Language of document : ECLI:EU:C:2019:249

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

26 maart 2019 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Regeling van het taalgebruik – Procedure voor de selectie van arbeidscontractanten – Oproep tot het indienen van blijken van belangstelling – Chauffeurs – Functiegroep I – Talenkennis – Beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot het Engels, het Frans en het Duits – Communicatietaal – Verordening nr. 1 – Ambtenarenstatuut – Regeling andere personeelsleden – Discriminatie op grond van taal – Rechtvaardiging – Dienstbelang”

In zaak C‑377/16,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 7 juli 2016,

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door M. J. García-Valdecasas Dorrego en M. A. Sampol Pucurull als gemachtigden,

verzoeker,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door D. Nessaf, C. Burgos en M. Rantala als gemachtigden,

verweerder,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, R. Silva de Lapuerta, vicepresident, J.‑C. Bonichot, M. Vilaras, E. Regan, F. Biltgen, K. Jürimäe en C. Lycourgos, kamerpresidenten, A. Rosas (rapporteur), E. Juhász, J. Malenovský, E. Levits en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 juli 2018,

het navolgende

Arrest

1        Met zijn beroep vraagt het Koninkrijk Spanje om nietigverklaring van de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling Arbeidscontractanten – Functiegroep 1 – Chauffeurs (m/v) – EP/CAST/S/16/2016 (PB 2016, C 131 A, blz. 1; hierna: „oproep tot het indienen van blijken van belangstelling” of „oproep”).

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 1/58

2        Artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 (PB 2013, L 158, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1/58”), bepaalt:

„De officiële talen en de werktalen van de instellingen van de Unie zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Kroaats, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.”

3        Artikel 2 van deze verordening luidt:

„De stukken die door een lidstaat of door een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat aan de instellingen worden gezonden, worden naar keuze van de afzender gesteld in een der officiële talen. Het antwoord wordt in dezelfde taal gesteld.”

4        Artikel 6 van die verordening bepaalt:

„De instellingen kunnen de wijze van toepassing van de onderhavige regeling in hun reglement van orde vaststellen.”

 Statuut van de ambtenaren en Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden

5        Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (hierna: „RAP”) zijn vastgesteld bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB 1968, L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 (PB 2013, L 287, blz. 15).

 Statuut

6        Titel I van het Statuut, „Algemene bepalingen”, bevat de artikelen 1 tot en met 10 quater daarvan.

7        Artikel 1 quinquies van het Statuut bepaalt:

„1.      Voor de toepassing van dit Statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van [...] taal [...] verboden.

[...]

6.      Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. [...]”

8        Titel III van het Statuut is genaamd „Loopbaan van de ambtenaar”.

9        Hoofdstuk 1 van deze titel, „Aanwerving”, bevat de artikelen 27 tot en met 34 van het Statuut. Artikel 28 van het Statuut luidt:

„Als ambtenaar kan slechts worden aangesteld hij:

[...]

f)      die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een voldoende kennis van een andere taal van de Unie voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.”

10      In hoofdstuk 3 van titel III, „Beoordeling, plaatsing in een hogere salaristrap en bevordering”, bepaalt artikel 45, lid 2, van het Statuut:

„Vóór hun eerste promotie na aanwerving moeten de ambtenaren aantonen in staat te zijn in een derde taal van de in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde talen te werken. [...]”

11      Bijlage III bij het Statuut, betreffende de procedure voor een vergelijkend onderzoek, bevat met name bepalingen voor de aard en de modaliteiten van het vergelijkend onderzoek, de aard van de functie en de daaraan verbonden bevoegdheden alsmede de in verband met de aard van de ambten eventueel vereiste talenkennis.

 RAP

12      Titel I RAP, „Algemene bepalingen”, bevat de artikelen 1 tot en met 7 bis van die regeling.

13      Volgens artikel 1 RAP is deze regeling van toepassing op ieder personeelslid dat op grond van een overeenkomst door de Unie is aangesteld. Dit personeelslid heeft onder meer de hoedanigheid van „arbeidscontractant”.

14      Artikel 3 bis RAP bepaalt onder meer:

„1.      Als ‚arbeidscontractant’ in de zin van deze regeling wordt aangemerkt het personeelslid dat niet is tewerkgesteld in een ambt dat voorkomt in de lijst van het aantal ambten gevoegd bij de afdeling van de begroting die op de instelling betrekking heeft, en dat is aangesteld om hetzij voltijds, hetzij deeltijds,

a)      een ambt bij een instelling te vervullen, waarbij handenarbeid of administratieve ondersteunende diensten worden verricht;

[...]”

15      Titel IV RAP, „Arbeidscontractanten”, bevat de artikelen 79 tot en met 119 van die regeling.

16      Artikel 80 RAP is opgenomen in hoofdstuk 1, „Algemene bepalingen”, van die titel en luidt:

„1.      De arbeidscontractanten zijn ingedeeld in vier functiegroepen die overeenkomen met de te verrichten werkzaamheden. Iedere functiegroep is in rangen en salaristrappen onderverdeeld.

2.      Het verband tussen werkzaamheden en de daarmee overeenkomende functiegroepen is in onderstaande tabel aangegeven:

Functiegroep

Rang

Functie

IV

13 tot 18

Werkzaamheden van administratieve aard, advisering, werkzaamheden op taalkundig gebied en gelijkwaardige technische werkzaamheden, uitgevoerd onder toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen.

III

8 tot 12

Uitvoerende werkzaamheden, werkzaamheden op redactioneel en boekhoudkundig gebied en gelijkwaardige technische werkzaamheden, uitgevoerd onder toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen.

II

4 tot 7

Kantoor‑ en secretariaatswerkzaamheden, kantoorleiding en gelijkwaardige werkzaamheden, uitgevoerd onder toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen.

I

1 tot 3

Handenarbeid en administratieve ondersteunende diensten, uitgevoerd onder toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen.


3.      Het [tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten van arbeidscontractanten bevoegd gezag] van iedere instelling, agentschap of entiteit als bedoeld in artikel 3 bis kan, na raadpleging van het Comité voor het Statuut, de aan ieder type werkzaamheden verbonden bevoegdheden nader vaststellen op basis van deze tabel.

4.      [Artikel] 1 quinquies [...] van het Statuut [is] van overeenkomstige toepassing.

