Language of document : ECLI:EU:C:2018:554

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

11 juli 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 1999/5/EG – Wederzijdse erkenning van de conformiteit van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur – Bestaande geharmoniseerde normen – Vereiste dat de fabrikant zich tot een aangemelde instantie wendt – Aanbrengen van het identificatienummer van een aangemelde instantie”

In zaak C‑192/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 23 februari 2017, ingekomen bij het Hof op 13 april 2017, in de procedure

COBRA SpA

tegen

Ministero dello Sviluppo economico,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: C. Vajda (rapporteur), kamerpresident, K. Jürimäe en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Garofoli, avvocato dello Stato,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara en D. Kukovec als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PB 1999, L 91, blz. 10), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 596/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 (PB 2009, L 188, blz. 14) (hierna: „richtlijn 1999/5”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen COBRA SpA en het Ministero dello Sviluppo economico (ministerie van Economische Ontwikkeling; hierna: „MISE”) betreffende het ontbreken van het identificatienummer van de aangemelde instantie op de door COBRA vervaardigde apparatuur en op de verpakkingen ervan.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Richtlijn 1999/5 is met ingang van 13 juni 2016 ingetrokken en vervangen door richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van richtlijn 1999/5/EG (PB 2014, L 153, blz. 62). Gelet op de datum van de feiten in het hoofdgeding wordt de onderhavige prejudiciële verwijzing evenwel onderzocht in het licht van richtlijn 1999/5.

4        De overwegingen 14, 27 en 32 van richtlijn 1999/5 luidden:

„(14)            Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur geen vermijdbare gevaren opleveren voor de gezondheid;

[...]

(27)      Overwegende dat het in het openbaar belang wenselijk is op Europees vlak over geharmoniseerde normen te beschikken met betrekking tot het ontwerpen en de fabricage van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur; dat het voldoen aan deze geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen vestigt; dat andere middelen toegestaan zijn om de conformiteit met de essentiële eisen aan te tonen;

[...]

(32)      Overwegende dat radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur die aan de toepasselijke essentiële eisen voldoen, in het vrije verkeer moeten kunnen worden gebracht; dat dergelijke apparatuur voor het beoogde doel in gebruik moet kunnen worden genomen; dat de ingebruikneming afhankelijk kan worden gesteld van toestemming voor het gebruik van het radiospectrum en voor de verstrekking van de betrokken dienst”.

5        In artikel 1 van deze richtlijn, met als opschrift „Werkingssfeer en doelstelling”, was in lid 1 bepaald:

„In deze richtlijn wordt een regelgevingskader ingesteld inzake het op de markt brengen, het vrije verkeer en de ingebruikneming in de Gemeenschap van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur.”

6        Artikel 2 van die richtlijn, met het opschrift „Definities”, bepaalde het volgende:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

c)      ,radioapparatuur’: een product of een relevant onderdeel daarvan dat geschikt is voor telecommunicatie door uitzending en/of ontvangst van radiogolven waarbij gebruik wordt gemaakt van het aan aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum;

[...]

h)      ,geharmoniseerde norm’: een door een erkende normalisatie-instelling, in opdracht van de Commissie en in overeenstemming met de procedures van richtlijn 98/34/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 204, blz. 37)] goedgekeurde technische specificatie, met het doel een niet-dwingend Europees vereiste vast te stellen”.

7        In artikel 3 van diezelfde richtlijn, met als opschrift „Essentiële eisen”, was in lid 1 bepaald:

„De volgende essentiële eisen zijn van toepassing op alle apparatuur:

a)      de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de gebruiker of van anderen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften van richtlijn 73/23/EEG [van de Raad van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB 1973, L 77, blz. 29)]; echter zonder toepassing van de spanningsgrens;

b)      de beschermingsvoorschriften met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit van richtlijn 89/336/EEG [van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PB 1989, L 139, blz. 19)].”

