Language of document : ECLI:EU:C:2018:910

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF

15 november 2018 (*)

„Versnelde procedure”

In zaak C‑619/18,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 2 oktober 2018,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Banks, H. Krämer en S. L. Kaleda als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Republiek Polen, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

verweerster,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF,

de rechter-rapporteur, A. Prechal, en de advocaat-generaal, E. Tanchev, gehoord,

de volgende

Beschikking

1        De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Republiek Polen door, ten eerste, de pensioenleeftijd van de rechters van de Sąd Najwyższy (hooggerechtshof, Polen) te verlagen en deze wijziging toe te passen op de rechters die vóór 3 april 2018 bij deze rechterlijke instantie zijn benoemd en, ten tweede, de Poolse president de discretionaire bevoegdheid te verlenen om de ambtstermijn van de rechters van de Sąd Najwyższy te verlengen, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op haar rusten.

2        Op 20 december 2017 heeft de Poolse president de ustawa o Sądzie Najwyższym (wet inzake het hooggerechtshof) van 8 december 2017 (Dz.U. van 2018, volgnr. 5) ondertekend, die op 3 april 2018 in werking is getreden. Deze wet is nadien meermaals gewijzigd.

3        Krachtens artikel 37 van de wet inzake het hooggerechtshof is de pensioenleeftijd van de rechters van de Sąd Najwyższy verlaagd tot 65 jaar. De verlaging van de pensioenleeftijd is van toepassing op alle rechters van de Sąd Najwyższy, met inbegrip van de rechters die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn benoemd.

4        Om een verlenging van hun ambtstermijn na de leeftijd van 65 jaar te verkrijgen, moeten de rechters van de Sąd Najwyższy een verklaring overleggen dat zij hun ambt willen blijven uitoefenen, en een certificaat dat hun gezondheidstoestand daarvoor toereikend is. Daarnaast moet de Poolse president zijn toestemming geven. Deze verlenging wordt geregeld in artikel 37 van de wet inzake het hooggerechtshof.

5        Ingevolge artikel 111, lid 1, van de wet inzake het hooggerechtshof gaan de rechters van de Sąd Najwyższy die op de datum van inwerkingtreding van deze wet of uiterlijk op 3 juli 2018 de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, op 4 juli 2018 met pensioen, behalve als zij uiterlijk op 3 mei 2018 de verklaring en het certificaat hebben overgelegd die in het vorige punt zijn genoemd, en de Poolse president zijn toestemming heeft gegeven voor de verlenging van hun ambtstermijn bij de Sąd Najwyższy. Artikel 5 van de ustawa o zmianie ustawy –Prawo o ustroju sądów powszechnych, ustawy o Sądzie Najwyższym oraz niektórych innych ustaw (wet van 10 mei 2018 tot wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken, de wet inzake het hooggerechtshof, en bepaalde andere wetten) (Dz.U. van 2018, volgnr. 1045), bevat opzichzelfstaande bepalingen over de procedure voor de verlenging van de ambtstermijn van de rechters van de Sąd Najwyższy die uiterlijk op 3 juli 2018 de leeftijd van 65 jaar hadden bereikt.

6        Ingevolge artikel 111, lid 1a, van de wet inzake het hooggerechtshof gaan de rechters van de Sąd Najwyższy die in de periode van 4 juli 2018 tot en met 3 april 2019 de leeftijd van 65 jaar bereiken, op 3 april 2019 met pensioen, behalve als zij vóór 3 april 2019 de verklaring en het certificaat waarvan sprake in punt 4 overleggen en de Poolse president toestemming geeft voor de verlenging van hun ambtstermijn bij de Sąd Najwyższy.

7        Voor de rechters die vóór 3 april 2018 zijn benoemd en na 3 april 2019 de leeftijd van 65 jaar bereiken, geldt ingevolge artikel 37, lid 1, van de wet inzake het hooggerechtshof voor de verlenging van de ambtstermijn na de leeftijd van 65 jaar de algemene regeling, die inhoudt dat zij een verklaring en een certificaat moeten overleggen en dat de Poolse president toestemming moet verlenen, zoals in punt 4 van deze beschikking is vermeld.

8        Zoals blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken, houden de bestreden nationale bepalingen in dat de Poolse president aan geen enkel criterium is gebonden wanneer hij een beslissing neemt over de verlenging van de ambtstermijn van de rechters van de Sąd Najwyższy, en dat de beslissing niet door een rechter kan worden getoetst.

9        Ten slotte blijkt uit de stukken dat de wet inzake het hooggerechtshof de Poolse president de bevoegdheid verleent om tot en met 3 april 2019 naar eigen inzicht het aantal rechters van de Sąd Najwyższy te verhogen.

10      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 2 oktober 2018, heeft de Commissie krachtens artikel 279 VWEU en artikel 160, leden 2 en 7, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie in een kort geding ook verzocht om voorlopige maatregelen, in afwachting van het arrest van het Hof ten gronde.