[...]”

17      Artikel 82 RAP, dat is opgenomen in hoofdstuk 3, „Aanstelling”, van titel IV bepaalt:

„[...]

2.      Om als arbeidscontractant te kunnen worden aangeworven zijn ten minste de volgende kwalificaties vereist:

a)      voor functiegroep I, de verplichte schoolopleiding hebben afgerond;

[...]

3.      Als arbeidscontractant kan alleen de persoon worden aangesteld die:

[...]

e)      het bewijs levert van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een bevredigende kennis van een andere taal van de Unie voor zover zulks nodig is voor de uitoefening van zijn taken.

[...]

5.      Het Europees Bureau voor Personeelsselectie [(EPSO)] staat, op verzoek van instellingen, die instellingen bij bij het selecteren van arbeidscontractanten, het kan met name de inhoud van de tests bepalen en de selectieprocedures organiseren. [EPSO] verzekert de transparantie van selectieprocedures voor arbeidscontractanten.

[...]”

 Litigieuze selectieprocedure

18      Het Europees Parlement heeft op 14 april 2016 de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling bekendgemaakt met het oog op het aanleggen van een databank van kandidaten die als arbeidscontractant konden worden aangeworven om de functie van chauffeur uit te oefenen. Uit de inleiding van deze oproep blijkt dat het aantal eventueel beschikbare ambten ongeveer 110 bedroeg en dat deze „hoofdzakelijk [waren] gesitueerd in Brussel” (België).

19      Titel II van de oproep, „Taken”, bepaalt dat de arbeidscontractant „onder toezicht van een ambtenaar of tijdelijk functionaris de taken van chauffeur” verricht en preciseert:

„[...] Deze taken kunnen onder meer bestaan in:

–        het vervoeren van vooraanstaande personen, alsmede ambtenaren of andere personeelsleden van het Europees Parlement, hoofdzakelijk in Brussel, Luxemburg [(Luxemburg)] en Straatsburg [(Frankrijk)], alsook in andere lidstaten en derde landen,

–        het vervoeren van bezoekers (diplomaten en andere vooraanstaande personen),

–        het vervoeren van goederen en documenten,

–        het vervoeren van post,

–        het waarborgen van het goede gebruik van het voertuig, en met name van de technologische instrumenten ervan,

–        het toezien op de veiligheid van de personen en goederen tijdens het vervoer, met inachtneming van de verkeersregels van het betrokken land,

–        eventueel, het laden en lossen van de voertuigen,

–        eventueel, het verrichten van administratief werk of het verlenen van logistieke ondersteuning.”

20      Titel IV van de oproep, „Toelatingsvoorwaarden”, bepaalt dat aanwerving als arbeidscontractant alleen mogelijk is indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, waaronder de voorwaarde dat de betrokkene kennis heeft van twee officiële talen van de Unie. Voor „taal 1” van de selectieprocedure moeten de kandidaten een „grondige kennis (minimaal niveau C1 [...]) van een van de 24 officiële talen van de Europese Unie” bezitten, terwijl zij voor „taal 2” van de selectieprocedure (hierna: „taal 2 van de selectieprocedure”) over een „[b]evredigende kennis (niveau B2) van het Duits, het Engels of het Frans” moeten beschikken, met dien verstande dat „taal 2 moet verschillen van taal 1”.

21      Het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, ontwikkeld door de Raad van Europa [aanbeveling nr. R (98) 6 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 17 maart 1998; hierna: „GERT”], definieert de talenkennis op basis van zes niveaus, van niveau A1 tot en met niveau C2. Het bevat verschillende tabellen met daarin een globale omschrijving van de gemeenschappelijke kennisniveaus. Niveau B2, dat overeenkomt met de talenkennis van een „onafhankelijk gebruiker” wordt in het GERT omschreven als volgt:

„Kan de hoofdgedachte van een ingewikkelde tekst begrijpen, zowel over concrete als over abstracte onderwerpen, met inbegrip van technische besprekingen in het eigen vakgebied. Kan zo vloeiend en spontaan reageren dat een normale uitwisseling met moedertaalsprekers mogelijk is zonder dat dit voor een van de partijen inspanning met zich meebrengt. Kan duidelijke, gedetailleerde tekst produceren over een breed scala van onderwerpen; kan een standpunt over een actuele kwestie uiteenzetten en daarbij ingaan op de voor‑ en nadelen van diverse optie.”

22      De rechtvaardiging voor de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot het Engels, het Frans en het Duits in titel IV van de oproep luidt als volgt:

„Overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Grote kamer)[, van 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752),] dient het Europees Parlement in het kader van deze oproep tot het indienen van blijken van belangstelling de beperking van de keuze van de tweede taal tot een bepaald aantal officiële talen te rechtvaardigen.

De kandidaten wordt derhalve meegedeeld dat de drie voor deze oproep tot het indienen van blijken van belangstelling aangewezen tweede talen zijn gekozen op grond van het belang van de dienst, dat vereist dat de nieuw aangestelden onmiddellijk inzetbaar zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend kunnen communiceren.

Uitgaande van de lange traditie bij het Europees Parlement wat betreft interne communicatietalen en gezien de behoeften van de diensten op het vlak van de externe communicatie en behandeling van dossiers, zijn het Duits, het Engels en het Frans nog steeds de talen die het meest gebruikt worden. In de beoordelingsrapporten van 2013 heeft bovendien 92 % van alle personeelsleden verklaard kennis te hebben van het Engels, 84 % van alle personeelsleden verklaard kennis te hebben van het Frans en 56 % van alle personeelsleden verklaard kennis te hebben van het Duits. Voor de overige officiële talen heeft minder dan 50 % van het personeel verklaard daar een bevredigende kennis van te hebben.

Bij de afweging tussen dienstbelang en behoeften en vaardigheden van de kandidaten is het daarom, mede gelet op het terrein waarop de onderhavige selectie gelegen is, gerechtvaardigd kennis van een van die drie talen te eisen teneinde te waarborgen dat alle kandidaten, ongeacht hun eerste officiële taal, ten minste een van deze drie officiële talen als werktaal beheersen.

Bovendien dient elke kandidaat, ook als een van die drie talen zijn eerste officiële taal is, omwille van de gelijke behandeling van kandidaten voldoende kennis te hebben van een tweede taal, die uit die drie talen moet worden gekozen.