8        In artikel 5 van richtlijn 1999/5, dat het opschrift „Geharmoniseerde normen” droeg, was in lid 1 het volgende bepaald:

„Wanneer apparatuur voldoet aan de toepasselijke geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bekendgemaakt, nemen de lidstaten aan dat is voldaan aan de in artikel 3 bedoelde essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde normen of delen daarvan betrekking hebben.”

9        In artikel 7 van deze richtlijn, met het opschrift „Ingebruikneming en recht op aansluiting”, bepaalde lid 1:

„De lidstaten staan toe dat apparatuur overeenkomstig [haar] bestemming in gebruik wordt genomen,indien zij voldoet aan de essentiële eisen van artikel 3 en aan de andere desbetreffende bepalingen van deze richtlijn.”

10      Artikel 10 van die richtlijn, met als opschrift „Overeenstemmingsbeoordelingsprocedures”, luidde als volgt:

„1.      De in dit artikel vastgestelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures moeten worden toegepast om de conformiteit van de apparatuur met alle toepasselijke essentiële eisen, vermeld in artikel 3, aan te tonen.

[...]

3.      Telecommunicatie-eindapparatuur die geen gebruik maakt van het voor aarde/ruimteradiocommunicatie toegewezen spectrum, alsmede ontvangende delen van radioapparatuur, worden naar keuze van de fabrikant onderworpen aan de in bijlage II, IV of V beschreven procedures.

4.      Wanneer een fabrikant de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen heeft toegepast, wordt radioapparatuur die niet onder lid 3 valt, naar keuze van de fabrikant, onderworpen aan de in bijlage III, IV of V beschreven procedures.

5.      Wanneer een fabrikant de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen niet of slechts gedeeltelijk heeft toegepast, wordt radioapparatuur die niet onder lid 3 van dit artikel valt, naar keuze van de fabrikant, onderworpen aan de in bijlage IV of V beschreven procedures.

[...]”

11      Artikel 11 van diezelfde richtlijn, met als titel „Aangemelde instanties en controle-instanties”, bepaalde het volgende:

„1.      De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de instanties die zij hebben aangewezen om de in artikel 10 bedoelde taken uit te voeren. Bij de aanwijzing van de aan te melden instanties passen de lidstaten de in bijlage VI vervatte criteria toe.

2.      De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de op hun grondgebied gevestigde instanties die de controletaken in verband met de toepassing van deze richtlijn uitvoeren.

[...]”

12      In artikel 12 van richtlijn 1999/5, dat „CE-merkteken” als opschrift droeg, was in lid 1 bepaald:

„Apparatuur die aan alle geldende essentiële eisen voldoet, wordt voorzien van het CE-overeenstemmingsmerkteken zoals bedoeld in bijlage VII. Het wordt aangebracht onder verantwoordelijkheid van de fabrikant, zijn gemachtigde in de Gemeenschap of de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de apparatuur.

Ingeval de in bijlage III, IV of V bedoelde procedure wordt gevolgd, gaat het merkteken vergezeld van het identificatienummer van de in artikel 11, lid 1, bedoelde aangemelde instantie. Radioapparatuur gaat bovendien vergezeld van een merkteken ter aanduiding van de apparatuurcategorie wanneer een dergelijk merkteken is toegekend. De apparatuur mag van andere merktekens worden voorzien, mits zulks de zichtbaarheid en leesbaarheid van het CE-merkteken niet vermindert.”

13      In bijlage III bij deze richtlijn, met als opschrift „ Overeenstemmingsbeoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 10, lid 4 (Interne productiebewaking plus specifieke apparatuurtests)”, was bepaald:

„Deze bijlage bestaat uit bijlage II, aangevuld met de volgende vereisten:

Voor elk type apparatuur moeten door of namens de fabrikant alle essentiële radiotestreeksen worden uitgevoerd. Welke testreeksen als essentieel worden beschouwd, valt onder de verantwoordelijkheid van de door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, tenzij de testreeksen in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd. De aangemelde instantie houdt naar behoren rekening met eerdere beslissingen van aangemelde instanties met gedeelde beslissingsbevoegdheid.

