Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 13 december 2023 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 4 oktober 2023 in zaak T-444/22, HB / Commissie

(Zaak C-770/23 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Ilkova, L. André en J. Estrada de Solà, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: HB

Conclusies

de beslissing zoals vervat in het dictum van het arrest waartegen de hogere voorziening is gericht geheel of gedeeltelijk vernietigen;

de zaak definitief beslechten overeenkomstig artikel [61] van het Statuut van het Hof van Justitie door het door verzoekster in eerste aanleg ingediende verzoek tot nietigverklaring van het verrekeningsbesluit af te wijzen;

HB verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure voor het Hof en in die van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert de Commissie twee middelen aan.

Met haar eerste middel verwijt de Commissie het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling of de vordering vaststaand, liquide en opeisbaar is op grond van verordening (EU, Euratom) 2018/10461 . Dit eerste middel bestaat uit twee onderdelen. In het eerste onderdeel wordt het Gerecht verweten dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beoordeling of een vordering vaststaand, liquide en opeisbaar is, gelijk te stellen met de beoordeling of zij gegrond is. In het tweede onderdeel stelt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het geschil een factor vormt waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of de vordering vaststaand, liquide en opeisbaar is.

Met haar tweede middel verwijt de Commissie het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting bij het bepalen van de rechter die bevoegd is om zich uit te spreken over de wettigheid van een verrekening en dat het heeft vastgesteld dat de Commissie in casu niet bevoegd was om een verrekening vast te stellen. Ook dit tweede middel valt uiteen in twee onderdelen. In het eerste onderdeel stelt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te beweren dat de rechter van de overeenkomst bevoegd was om te beoordelen of de vordering vaststaand, liquide en opeisbaar was, terwijl die kwestie aan de Unierechter als met de wettigheidstoetsing belaste rechter toekwam. In het tweede onderdeel verwijt de Commissie het Gerecht dat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bevindingen van het arrest van het Hof in zaak C-584/17 P van toepassing zijn op de onderhavige zaak, en daaruit te hebben afgeleid dat de Commissie niet bevoegd was om het bestreden besluit vast te stellen.

____________

1     Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB 2018, L 193, blz. 1).