Aan de hand van de beoordeling van de specifieke taalvaardigheden kan het Europees Parlement nagaan of de kandidaten onmiddellijk inzetbaar zijn in een werkomgeving die vergelijkbaar is met die waarin zij te werk zullen worden gesteld.”

23      Volgens titel VI van de oproep, „Sollicitatieprocedure en uiterste datum voor het indienen van sollicitaties”, moeten de kandidaten een elektronisch inschrijfformulier invullen dat beschikbaar is op de internetsite van EPSO. Volgens de aanwijzingen in titel VII van de oproep, „Selectiefasen”, gaat het om een selectie op basis van kwalificaties en in dat verband wordt gepreciseerd dat „[d]e selectie [...] uitsluitend [geschiedt] op basis van de informatie die door de kandidaat is verstrekt in het onderdeel ‚talent screener’ van het inschrijvingsformulier”.

24      Blijkens titel VIII van de oproep, „Resultaten van de selectie”, worden de namen van de 300 kandidaten die aan het einde van de selectieprocedure volgens de relevante criteria het hoogste aantal punten hebben behaald, opgenomen in de daartoe aangelegde databank. In titel IX van de oproep, „Aanwerving”, wordt eraan herinnerd dat de opname in de databank geen garantie voor aanwerving vormt. In het geval van aanwerving van in die databank opgenomen kandidaten, bepaalt de oproep onder meer:

„Indien zich de mogelijkheid tot het sluiten van een contract voordoet, raadplegen de aanwervende diensten de databank en roepen zij de kandidaten op wier profiel het best beantwoordt aan de vereisten van de betrekking in kwestie.

Deze kandidaten worden opgeroepen voor een sollicitatiegesprek dat tot doel heeft te beoordelen of hun profiel beantwoordt aan de beschikbare betrekking. Tijdens dat gesprek wordt ook de kennis van de eerste en tweede taal getoetst. Ook de kennis van de andere door de kandidaten opgegeven talen kan worden getoetst.

[...]

Naargelang van het resultaat van het gesprek en de eventuele theoretische en/of praktische toetsen kan de kandidaten een betrekking worden aangeboden.”

25      De gekozen kandidaten worden aangeworven als arbeidscontractant („functiegroep I”). Het contract wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 3 bis, 84 en 85 RAP. Het heeft een looptijd van één jaar en kan met één jaar worden verlengd, alvorens eventueel een tweede maal te worden verlengd, ditmaal voor onbepaalde tijd.

26      Titel X van de oproep, „Mededelingen”, bepaalt:

„Het Europees Parlement neemt contact op met de kandidaten via hun EPSO-account of per e‑mail. De kandidaten moeten zelf het verloop van de procedure volgen en de informatie controleren die op hen betrekking heeft door regelmatig, d.w.z. minstens tweemaal per week, hun EPSO-account en hun persoonlijke e‑mail te raadplegen. Indien de kandidaten er vanwege een technisch probleem niet in slagen deze informatie te controleren, is het aan hen om dit onmiddellijk te melden via het voor deze procedure bestemde e‑mailadres:

ACdrivers2016@ep.europa.eu

Voor elke mededeling in verband met de procedure dient een e‑mail naar dat adres te worden gestuurd.”

 Conclusies van partijen

27      Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Hof om de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling nietig te verklaren en het Parlement te verwijzen in de kosten. Die nietigverklaring zou eveneens moeten leiden tot de nietigverklaring van de op grond van die oproep aangelegde databank.

28      Het Parlement verzoekt het Hof om het beroep ongegrond te verklaren en het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

 Beroep

29      Ter ondersteuning van zijn beroep voert het Koninkrijk Spanje vier middelen aan.

30      Het eerste middel is ontleend aan een onwettige beperking van de keuze van talen die kunnen worden gebruikt voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO, tot alleen het Engels, het Frans en het Duits.

31      Het tweede middel is ontleend aan een onjuiste uitlegging van de taaleisen die in de RAP voor arbeidscontractanten zijn voorzien.

32      Het derde en het vierde middel, die gezamenlijk zullen worden behandeld, hebben betrekking op de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot alleen het Engels, het Frans en het Duits.

 Eerste middel: beperking van de keuze van de communicatietaal tot alleen het Engels, het Frans en het Duits

 Argumenten van partijen

33      Het Koninkrijk Spanje betoogt primair dat de oproep in strijd is met de artikelen 1 en 2 van verordening nr. 1/58, met artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en met artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Statuut, door de talen die de kandidaten kunnen gebruiken om met de organisatoren van de betrokken selectieprocedure te communiceren, te beperken tot alleen het Engels, het Frans en het Duits. In dit verband stelt het dat de sollicitaties die in het kader van de oproep moeten worden ingediend, stukken vormen „die door [...] een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat aan de instellingen worden gezonden” in de zin van artikel 2 van verordening nr. 1/58, zodat zij overeenkomstig dat artikel naar keuze van de afzender in een der officiële talen van de Unie kunnen worden gesteld en aan de betrokken instelling, in casu het Parlement, kunnen worden gezonden.

34      Subsidiair voert het Koninkrijk Spanje aan dat de beperking van de keuze van de communicatietalen tot alleen het Engels, het Frans en het Duits, een schending vormt van artikel 22 van het Handvest, betreffende de eerbiediging van de taalkundige verscheidenheid van de Unie, en van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Statuut, dat elke discriminatie, zoals discriminatie op basis van taal, verbiedt, tenzij deze volgens dat artikel gerechtvaardigd is. Kandidaten die het op de website van EPSO beschikbare inschrijfformulier niet in hun moedertaal konden invullen of niet in die taal met het Parlement konden communiceren, zijn benadeeld ten opzichte van kandidaten wier moedertaal het Engels, het Frans of het Duits was. Er is geen enkele geldige reden die een dergelijke discriminatie op basis van taal kan rechtvaardigen.