De fabrikant, zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur verklaart dat deze tests zijn uitgevoerd en dat de apparatuur met de belangrijkste vereisten overeenstemt en brengt tijdens het fabricageproces het identificatienummer van de aangemelde instantie aan.”

14      Volgens punt 3 van bijlage VII bij die richtlijn, die betrekking heeft op merktekens voor apparatuur als bedoeld in artikel 12, lid 1, van diezelfde richtlijn, moest het CE-merkteken worden aangebracht op het product of op een daarop bevestigd gegevensplaatje. Bovendien moet het op de eventuele verpakking en op de begeleidende documenten worden aangebracht.

 Italiaans recht

15      In het decreto legislativo n. 269 – Attuazione della direttiva 1999/5/CE riguardante le apparecchiature radio, le apparecchiature terminali di telecomunicazione ed il reciproco riconoscimento della loro conformità (wetsbesluit nr. 269 houdende omzetting van richtlijn 1999/5/EG betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit) van 9 mei 2001 (gewoon supplement bij GURI nr. 156 van 7 juli 2001; hierna: „wetsbesluit nr. 269/2001”), in de ten tijde van de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie, was in artikel 11, lid 3, bepaald dat „[t]elecommunicatie-eindapparatuur die geen gebruik maakt van het voor aarde- en ruimteradiocommunicatie toegewezen spectrum, alsmede ontvangende delen van radioapparatuur, [...] naar keuze van de fabrikant [worden] onderworpen aan de in bijlage II, IV of V van het onderhavige besluit beschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedures”.

16      Artikel 11, lid 4, van dit wetsbesluit bepaalde dat „[w]anneer een fabrikant de in artikel 5, lid 1, bedoelde geharmoniseerde normen heeft toegepast, [...] radioapparatuur die niet onder lid 3 valt, naar keuze van de fabrikant, wordt onderworpen aan de in bijlage III, IV of V bedoelde procedures”.

17      Artikel 13 van dat wetsbesluit bepaalde dat „[a]pparatuur die aan alle geldende essentiële eisen van artikel 3 voldoet, [...] voorzien [wordt] van het CE-overeenstemmingsmerkteken zoals bedoeld in bijlage VII. Het wordt aangebracht onder verantwoordelijkheid van de fabrikant, zijn gemachtigde in de Europese Unie of de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de apparatuur. Ingeval de in bijlage III, IV of V bij het onderhavige wetsbesluit bedoelde procedure wordt gevolgd, gaat het merkteken vergezeld van het identificatienummer van de in artikel 12, lid 1, bedoelde aangemelde instantie.”

18      In bijlage III bij datzelfde wetsbesluit was bepaald dat „voor elk type apparatuur [...] door de fabrikant of zijn gemachtigde alle essentiële radiotesten [moeten] worden uitgevoerd. Welke testen als essentieel worden beschouwd, valt onder de verantwoordelijkheid van de door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, tenzij de testen in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19      COBRA is een onderneming uit de consumentenelektronicasector, die onder de merknaam Pascal een zender voor huishoudelijk gebruik in de handel brengt die dicht bij een bron van audio- of videosignalen moet worden geplaatst, het signaal van deze bron opvangt en het voor kijk- of luisterdoeleinden uitzendt naar een televisietoestel dat zich tot op 100 meter afstand bevindt. Deze overbrenging maakt gebruik van het radiospectrum en brengt dus door middel van radiofrequentie een verbinding tot stand.

20      Het MISE is bevoegd om dergelijke apparatuur in Italië te controleren. Tijdens een inspectie op 18 mei 2011 heeft het vastgesteld dat, voor wat betreft de exemplaren van de apparatuur van dit merk die aan het publiek te koop werden aangeboden, het identificatienummer van een aangemelde instantie, in de zin van richtlijn 1999/5, niet was aangebracht op de apparatuur en evenmin op de verpakking ervan, maar alleen was vermeld in de samen met de apparatuur geleverde handleiding.

