Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 7 augustus 2019 door BP tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 11 juli 2019 in zaak T-888/16, BP/FRA

(Zaak C-601/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: BP (vertegenwoordiger: E. Lazar, avocat)

Andere partij in de procedure: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest en derhalve

nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezag (TOABG) van 21 april 2016 om het arbeidscontract van rekwirante niet te verlengen;

vergoeding van de materiële en immateriële schade die rekwirante heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit tot niet-verlening enerzijds en de onrechtmatige tenuitvoerlegging van het arrest in zaak T-658/13 P anderzijds;

vergoeding van de materiële en immateriële schade die rekwirante heeft geleden doordat gerekwireerde geen rechtmatige regels op het gebied van beoordeling, herkwalificatie en verlenging heeft vastgesteld en van de hiermee verband houdende schade als gevolg van het ontbreken van dergelijke rechtmatige regels;

oordelen dat de richtsnoeren van FRA die van toepassing zijn op de procedure tot beoordeling en herkwalificatie en besluit 2009/13 van de uitvoerend directeur betreffende verlenging van arbeidscontracten onrechtmatig zijn omdat deze regels zijn vastgesteld door middel van een onrechtmatige procedure door een entiteit die niet de passende bevoegdheden heeft;

uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Hof om de werking van zijn beslissing te waarborgen;

veroordeling van gerekwireerde tot betaling van vertragingsrente tegen het basistarief van de Europese Centrale Bank, verhoogd met twee procentpunten over het uiteindelijk toe te kennen bedrag dan wel een ander rentebedrag dat het Hof gerechtvaardigd en billijk acht; en

FRA verwijzen in de kosten van de eerste aanleg en de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel in hogere voorziening: kennelijk onjuiste beoordeling door het Gerecht van het tweede middel betreffende de onrechtmatigheid van de regels van FRA en de vierde vordering betreffende de exceptie van onrechtmatigheid aangevoerd door rekwirante krachtens artikel 277 VWEU. Het Gerecht heeft de feiten en bewijselementen onjuist beoordeeld, het bewijsmateriaal verdraaid, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, is de motiveringsplicht niet nagekomen en heeft het recht om te worden gehoord geschonden.

Tweede middel in hogere voorziening: het Gerecht heeft nagelaten uitspraak te doen over de derde vordering en om zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen zoals gevorderd in de vijfde vordering. Het Gerecht is het vereiste om rechtmatigheid te beschermen krachtens artikel 19, lid 1, VWEU niet nagekomen en heeft artikel 268 VWEU geschonden.

Derde middel in hogere voorziening: het Gerecht heeft de artikelen 35, 36, 64 en 65 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschonden. Het Gerecht heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, nagelaten om de brief van 25 september 2017 aan FRA te betekenen en nagelaten om rekwirante in kennis te stellen van deze betekening, heeft de bewijsmiddelen in de bijlage bij de memorie van repliek niet in acht genomen en de bewijsregels geschonden, ten onrechte het rapport van OLAF in zaken OF/2014/0192 en OF/2015/0167 afgewezen, het recht om gehoord te worden geschonden, het recht op een eerlijk proces geschonden, en artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de EU geschonden.

Vierde middel in hogere voorziening: het Gerecht heeft het recht van verdediging en het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming krachtens artikel 47 van het EU-Handvest geschonden en heeft een ontoereikende motivering gegeven.

Vijfde middel: het Gerecht heeft de artikelen 134 en 135 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschonden. Het Gerecht is op dit punt zijn motiveringsplicht niet nagekomen.

____________