35      Het Parlement betwist deze argumenten en preciseert dat de oproep niet het gebruik van enige bijzondere taal verplicht stelt voor het invullen van het elektronisch inschrijfformulier op de website van EPSO. Die oproep beperkt evenmin het gebruik van communicatietalen tussen de kandidaten enerzijds en EPSO of het Parlement anderzijds. Dat dit inschrijfformulier om technische redenen alleen beschikbaar was in het Engels, het Frans en het Duits, betekent niet dat de kandidaten verplicht waren om het in een van die talen in te vullen. Er zijn aanmeldingen in een andere taal dan het Engels, het Frans of het Duits opgesteld en deze zijn door het selectiecomité beoordeeld eventueel met behulp van taalkundige assessoren. Het Parlement is derhalve van mening dat het volledig heeft voldaan aan zijn verplichting om met de kandidaten te communiceren in een door hen vrijelijk gekozen taal.

 Beoordeling door het Hof

36      Overeenkomstig artikel 2 van verordening nr. 1/58, dat in wezen overeenkomt met artikel 24, vierde alinea, VWEU en artikel 41, lid 4, van het Handvest, moeten de stukken die door een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat aan de instellingen van de Unie worden gezonden, naar keuze van de afzender worden gesteld in een der officiële talen bedoeld in artikel 1 van die verordening, en moet het antwoord van de instelling in diezelfde taal worden gesteld. Als wezenlijk onderdeel van de eerbiediging van de taalkundige verscheidenheid van de Unie, waarvan het belang in herinnering wordt gebracht in artikel 3, lid 3, vierde alinea, VEU en in artikel 22 van het Handvest, heeft het aan die personen verleende recht om uit de officiële talen van de Unie de taal te kiezen die zij gebruiken in de correspondentie met de instellingen, zoals het Europees Parlement, een fundamenteel karakter.

37      Uit de rechtspraak van het Hof volgt echter dat uit de op de Unie rustende verplichting om de taalkundige verscheidenheid te eerbiedigen niet het bestaan van een algemeen rechtsbeginsel kan worden afgeleid, dat aan eenieder het recht verzekert dat alles wat zijn belangen kan raken, in alle omstandigheden in zijn taal wordt opgesteld en op grond waarvan de instellingen gehouden zijn om zonder enige uitzondering in elke situatie alle officiële talen te gebruiken (zie in die zin arresten van 9 september 2003, Kik/BHIM, C‑361/01 P, EU:C:2003:434, punt 82; 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punt 88, en 6 september 2017, Slowakije en Hongarije/Raad, C‑643/15 en C‑647/15, EU:C:2017:631, punt 203).

38      In het specifieke kader van procedures voor de selectie van personeel van de Unie heeft het Hof in punt 88 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), reeds geoordeeld dat artikel 1 quinquies, lid 6, van het Statuut toestaat dat beperkingen ten aanzien van de naleving van het verbod van discriminatie op grond van taal worden aangebracht. Mitsdien kunnen de instellingen, onverminderd de in punt 71 van dat arrest genoemde verplichting om aankondigingen van een vergelijkend onderzoek, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Statuut, gelezen in samenhang met artikel 5 van verordening nr. 1/58, in alle officiële talen van de Unie bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie, eventueel voorzien in beperkingen voor het gebruik van de officiële talen in die context, voor zover die beperkingen, overeenkomstig artikel 1 quinquies, lid 6, van het Statuut op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en beantwoorden aan een legitieme doelstelling van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid alsmede evenredig zijn aan het beoogde doel.

39      Uit dit punt 88 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), volgt dus dat de instellingen in het kader van procedures voor de selectie van personeel van de Unie geen verplichtingen mogen worden opgelegd die verder gaan dan de vereisten van artikel 1 quinquies van het Statuut.

40      De in dit beroep aan de orde zijnde vraag of de beperking van de talen die de kandidaten kunnen gebruiken om met EPSO en het Parlement te communiceren, tot alleen het Engels, het Frans en het Duits rechtmatig is, moet derhalve worden onderzocht aan de hand van artikel 1 quinquies van het Statuut, dat op grond van artikel 80, lid 4, RAP van toepassing is op selectieprocedures voor arbeidscontractanten.

41      Daar het Parlement betwist dat er sprake is van een beperking van de keuze van de communicatietaal tussen EPSO en de kandidaten tot alleen het Engels, het Frans en het Duits, moet in de eerste plaats, alvorens in te gaan op het argument van het Koninkrijk Spanje dat die beperking een op taal gebaseerd verschil in behandeling vormt dat in strijd is met artikel 1 quinquies van het Statuut, worden nagegaan of de oproep, gelet op de door partijen aangevoerde argumenten, inderdaad een dergelijke beperking bevat.

42      Overeenkomstig de aanwijzingen in de oproep vindt de daarin voorziene selectieprocedure uitsluitend plaats „op basis van kwalificaties”, alleen op grond van de antwoorden die de kandidaat heeft gegeven op de vragen in het onderdeel „talent screener” van het inschrijfformulier dat beschikbaar is op de website van EPSO. Uit deze oproep volgt dus dat de sollicitaties online moesten worden ingediend door middel van het elektronisch inschrijfformulier.

43      Dienaangaande staat tussen partijen vast dat het elektronisch inschrijfformulier van de oproep op de website van EPSO alleen beschikbaar was in het Engels, het Frans en het Duits. Terwijl het Koninkrijk Spanje uit die beperking van de talen waarin het inschrijfformulier beschikbaar was een feitelijke beperking afleidt van de talen die voor het invullen ervan konden worden gebruikt, stelt het Parlement echter dat, daar de oproep geen dwingende bepaling bevatte over de taal die voor het invullen van het formulier moest worden gebruikt, de kandidaten vrij waren om, afgezien van die drie talen, andere officiële talen van de Unie te gebruiken.

44      Bij gebreke van elke aanwijzing in de oproep dat het elektronisch inschrijfformulier, dat op de website van EPSO alleen in het Engels, het Frans en het Duits beschikbaar was, in elke officiële taal van de Unie kon worden ingevuld, konden de kandidaten er echter redelijkerwijs van uitgaan dat het formulier verplicht in een van die drie talen moest worden ingevuld. Onder deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat kandidaten feitelijk de mogelijkheid is ontnomen om voor de indiening van hun sollicitatie de officiële taal van de Unie van hun keuze te gebruiken.

45      Gezien deze beperking van de keuze van de communicatietaal moet in de tweede plaats worden onderzocht of deze beperking een verschil in behandeling van kandidaten heeft opgeleverd, dat in strijd is met artikel 1 quinquies van het Statuut.