21      Het MISE, dat van mening was dat deze vermelding op de apparatuur zelf moest staan om te voldoen aan de vereisten van richtlijn 1999/5 en wetsbesluit nr. 269/2001, waarbij deze richtlijn in het Italiaanse recht is omgezet, heeft bestuurlijk beslag gelegd op de onregelmatig bevonden apparatuur en heeft COBRA een sanctie opgelegd. Bij besluit van 22 juni 2011 heeft het MISE deze onderneming daarenboven gelast de in beslag genomen exemplaren alsmede die welke in Italië reeds in de handel waren gebracht, in overeenstemming te brengen.

22      COBRA heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (bestuursrechter in eerste aanleg Lazio, Italië), met het betoog dat dit besluit berustte op een onjuiste lezing van richtlijn 1999/5, met name van bijlage III, tweede alinea, bij deze richtlijn. Deze rechter heeft het beroep verworpen daar hij van oordeel was dat richtlijn 1999/5 en wetsbesluit nr. 269/2001 bepalen dat de aangemelde instantie die instaat voor het correcte verloop van de overeenstemmingscontrole van de betrokken apparaten van het merk Pascal, moet worden vermeld. Daarop heeft COBRA cassatieberoep ingesteld bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië), waarbij zij opnieuw heeft aangevoerd dat het betrokken besluit niet strookt met richtlijn 1999/5.

23      De Consiglio di Stato stelt vast dat de betrokken apparatuur binnen de werkingssfeer van richtlijn 1999/5 valt daar het om radioapparatuur in de zin van artikel 10, lid 4, van deze richtlijn gaat. Hij preciseert dat volgens artikel 5 van die richtlijn, voor producten die voldoen aan de geharmoniseerde normen, wordt aangenomen dat is voldaan aan de in artikel 3 ervan genoemde essentiële eisen. Hij wijst voorts op een kennelijke incoherentie in richtlijn 1999/5 wat betreft het voldoen van radioapparatuur aan de essentiële eisen van artikel 3 van deze richtlijn. Volgens artikel 12, lid 1, tweede alinea, van die richtlijn wordt apparatuur die aan alle geldende essentiële eisen voldoet, voorzien van het CE-overeenstemmingsmerkteken zoals bedoeld in bijlage VII erbij, maar die bepaling voorzag er ook in dat wanneer de procedure van bijlage III bij diezelfde richtlijn is gevolgd, het merkteken moet vergezeld gaan van het identificatienummer van de aangemelde instantie. Volgens de Consiglio di Stato volgt uit die bijlage III daarentegen dat wanneer de uit te voeren essentiële radiotestreeksen in de geharmoniseerde normen zijn vastgelegd, het aangebrachte CE-merkteken niet vergezeld hoeft te gaan van het identificatienummer van de aangemelde instantie.

24      Volgens de Consiglio di Stato is het onlogisch en in strijd met de beginselen van evenredigheid en geschiktheid om te verlangen dat een aangemelde instantie optreedt wanneer op Europees vlak geharmoniseerde normen bestaan. Deze benadering wordt bevestigd door de toelichting van de Commissie inzake de uitlegging van richtlijn 1999/5, waarin is bepaald dat wanneer de geharmoniseerde normen alle essentiële technische testen voor radioapparatuur omvatten, de fabrikant die in overeenstemming met die normen handelt niet gehouden is om het nummer van een aangemelde instantie op het product te vermelden.

25      In die omstandigheden heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet richtlijn [1999/5] aldus worden uitgelegd dat een fabrikant die de procedure van bijlage III, tweede alinea, toepast terwijl geharmoniseerde normen bestaan waarin de uit te voeren essentiële radiotestreeksen zijn vastgelegd, zich tot een aangemelde instantie moet wenden en derhalve het CE-merkteken (waaruit blijkt dat aan de in die richtlijn genoemde essentiële eisen is voldaan) vergezeld moet doen gaan van het identificatienummer van die instantie?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de fabrikant – die de procedure van bijlage III, tweede alinea, [van richtlijn 1999/5] heeft toegepast terwijl geharmoniseerde normen bestaan waarin de uit te voeren essentiële radiotestreeksen zijn vastgelegd, en zich desalniettemin uit eigen beweging tot een aangemelde instantie heeft gewend met het verzoek de lijst van voornoemde testen te bevestigen –, dan het CE-merkteken, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in [deze richtlijn] genoemde essentiële eisen, vergezeld doen gaan van het identificatienummer van de aangemelde instantie?

