Language of document : ECLI:EU:F:2008:29

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

6 maart 2008

Zaak F‑105/07

R bis

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Voorwaarden voor verloop van proeftijd – Verlenging van proeftijd – Aanstelling in vaste dienst – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij R bis het Gerecht onder meer vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 27 juni 2007 houdende afwijzing van de klacht van 13 maart 2007 tegen de afwijzing van het op 8 november 2006 ingediende verzoek om schadevergoeding; voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 13 februari 2007 houdende afwijzing van de op 8 november 2006 ingediende klacht en het verzoek om schadevergoeding alsmede nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 19 december 2005 houdende afwijzing van de klacht en het verzoek om schadevergoeding van 17 augustus 2005; veroordeling van de Commissie tot betaling aan haar van een bedrag van 2 500 000 EUR ter vergoeding van de schade die zij door de instelling stelt te hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Procedure – Ontvankelijkheid van beroepen – Beoordeling aan de hand van op het moment van indiening van verzoekschrift geldende regels

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 76)

2.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Procedure – Kosten – Beroep voor Gerecht voor ambtenarenzaken

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 122)

1.      De regel van artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken dat het Gerecht een beroep dat kennelijk gedoemd is te worden verworpen, bij beschikking kan verwerpen, is weliswaar een procesregel die als zodanig vanaf de datum van inwerkingtreding ervan voor alle bij het Gerecht aanhangige gedingen geldt, doch dit geldt niet voor de rechtsregels op basis waarvan het Gerecht krachtens dit artikel onderzoekt of een beroep al dan niet ontvankelijk is en die slechts de regels kunnen zijn die op de datum van de instelling van het beroep gelden.

(cf. punt 35)

2.      Aangezien de termijnen van de artikelen 90 en 91 van het Statuut dienen om de zekerheid van de rechtssituaties te waarborgen, zijn zij van openbare orde en dienen partijen en de rechter zich eraan te houden. Een ambtenaar kan derhalve niet, door bij het tot aanstelling bevoegd gezag een verzoek als bedoeld in artikel 90, lid 1, van het Statuut in te dienen, voor zichzelf het recht doen ontstaan om beroep in te stellen tegen een besluit dat bij het verstrijken van de beroepstermijnen definitief is geworden. Een nieuw verzoek om schadevergoeding kan dus niet tot gevolg hebben dat de beroepstermijn, die loopt vanaf de ontvangst door de verzoeker van het besluit tot afwijzing van de klacht die hij heeft ingediend tegen de afwijzing van het eerste verzoek om vergoeding van de immateriële, beroeps- en materiële schade, opnieuw ingaat.

(cf. punten 43 en 44)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 22 september 1994, Carrer e.a./Hof van Justitie, T‑495/93, JurAmbt. blz. I‑A‑201 en II‑651, punt 20; 14 juli 1998, Lebedef/Commissie, T‑42/97, JurAmbt. blz. I‑A‑371 en II‑1071, punt 25

3.      De bepalingen betreffende de proceskosten en de gerechtskosten van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken gelden op grond van artikel 122 van dat Reglement niet voor een vóór de inwerkingtreding van dat Reglement aanhangig gemaakte zaak. Hierbij is het irrelevant dat de betekening aan de verwerende partij van het vóór de inwerkingtreding van dat Reglement ingediende verzoekschrift, is uitgesteld naar een latere datum ten einde formele onregelmatigheden in de door verzoekster neergelegde stukken te corrigeren, daar deze omstandigheid volgens artikel 8, lid 1, van de instructies voor de griffier van het Gerecht voor ambtenarenzaken geen invloed heeft op de datum van de instelling van het beroep.

(cf. punten 49 en 50)