46      In dit verband moet worden opgemerkt dat kandidaten die, omdat het inschrijfformulier niet in alle officiële talen van de Unie beschikbaar was, tot de conclusie zijn gekomen dat zij het inschrijfformulier in het Engels, het Frans of het Duits moesten invullen en hun sollicitatie derhalve in een van die talen hebben opgesteld, terwijl geen daarvan de officiële taal van de Unie was die zij het best beheersten, wat zowel het perfecte begrip van dat formulier als de opstelling van de sollicitatie betreft, mogelijk zijn benadeeld ten opzichte van kandidaten wier officiële taal een van die drie talen was.

47      De omstandigheid dat het inschrijfformulier op de website van EPSO niet beschikbaar was in alle officiële talen van de Unie, heeft dus tot gevolg gehad dat kandidaten die voor het invullen van dat formulier en dus voor het indienen van een sollicitatie een andere officiële taal dan het Engels, het Frans of het Duits wilden gebruiken, minder gunstig zijn behandeld dan kandidaten wier officiële voorkeurstaal overeenstemde met een van die drie talen, doordat zij niet de mogelijkheid hebben gehad om de officiële taal te gebruiken die zij het best beheersten. Hieruit volgt dus een verschil van behandeling op grond van taal, dat in beginsel verboden wordt door artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut.

48      Daarentegen is, gelet op de door het Koninkrijk Spanje aangevoerde elementen, niet gebleken dat de kandidaten indien nodig niet per e‑mail in de officiële taal van hun keuze met het Parlement of EPSO konden communiceren. Het middel van het Koninkrijk Spanje dat betrekking heeft op de beperking van de communicatietalen, kan dus wat die communicatie betreft, niet slagen. Het in het vorige punt geconstateerde verschil in behandeling, namelijk op het vlak van de talen die gebruikt konden worden om het inschrijfformulier in te vullen en dus om een sollicitatie in te dienen, kan echter niet worden gecompenseerd door de mogelijkheid voor de kandidaten om eventueel per e‑mail in de officiële taal van hun keuze met het Parlement en EPSO te communiceren over andere aspecten betreffende de betrokken selectieprocedure.

49      Zoals in punt 38 van dit arrest in herinnering is gebracht, volgt uit artikel 1 quinquies, lid 6, van het Statuut dat een verschil in behandeling op grond van taal niet is toegestaan, tenzij dit verschil op objectieve en redelijke wijze wordt gemotiveerd en beantwoordt aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid.

50      Daar het Koninkrijk Spanje heeft aangetoond dat de oproep een verschil in behandeling invoerde dat discriminatie op grond van taal kon opleveren in de zin van artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut, diende het Parlement aan te tonen dat die beperking gerechtvaardigd was.

51      In casu heeft het Parlement noch in de oproep noch in zijn stukken of ter terechtzitting voor het Hof, een reden aangevoerd waaruit het bestaan kon blijken van een legitieme doelstelling van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid die een verschil in behandeling, zoals vastgesteld in punt 47 van dit arrest, bij de talen die gebruikt moesten worden om het elektronisch inschrijfformulier in te vullen, noodzakelijk maakte. Hieruit volgt dat het Parlement niet heeft aangetoond dat de uit de oproep voortvloeiende beperking van de keuze van de communicatietaal gerechtvaardigd was.

52      Bijgevolg is het eerste middel gegrond.

 Tweede middel: schending van artikel 82 RAP

 Argumenten van partijen

53      Met het eerste onderdeel van zijn tweede middel stelt het Koninkrijk Spanje dat het in de oproep opgenomen vereiste van een bevredigende kennis van een tweede officiële taal van de Unie, schending van artikel 82 RAP vormt, aangezien die kennis niet nodig was voor de uitoefening van de taken die de gekozen kandidaten moesten vervullen. Uit artikel 82, lid 3, onder e), RAP volgt dat de administratie van een sollicitant voor de functie van arbeidscontractant, afgezien van een grondige kennis van een van de officiële talen van de Unie, alleen een bevredigende kennis van een tweede specifieke taal kan verlangen wanneer dat nodig is voor de uitoefening van zijn taken. In casu wordt een bevredigende kennis van een tweede taal echter niet gerechtvaardigd door de uitoefening van de taken die aan de aan te werven arbeidscontractanten worden toevertrouwd. Het Koninkrijk Spanje herinnert er in dit verband aan dat de werkzaamheden van een arbeidscontractant van functiegroep I volgens artikel 80 RAP bestaan in handenarbeid en administratieve ondersteunende diensten, uitgevoerd onder toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen. Met het tweede onderdeel van dit middel stelt het Koninkrijk Spanje dat zelfs al wordt ervan uitgegaan dat van een sollicitant voor dergelijke werkzaamheden kan worden verlangd dat hij over een grondige kennis van één officiële taal en over een bevredigende kennis van een tweede taal beschikt, het kennisniveau B2 van het GERT dat in de oproep voor die tweede taal wordt verlangd, niet gerechtvaardigd is.

54      Het Parlement voert in antwoord hierop aan dat artikel 82, lid 3, onder e), RAP een bevredigende kennis van een tweede officiële taal van de Unie verlangt als statutaire verplichting.

 Beoordeling door het Hof

55      Volgens artikel 82, lid 3, onder e), RAP kan „als arbeidscontractant alleen de persoon worden aangesteld die [...] het bewijs levert van een grondige kennis van één van de talen van de Unie en van een bevredigende kennis van een andere taal van de Unie voor zover zulks nodig is voor de uitoefening van zijn taken”. Het Koninkrijk Spanje betoogt met het eerste onderdeel van zijn tweede middel dat deze bepaling van kandidaten voor de functie van arbeidscontractant alleen kennis van een tweede taal van de Unie verlangt, indien dit nodig is voor de werkzaamheden die hij zal moeten uitoefenen, hetgeen in casu evenwel niet het geval is.

56      Mitsdien moet worden bepaald of de taaleisen in artikel 82, lid 3, onder e), RAP systematisch verlangen dat kandidaten voor de functie van arbeidscontractant over een grondige kennis van een van de officiële talen van de Unie en over een bevredigende kennis van een andere officiële taal van de Unie beschikken.