3)      Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de fabrikant – die, nadat hij de procedure van bijlage III, tweede alinea, [van richtlijn 1999/5] had toegepast terwijl geharmoniseerde normen bestaan waarin de uit te voeren essentiële radiotestreeksen zijn vastgelegd, en zich desalniettemin uit eigen beweging tot een aangemelde instantie had gewend met het verzoek de lijst van voornoemde testen te bevestigen, uit eigen beweging het product vergezeld deed gaan van het identificatienummer van de instantie waartoe hij zich heeft gewend –, het identificatienummer van de instantie dan ook vermelden op het product en op de verpakking ervan?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Opmerkingen vooraf

26      In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat uit de verwijzingsbeslissing niet duidelijk blijkt welke procedure door verzoekster in het hoofdgeding is gevolgd om de overeenstemming van de betrokken apparatuur met de in artikel 3 van richtlijn 1999/5 genoemde essentiële eisen te beoordelen. De tweede vraag van de verwijzende rechter berust evenwel op de premisse dat een fabrikant zich tot een aangemelde instantie heeft gewend, maar enkel om de lijst met de in het kader van geharmoniseerde normen uit te voeren essentiële radiotestreeksen te laten bevestigen. De vragen van de verwijzende rechter moeten dus op basis van deze premisse worden beantwoord, waarbij het echter aan hem wordt overgelaten om na te gaan of de premisse juist is.

27      In de tweede plaats zij opgemerkt dat richtlijn 1999/5 volgens artikel 1, lid 1, ervan van toepassing is op radioapparatuur als omschreven in artikel 2, onder c), ervan. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de betrokken apparatuur radioapparatuur in de zin van laatstgenoemde bepaling is.

 Eerste vraag

28      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5 aldus moet worden uitgelegd dat de fabrikant van radioapparatuur die de in bijlage III, tweede alinea, bij deze richtlijn bedoelde procedure volgt en gebruikmaakt van de geharmoniseerde normen om de in deze alinea bedoelde testreeksen vast te leggen, gehouden is om zich te wenden tot een aangemelde instantie als bedoeld in artikel 11, lid 1, van die richtlijn en dus gehouden is om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van die instantie.

29      Bij de uitlegging van Unierechtelijke bepalingen moeten niet alleen de bewoordingen ervan in acht worden genomen, maar ook de context ervan en de door de regeling waarvan zij deel uitmaken beoogde doelstellingen (arresten van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C‑156/98, EU:C:2000:467, punt 50; 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a., C‑509/09 en C‑161/10, EU:C:2011:685, punt 54, en 26 juli 2017, Jafari, C‑646/16, EU:C:2017:586, punt 73).

30      In dat opzicht zou de tekst van artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5 op zich kunnen doen veronderstellen dat het aanbrengen van het CE-merkteken op radioapparatuur noodzakelijkerwijs met zich meebrengt dat dit merkteken vergezeld moet gaan van het identificatienummer van een aangemelde instantie als bedoeld in artikel 11, lid 1, van deze richtlijn wanneer de in bijlage III bij die richtlijn bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure wordt gevolgd.

31      Gelet op het feit dat dit artikel 12, lid 1, tweede alinea, verwijst naar de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure van bijlage III, moet bij de letterlijke uitlegging van deze bepaling evenwel worden gekeken naar de bewoordingen van die bijlage III.

32      Dienaangaande blijkt uit de bewoordingen van de betrokken bijlage, waarnaar dat artikel 12, lid 1, tweede alinea, verwijst, dat het optreden van een aangemelde instantie tijdens de daarin vastgelegde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure niet in alle omstandigheden is vereist.

33      In de eerste plaats worden, in het kader van deze beoordelingsprocedure, de essentiële radiotestreeksen namelijk „door de fabrikant” zelf of „namens de fabrikant” uitgevoerd. In de tweede plaats bepaalt deze bijlage dat „welke testreeksen als essentieel worden beschouwd, [...] onder de verantwoordelijkheid van de door de fabrikant gekozen aangemelde instantie [valt], tenzij de testreeksen in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd”.

34      Aldus volgt uit de tekst van bijlage III bij richtlijn 1999/5 dat het voldoen van apparatuur aan de essentiële eisen – die volgens artikel 10, lid 1, van deze richtlijn die zijn welke in artikel 3 van die richtlijn zijn vermeld – door de fabrikant zelf kan worden aangetoond indien hij alle in de geharmoniseerde normen vastgelegde essentiële radiotestreeksen heeft uitgevoerd. Louter afgaande op de bewoordingen van deze bijlage vereist deze beoordelingsprocedure dus niet in alle omstandigheden dat een aangemelde instantie optreedt bij de keuze van de essentiële radiotestreeksen of ter uitvoering van die testreeksen.

35      Hieruit volgt dat wanneer de fabrikant bij de toepassing van de in bijlage III bij richtlijn 1999/5 bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure gebruik heeft gemaakt van de geharmoniseerde normen, de tekst van artikel 12, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn, gelezen in het licht van de tekst van bijlage III erbij, aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling niet verlangt dat een aangemelde instantie optreedt en dus niet vereist dat op radioapparatuur naast het CE-merkteken ook het identificatienummer van een dergelijke instantie wordt aangebracht.

36      Deze uitlegging wordt bevestigd door de context van artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5.

37      Een andere uitlegging zou immers ertoe leiden dat een aangemelde instantie moet optreden in een situatie waarin reeds wordt aangenomen dat de betrokken radioapparatuur voldoet aan de in artikel 3 van die richtlijn vervatte essentiële eisen.

38      Dienaangaande voorziet artikel 10 van richtlijn 1999/5 in beoordelingsprocedures om aan te tonen dat apparatuur aan die in artikel 3 van deze richtlijn genoemde essentiële eisen voldoet. Artikel 10, lid 4, bepaalt dat wanneer een fabrikant de geharmoniseerde normen heeft toegepast, radioapparatuur, naar keuze van de fabrikant, wordt onderworpen aan de in bijlage III, IV of V van deze richtlijn beschreven beoordelingsprocedures. Zoals in punt 34 van het onderhavige arrest is opgemerkt, vereist de beoordelingsprocedure van bijlage III bij die richtlijn evenwel niet in alle omstandigheden dat een aangemelde instantie optreedt.

39      Voorts bepaalt artikel 5, lid 1, van richtlijn 1999/5 dat wanneer apparatuur voldoet aan de „geharmoniseerde normen”, die in artikel 2, onder h), van deze richtlijn worden gedefinieerd als „door een [...] normalisatie-instelling [...] goedgekeurde technische specificatie[s], met het doel een niet-dwingend Europees vereiste vast te stellen”, daaruit tevens een vermoeden van conformiteit met de essentiële eisen voortvloeit.

40      Dit vermoeden wordt bevestigd door zowel overweging 27 van richtlijn 1999/5, waarin is bepaald dat „het voldoen aan [de] geharmoniseerde normen een vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen vestigt” en dat „andere middelen toegestaan zijn om de conformiteit met de essentiële eisen aan te tonen”, als door bijlage III bij deze richtlijn, volgens welke de fabrikant zich niet hoeft te wenden tot een aangemelde instantie voor de procedure waarin zij voorziet wanneer de conformiteit van de apparatuur op basis van de geharmoniseerde normen is beoordeeld.