57      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 28, onder f), van het Statuut op overeenkomstige wijze bepaalt dat „als ambtenaar slechts kan worden aangesteld hij die blijkt geeft van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een voldoende kennis van een andere taal van de Unie voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is”. Artikel 45, lid 2, van het Statuut verlangt voorts dat de ambtenaren vóór hun eerste promotie na aanwerving aantonen dat zij in staat zijn te werken „in een derde taal van de in artikel 55, lid 1, [VEU] genoemde talen”, dat wil zeggen een van de officiële talen van de Unie. Dit betekent noodzakelijkerwijs dat de in artikel 28, onder f), van het Statuut opgenomen voorwaarde inzake de kennis van een tweede taal, voor hen niet als facultatief kan worden aangemerkt.

58      Aangezien arbeidscontractanten, net als ambtenaren, hun werkzaamheden moeten verrichten in een meertalige omgeving, kunnen de taaleisen die in artikel 82, lid 3, onder e), RAP van arbeidscontractanten worden verlangd, niet anders worden uitgelegd dan die welke in identieke bewoordingen krachtens artikel 28, onder f), van het Statuut van ambtenaren worden verlangd. De omstandigheid dat ambtenaren, in tegenstelling tot arbeidscontractanten, eventueel hun kennis van een derde taal moeten aantonen, wordt verklaard door het feit dat arbeidscontractanten niet onder de bevorderingsregeling van het Statuut vallen. Dit verschil heeft echter geen invloed op de uitlegging van het vereiste van kennis van een tweede taal in artikel 28, onder f), van het Statuut enerzijds en in artikel 82, lid 3, onder e), RAP anderzijds.

59      Zoals de advocaat-generaal in punt 111 van haar conclusie heeft opgemerkt, moet artikel 82, lid 3, onder e), RAP derhalve aldus worden uitgelegd dat kandidaten voor aanwerving als arbeidscontractant moeten aantonen dat zij kennis hebben van ten minste twee officiële talen. Dit betekent dat het eerste onderdeel van het tweede middel van het Koninkrijk Spanje moet worden afgewezen.

60      Met het tweede onderdeel van dit middel stelt het Koninkrijk Spanje dat, gelet op de aard van de werkzaamheden die de arbeidscontractanten moeten uitoefenen, het niveau van de kennis die in de oproep voor taal 2 van de selectieprocedure wordt verlangd, dat wil zeggen niveau B2 in de zin van het GERT, niet gerechtvaardigd is. Aangezien het ter onderbouwing van dit tweede onderdeel gevoerde betoog een overlapping vormt van het betoog dat ter onderbouwing van het derde en het vierde middel is aangevoerd, zal het gezamenlijk met die middelen worden onderzocht.

 Tweede onderdeel van het tweede middel en het derde en het vierde middel betreffende de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot alleen het Engels, het Frans en het Duits

 Argumenten van partijen

61      Volgens het Koninkrijk Spanje is de beperking, in de oproep, van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot alleen het Engels, het Frans en het Duits willekeurig, in strijd met de bij de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58 ingevoerde taalregeling en vormt zij discriminatie op grond van taal, welke verboden wordt door artikel 22 van het Handvest, artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Statuut en artikel 82, lid 3, onder e), RAP. Geen van de in de oproep genoemde redenen kan worden aangemerkt als een legitieme doelstelling van algemeen belang die een dergelijke beperking kan rechtvaardigen. De reden ontleend aan het „belang van de dienst”, namelijk dat het aangeworven personeel vanaf de eerste dag in de vereiste talen kan werken en in het kader van het werk efficiënt kan communiceren, is een stereotiepe reden die niets van doen heeft met de aard van de te verrichten werkzaamheden. In elk geval is deze beperking niet evenredig aan de reële behoeften van de dienst. Voorts is het vereiste van kennisniveau B2 in de zin van het GERT voor taal 2 van de selectieprocedure onevenredig.

62      Het Parlement betwist deze argumenten en zet uiteen dat de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure naar behoren wordt gemotiveerd in de oproep, namelijk door het doel om over personeel te beschikken dat onmiddellijk operationeel is en in het dagelijks werk efficiënt kan communiceren.

 Beoordeling door het Hof

63      Om de in de punten 36 tot en met 40 van dit arrest uiteengezette redenen moet de wettigheid van de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot alleen het Engels, het Frans en het Duits, worden beoordeeld aan de hand van artikel 1 quinquies van het Statuut. In navolging van de beperking van de keuze van talen die gebruikt kunnen worden om het elektronisch inschrijfformulier op de website van EPSO in te vullen en zodoende een sollicitatie in te dienen, die het voorwerp van het eerste middel van het Koninkrijk Spanje vormt, valt de in het tweede onderdeel van het tweede middel bedoelde beperking alsmede die welke in het derde en het vierde middel wordt bedoeld, immers binnen het specifieke kader van de organisatie van selectieprocedures van het personeel van de Unie welke in het bijzonder door het Statuut worden beheerst.

64      Hiertoe zij er om te beginnen aan herinnerd dat, zoals in de punten 38 en 49 van dit arrest is opgemerkt, artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut, dat op grond van artikel 80, lid 4, RAP van toepassing is op selectieprocedures van arbeidscontractanten, voor de toepassing van dit Statuut iedere vorm van discriminatie, zoals die op grond van taal, verbiedt, met dien verstande dat op grond van lid 6 van die bepaling verschillen in behandeling op grond van taal kunnen worden toegestaan, indien zij op objectieve en redelijke wijze zijn gemotiveerd en beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid.

65      Aangezien de oproep krachtens de RAP voorzag in een beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot alleen het Engels, het Frans en het Duits, is aan kandidaten wier talenkennis niet aan dat vereiste kon voldoen de mogelijkheid ontnomen om aan die selectieprocedure deel te nemen, en dit zelfs al beschikten zij, gelet op de voorwaarden van artikel 82, lid 3, onder e), RAP, over een bevredigende kennis van ten minste twee officiële talen van de Unie.

66      De omstandigheid dat kandidaten voor taal 2 van de selectieprocedure alleen konden kiezen uit het Engels, het Frans en het Duits vormt dus een verschil in behandeling op grond van taal, dat in beginsel verboden wordt door artikel 1 quinquies, lid 1, van het Ambtenarenstatuut.

67      Aangaande het bestaan van een legitieme doelstelling van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid in de zin van artikel 1 quinquies, lid 6, van het Ambtenarenstatuut, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat het dienstbelang kan vereisen dat de aangeworven personen over specifieke talenkennis beschikken. De bijzondere aard van de te verrichten werkzaamheden kan dus een aanwerving rechtvaardigen die onder meer gebaseerd is op een grondige kennis van een specifieke taal (zie in die zin arresten van 19 juni 1975, Küster/Parlement, 79/74, EU:C:1975:85, punten 16 en 17; 29 oktober 1975, Küster/Parlement, 22/75, EU:C:1975:140, punten 13 en 14, en 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punt 88).

68      In het kader van een selectieprocedure beschikken de instellingen over een ruime beoordelingsbevoegdheid om het belang van de dienst te beoordelen en de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten die in aanmerking moeten worden genomen (zie naar analogie arresten van 4 februari 1987, Bouteiller/Commissie, 324/85, EU:C:1987:59, punt 6; 3 april 2003, Parlement/Samper, C‑277/01 P, EU:C:2003:196, punt 35, en 9 oktober 2008, Chetcuti/Commissie, C‑16/07 P, EU:C:2008:549, punt 77). Het staat derhalve niet aan het Hof om zijn oordeel in de plaats van dat van de administratie te stellen, met name voor wat betreft de specifieke talenkennis die in het belang van de dienst van kandidaten voor een vergelijkend onderzoek moet worden verlangd (zie naar analogie arrest van 3 april 2003, Parlement/Samper, C‑277/01 P, EU:C:2003:196, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

69      De instelling die de taalregeling van een selectieprocedure heeft beperkt tot een bepaald aantal officiële talen van de Unie, dient echter aan te tonen dat die beperking geschikt is om te beantwoorden aan de reële behoeften van de werkzaamheden die de aangeworven personen moeten uitoefenen. Voorts moet elke voorwaarde inzake specifieke talenkennis evenredig zijn aan dat belang en berusten op duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria, zodat de kandidaten de redenen voor die voorwaarde kunnen begrijpen en de Unierechter de rechtmatigheid daarvan kan toetsen (zie in die zin arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punten 90 en 92).

70      Het Parlement is dienaangaande van mening dat het belang van de dienst zoals dat volgt uit de oproep, namelijk te beschikken over personeel dat onmiddellijk inzetbaar is en doeltreffend kan communiceren in het dagelijks werk, de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot alleen het Engels, het Frans en het Duits, kan rechtvaardigen. Het Koninkrijk Spanje stelt daarentegen dat de in die oproep genoemde redenen geen rechtvaardiging voor die beperking kunnen opleveren.

71      Zoals uit punt 22 van het onderhavige arrest blijkt, bepaalt titel IV van de oproep dat de drie talen die als taal 2 van de selectieprocedure zijn uitgekozen, namelijk het Engels, het Frans en het Duits, zijn gekozen op grond van het „belang van de dienst”, dat vereist dat de nieuw aangestelden „onmiddellijk inzetbaar zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend kunnen communiceren”. In dit verband wordt aangegeven dat uitgaande van de lange traditie bij het Parlement „wat betreft interne communicatietalen” en gezien „de behoeften van de diensten op het vlak van de externe communicatie en behandeling van dossiers”, „het Duits, het Engels en het Frans nog steeds de talen zijn die het meest gebruikt worden”.

72      Ofschoon in deze redenen wordt aangegeven dat het belang van de dienst vereist dat de nieuw aangestelden vanaf hun indiensttreding doeltreffend kunnen communiceren, volstaan deze op zich niet om aan te tonen dat de betrokken werkzaamheden, namelijk die van chauffeur bij het Europees Parlement, de concrete kennis van een van die drie talen noodzakelijk maken, met uitsluiting van de andere officiële talen van de Unie.

73      Aangezien die redenen aangeven dat het Engels, het Frans en het Duits op het vlak van zowel de interne als de externe communicatie en voor de behandeling van de dossiers de meest gebruikte talen bij het Parlement zijn, wekt de oproep de indruk dat die drie talen algemeen de meest gebruikte werktalen binnen die instelling zijn. Waar het Europees Parlement krachtens artikel 6 van verordening nr. 1/58 echter geen interne regels voor de toepassingsmodaliteiten van zijn taalregeling heeft vastgesteld, kan zonder rekening te houden met de werkzaamheden die de aangeworven personen concreet moeten uitoefenen, niet worden gesteld dat die drie talen noodzakelijkerwijs de talen zijn die voor alle werkzaamheden in die instelling het meest bruikbaar zijn.

74      De redenen die in titel IV van de oproep worden gegeven ter rechtvaardiging van de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure geven echter, gelet op de concrete taalkundige behoeften voor de werkzaamheden die de aangeworven chauffeurs zullen moeten vervullen, geen enkele rechtvaardiging voor die beperking. In deze omstandigheden berusten deze criteria niet op duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria om te kunnen vaststellen dat het belang van de dienst in casu een dergelijk verschil in behandeling op grond van taal vereist.

75      De werkzaamheden die de aangeworven chauffeurs moeten verrichten worden inderdaad omschreven in titel II van de oproep. In dit punt wordt vermeld dat de arbeidscontractant „de taken van chauffeur” zal verrichten, welke met name bestaan in het „vervoeren van vooraanstaande personen, alsmede ambtenaren of andere personeelsleden van het Europees Parlement, hoofdzakelijk in Brussel, Luxemburg en Straatsburg, alsook in andere lidstaten en derde landen”, in „het vervoeren van bezoekers (diplomaten en andere vooraanstaande personen)” alsmede in „het waarborgen van het goede gebruik van het voertuig, en met name van de technologische instrumenten ervan”.

76      Noch de door het Parlement aangevoerde omstandigheid dat de aangeworven chauffeurs hun werkzaamheden met name in Brussel, Luxemburg en Straatsburg moeten vervullen, dat wil zeggen in drie steden in lidstaten die onder meer het Frans of het Duits als officiële taal hebben, noch de redenen die het Parlement ter terechtzitting voor het Hof heeft aangevoerd, namelijk dat de door die chauffeurs vervoerde personen meestal het Engels gebruiken, kunnen echter rechtvaardigen dat de keuze van taal 2 van de selectieprocedure alleen tot die drie talen is beperkt.