41      Aangezien bij toepassing van de geharmoniseerde normen wordt aangenomen dat apparatuur aan de essentiële eisen voldoet en gelet op de uitlegging in punt 34 van het onderhavige arrest, volgens hetwelk geen optreden van een aangemelde instantie is vereist wanneer een fabrikant van radioapparatuur van deze normen gebruik heeft gemaakt, kan een fabrikant die in het kader van de toepassing van de in bijlage III bij richtlijn 1999/5 bedoelde beoordelingsprocedure gebruik heeft gemaakt van de geharmoniseerde normen, niet ertoe worden verplicht om zich tot een aangemelde instantie te wenden en dus om het op radioapparatuur aangebrachte CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van die instantie.

42      Deze uitlegging van artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5 en van bijlage III bij deze richtlijn is daarenboven in overeenstemming met het door die richtlijn nagestreefde doel. Uit overwegingen 14 en 32 van deze richtlijn volgt immers dat zij ertoe strekt het vrije verkeer van de goederen te verzekeren door de belemmeringen van dit vrije verkeer te beperken tot nationale vereisten die noodzakelijk en evenredig zijn, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat radioapparatuur geen vermijdbare gevaren voor de gezondheid oplevert.

43      Dienaangaande wordt, zo artikel 1 van richtlijn 1999/5, in deze richtlijn een regelgevingskader ingesteld inzake het op de markt brengen, het vrije verkeer en de ingebruikneming in de Unie van dergelijke apparatuur. In artikel 7 van deze richtlijn is bepaald dat de lidstaten toestaan dat apparatuur overeenkomstig haar bestemming in gebruik wordt genomen, indien zij „voldoet aan de essentiële eisen”. Deze essentiële eisen zijn omschreven in artikel 3 van richtlijn 1999/5 en omvatten onder andere de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de gebruiker.

44      Zoals in de punten 39 en 40 van het onderhavige arrest is vastgesteld, vestigt artikel 5 van richtlijn 1999/5 een vermoeden, volgens hetwelk aan de in artikel 3 van deze richtlijn genoemde essentiële eisen is voldaan wanneer apparatuur voldoet aan de geharmoniseerde normen. In een dergelijke situatie is het optreden van een aangemelde instantie derhalve niet noodzakelijk om ervoor te zorgen dat die apparatuur geen vermijdbare gevaren voor de gezondheid oplevert en dus evenmin om de gezondheid en de veiligheid van de gebruiker te beschermen.

45      Deze uitlegging vindt steun in het feit dat de functie van de aangemelde instantie, zoals omschreven in artikel 11, lid 1, van richtlijn 1999/5, uitsluitend erin bestaat „de taken” in het kader van de in artikel 10 van deze richtlijn bedoelde beoordelingsprocedures uit te voeren en niet erin bestaat te waarmerken dat alle apparatuur voldoet aan de in artikel 3 van deze richtlijn vervatte essentiële eisen.

46      Behalve door de analyse van de bewoordingen van artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5, van de context van deze bepaling en van het doel van de richtlijn, wordt de uitlegging in punt 35 van het onderhavige arrest voorts ook bevestigd door de toelichting van de Commissie inzake de uitlegging van richtlijn 1999/5. Uit het deel van deze toelichting dat het opschrift Ambiguity in Annex III to the Directive („Dubbelzinnigheid in bijlage III bij de richtlijn”) draagt, blijkt dat wanneer de geharmoniseerde normen alle voor radioapparatuur essentiële technische radiotestreeksen omvatten, de fabrikant die in overeenstemming daarmee heeft gehandeld niet gehouden is om het identificatienummer van een aangemelde instantie op die apparatuur te vermelden. In die toelichting wordt benadrukt dat een aangemelde instantie niet intervenieert in de overeenstemmingsprocedure van bijlage III bij richtlijn 1999/5 wanneer een fabrikant gebruikmaakt van de geharmoniseerde normen en dat de in artikel 12, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn opgenomen verplichting dus niet geldt wanneer die fabrikant de geharmoniseerde normen heeft toegepast.