77      Het kan weliswaar niet worden uitgesloten dat het belang van de dienst de aanwerving van chauffeurs met een gevarieerde talenkennis kan verlangen, gezien de verschillen plaatsen waarin zij hun werkzaamheden zullen moeten verrichten of de talenkennis van de personen die zij zullen moeten vervoeren, doch dit neemt niet weg dat het Parlement niet heeft aangetoond waarom de talen die zijn aangewezen als taal 2 van de selectieprocedure, van bijzonder belang zijn voor de uitoefening van die werkzaamheden.

78      Hieruit volgt dat de in titel IV van de oproep genoemde redenen, zelfs indien zij worden bezien in het licht van de omschrijving van de werkzaamheden vermeld in titel II daarvan en de uitleg die het Parlement daarover heeft gegeven, niet kunnen rechtvaardigen dat de keuze van taal 2 van de selectieprocedure is beperkt tot alleen het Engels, het Frans en het Duits. Het Parlement heeft derhalve niet aangetoond dat die beperking objectief en in redelijkheid werd gerechtvaardigd door de bijzondere kenmerken van de te vervullen functie en waarom die keuze geen andere officiële talen kon impliceren die eventueel relevant konden zijn voor die functie.

79      Gelet op de voorgaande overwegingen moeten het derde en het vierde middel worden aanvaard. Aangezien het Parlement niet heeft aangetoond dat de beperking van de keuze van taal 2 van de selectieprocedure tot alleen het Engels, het Frans en het Duits objectief en in redelijkheid werd gerechtvaardigd door een legitiem doel van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid, behoeft het tweede onderdeel van het tweede middel niet te worden onderzocht, daar dit betrekking heeft op het vereiste kennisniveau van diezelfde talen.

80      Aangezien het eerste, het derde en het vierde middel van het Koninkrijk Spanje zijn aanvaard, moet de oproep nietig worden verklaard.

 Gevolgen van de nietigverklaring van de oproep

 Argumenten van partijen

81      Het Koninkrijk Spanje is van mening dat de nietigverklaring van de oproep leidt tot de nietigverklaring van de op grond daarvan aangelegde databank. Ofschoon het niet vraagt om nietigverklaring van de aanstellingen die mogelijkerwijs hebben plaatsgevonden op basis van de opneming van een kandidaat in die databank, benadrukt het Koninkrijk Spanje dat de opneming in die databank geen garantie van aanstelling biedt en dat de nietigverklaring daarvan ten aanzien van de in die databank opgenomen kandidaten dus niet in strijd is met het beginsel van gewettigd vertrouwen.

82      Het Parlement zet echter uiteen dat aangezien die databank reeds is aangelegd, de kandidaten op de hoogte zijn gesteld van de uitkomst van de selectieprocedure en de aanwerving is begonnen. Teneinde het beginsel van gewettigd vertrouwen te eerbiedigen moet deze dus in stand worden gehouden, overeenkomstig de benadering die met name is bepleit in het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752).

 Beoordeling door het Hof

83      Wanneer het Hof uitspraak doet over de gevolgen van de nietigverklaring van een maatregel betreffende procedures voor de selectie van het personeel van de Unie, moet het proberen om de belangen van de door een onregelmatigheid tijdens die procedure benadeelde kandidaten in overeenstemming te brengen met de belangen van de andere kandidaten, zodat het niet alleen rekening moet houden met de noodzaak om de benadeelde kandidaten in hun rechten te herstellen, maar ook met het gewettigd vertrouwen van de reeds gekozen kandidaten (zie in die zin arrest van 6 juli 1993, Commissie/Albani e.a., C‑242/90 P, EU:C:1993:284, punt 14).

84      Wat meer in het bijzonder onregelmatigheden betreft in verband met de taalregeling die tijdens een selectieprocedure geldt, moet het gewettigd vertrouwen van de reeds geselecteerde kandidaten in aanmerking worden genomen door de gevolgen van het eventueel opnieuw ter discussie stellen van de lijsten van kandidaten die op basis van die selectieprocedure zijn opgesteld, af te wegen tegen het belang van de benadeelde kandidaten (zie in die zin arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punt 103).

85      Aangezien de oproep in casu nietig wordt verklaard wegens de discriminatoire voorwaarden met betrekking tot de talenkennis van de kandidaten, moet ervan worden uitgegaan dat de betrokken databank is aangetast door dezelfde discriminatoire voorwaarden. De opneming van kandidaten in die databank was immers gebaseerd op de resultaten die zijn verkregen in het kader van een selectieprocedure die onder ongelijke voorwaarden is georganiseerd.

86      In dit verband moet in navolging van het Koninkrijk Spanje worden opgemerkt dat de in de databank opgenomen kandidaten geen enkele garantie van aanstelling op grond daarvan hebben gekregen. Anders dan met name de kandidaten die op basis van hun opneming in de databank reeds een functie van arbeidscontractant kregen aangeboden en die op grond daarvan het gewettigd vertrouwen genieten dat hun aanwerving niet ter discussie wordt gesteld, hebben zij van de administratie immers geen enkele aanvullende toezegging gekregen die een gewettigd vertrouwen in hun aanwerving heeft kunnen doen ontstaan.

87      Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de opneming van kandidaten in de betrokken databank op zich geen gewettigd vertrouwen kan doen ontstaan dat vereist dat de gevolgen van de nietig verklaarde oproep in stand blijven. De nietigverklaring van de databank kan daarentegen geen invloed hebben op de eventuele aanwervingen die reeds hebben plaatsgevonden.

88      Onder deze omstandigheden moet de databank nietig worden verklaard.

 Kosten

89      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

90      Aangezien het Parlement in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van het Koninkrijk Spanje te worden verwezen in de kosten.

Het Hof (Grote kamer) verklaart:

1)      De oproep tot het indienen van blijken van belangstelling Arbeidscontractanten – Functiegroep I – Chauffeurs (m/v) – EP/CAST/S/16/2016 wordt nietig verklaard.

2)      De op grond van de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling Arbeidscontractanten – Functiegroep I – Chauffeurs (m/v) – EP/CAST/S/16/2016 aangelegde databank wordt nietig verklaard.

3)      Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.