47      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5 aldus moet worden uitgelegd dat de fabrikant van radioapparatuur die de in bijlage III, tweede alinea, bij deze richtlijn bedoelde procedure volgt en gebruikmaakt van de geharmoniseerde normen om de in deze alinea bedoelde testreeksen vast te leggen, niet gehouden is om zich te wenden tot een aangemelde instantie als bedoeld in artikel 11, lid 1, van die richtlijn en dus niet gehouden is om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van die instantie.

 Tweede vraag

48      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5 aldus moet worden uitgelegd dat de fabrikant van radioapparatuur die de procedure van bijlage III bij deze richtlijn heeft gevolgd en gebruik heeft gemaakt van de geharmoniseerde normen waarin de uit te voeren essentiële radiotestreeksen zijn vastgelegd, het CE-merkteken vergezeld moet doen gaan van het identificatienummer van een aangemelde instantie waartoe hij zich uit eigen beweging en zonder daartoe verplicht te zijn heeft gewend om de lijst van de in die geharmoniseerde normen vervatte essentiële radiotestreeksen te laten bevestigen.

49      Gelet op het antwoord op de eerste vraag kan een dergelijke fabrikant niet gehouden zijn om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van een aangemelde instantie waartoe de fabrikant zich uit eigen beweging heeft gewend om de lijst van de in die geharmoniseerde normen vervatte essentiële radiotestreeksen te laten bevestigen.

50      Aangezien een fabrikant die de in bijlage III, tweede alinea, bij richtlijn 1999/5 bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure volgt en gebruikmaakt van de geharmoniseerde normen om de in die alinea bedoelde radiotestreeksen vast te leggen, niet gehouden is om zich tot een aangemelde instantie te wenden en dus niet gehouden is om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van die instantie, volgt daar immers uit dat een fabrikant niet gehouden kan zijn om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van een dergelijke instantie wanneer hij zich uit eigen beweging tot een dergelijke instantie heeft gewend.

51      Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen te kennen heeft gegeven, wordt deze uitlegging bevestigd door het feit dat wanneer de aangemelde instantie niet instaat voor de keuze van die testreeksen, de verplichting tot vermelding van het identificatienummer van die instantie in het licht van de beoordelingen in punt 40 van het onderhavige arrest zinloos zou zijn.

52      Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5 aldus moet worden uitgelegd dat de fabrikant van radioapparatuur, die de in bijlage III bij die richtlijn bedoelde procedure heeft gevolgd en gebruik heeft gemaakt van de geharmoniseerde normen waarin de uit te voeren essentiële radiotestreeksen zijn vastgelegd, niet gehouden is om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van een aangemelde instantie waartoe hij zich uit eigen beweging en zonder daartoe verplicht te zijn heeft gewend om de lijst van de in die geharmoniseerde normen vervatte essentiële radiotestreeksen te laten bevestigen.

 Derde vraag

53      Gelet op de antwoorden op de eerste en de tweede vraag hoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

54      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 596/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009, moet aldus worden uitgelegd dat de fabrikant van radioapparatuur die de in bijlage III, tweede alinea, bij deze richtlijn bedoelde procedure volgt en gebruikmaakt van de geharmoniseerde normen om de in deze alinea bedoelde testreeksen vast te leggen, niet gehouden is om zich te wenden tot een aangemelde instantie als bedoeld in artikel 11, lid 1, van die richtlijn en dus niet gehouden is om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van die instantie.

2)      Artikel 12, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 1999/5, zoals gewijzigd bij verordening nr. 596/2009, moet aldus worden uitgelegd dat de fabrikant van radioapparatuur die de in bijlage III bij die richtlijn bedoelde procedure heeft gevolgd en gebruik heeft gemaakt van de geharmoniseerde normen waarin de uit te voeren essentiële radiotestreeksen zijn vastgelegd, niet gehouden is om het CE-merkteken vergezeld te doen gaan van het identificatienummer van een aangemelde instantie waartoe hij zich uit eigen beweging en zonder daartoe verplicht te zijn heeft gewend om de lijst van de in die geharmoniseerde normen vervatte essentiële radiotestreeksen te laten bevestigen.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.