11      Bij beschikking van 19 oktober 2018 heeft de vicepresident van het Hof krachtens artikel 160, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering, voordat de Republiek Polen haar opmerkingen in kort geding had ingediend, laatstgenoemde gelast onmiddellijk en tot de uitspraak van de beschikking waardoor een einde zal komen aan de procedure in kort geding:

–        de toepassing van de bepalingen van artikel 37, leden 1 tot met 4, en artikel 111, leden 1 en 1a, van de wet inzake het hooggerechtshof en artikel 5 van de wet tot wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken, de wet inzake het hooggerechtshof, en bepaalde andere wetten, alsook alle maatregelen die op grond van deze bepalingen zijn vastgesteld, te schorsen;

–        alle noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de rechters van de Sąd Najwyższy die door deze bepalingen worden geraakt hun ambt op dezelfde post kunnen uitoefenen, met hetzelfde statuut en dezelfde rechten en arbeidsvoorwaarden als vóór de inwerkingtreding van de wet inzake het hooggerechtshof op 3 april 2018;

–        geen rechters bij de Sąd Najwyższy te benoemen in de plaats van de rechters van de Sąd Najwyższy die worden geraakt door de bepalingen die de basis van de niet-nakoming vormen en onderwerp zijn van het beroep in het hoofdgeding en geen nieuwe president van de Sąd Najwyższy te benoemen of de persoon aan te wijzen die belast is met de leiding van de Sąd Najwyższy in de plaats van de eerste president totdat de nieuwe eerste president is benoemd, en

–        de Commissie uiterlijk een maand na de kennisgeving van de beschikking waarbij deze maatregelen worden vastgesteld, en daarna elke maand, op de hoogte te stellen van alle maatregelen die Polen heeft genomen om deze beschikking volledig uit te voeren.

12      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 2 oktober 2018, heeft de Commissie krachtens artikel 133, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering ook verzocht om onderhavige zaak volgens een versnelde procedure te behandelen.

13      Volgens artikel 133, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan de president van het Hof op verzoek van hetzij de verzoeker, hetzij de verweerder, wanneer de aard van de zaak verlangt dat zij binnen korte termijnen wordt behandeld, de andere partij, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslissen een zaak volgens een versnelde procedure te behandelen die afwijkt van de bepalingen van dit reglement.

14      Op vragen van de president van het Hof uit hoofde van dit artikel heeft de Republiek Polen verklaard zich te verzetten tegen de behandeling van de onderhavige zaak volgens de versnelde procedure.

15      Tot staving van haar verzoek merkt de Commissie op dat zij in de grieven die zij in het kader van haar beroep heeft geformuleerd, heeft aangevoerd dat de waarborgen van de onafhankelijkheid van de hoogste rechterlijke instantie van een lidstaat niet in acht zijn genomen en dat de structurele twijfels die in deze grieven tot uiting komen tot rechtsonzekerheid kunnen leiden en de goede werking van de rechtsorde van de Unie zodanig in gevaar kunnen brengen dat er snel uitspraak moet worden gedaan in het geding om de periode van onzekerheid zo veel mogelijk te beperken.

16      De nationale hoogste rechterlijke instanties spelen immers, gelet op hun specifieke functies, de autoriteit van hun besluiten in de nationale rechtsorde en de verplichting die krachtens artikel 267, derde alinea, op hen rust, een centrale rol bij de toepassing van het Unierecht. Wanneer er twijfels zijn over de waarborging van de onafhankelijkheid van deze rechterlijke instanties, zou dit een goede uitoefening van hun functie kunnen belemmeren. Voorts kunnen deze twijfels ook afbreuk doen aan het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten en hun respectieve rechterlijke instanties, zonder hetwelk het beginsel van wederzijdse erkenning, dat een essentiële rol speelt bij tal van handelingen van de Unie met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, niet kan functioneren.

17      De Poolse regering is echter van mening dat haar rechten van verdediging op ongeoorloofde wijze zouden worden beperkt indien het verzoek van de Commissie om een versnelde behandeling werd ingewilligd. Aangezien in deze zaak sprake is van belangrijke principiële vragen en er tevens bezwaren zijn inzake de ontvankelijkheid, is het volgens de Poolse regering om te beginnen moeilijk denkbaar dat de verwerende staat alle vereiste argumenten met betrekking tot deze punten in één enkele memorie kan aanvoeren en dat de procedure geen aanleiding geeft tot een repliek en een dupliek. Daarnaast moeten eventuele interveniërende partijen opmerkingen kunnen maken over dergelijke principiële vragen. Ten slotte betoogt de Poolse regering dat de Commissie de zaak te laat aanhangig heeft gemaakt bij het Hof en dat dit mag niet worden gecompenseerd door een dergelijke beperking van de procedurele rechten van de verwerende staat.

18      Wat betreft de bedreiging die de bestreden nationale bepalingen zouden vormen voor de onafhankelijkheid van de Sąd Najwyższy, merkt Polen op dat de Commissie niets concreets heeft aangevoerd dat de werkelijkheid of de omvang van deze bedreiging kan aantonen, en evenmin heeft vastgesteld op welke wijze de goede werking van de rechtsorde van de Unie zou worden geschaad indien de procedure niet versneld werd behandeld. De door de Commissie bestreden maatregelen zouden slechts leiden tot de pensionering van een beperkt aantal rechters van de Sąd Najwyższy, wat geen afbreuk zou doen aan de goede werking en de rechterlijke activiteit van de Sąd Najwyższy, noch aan de mogelijkheid van laatstgenoemde om op basis van artikel 267 VWEU vragen te stellen aan het Hof, noch ten slotte aan de zekerheid van de rechtsverhoudingen die zullen zijn gebaseerd op de toekomstige uitspraken van de rechters die de pensioenleeftijd niet hebben bereikt, noch voor de rechterlijke samenwerking van de Sąd Najwyższy met andere lidstaten, een samenwerking waarbij de Sąd Najwyższy overigens, in tegenstelling tot gewone rechtbanken, weinig betrokken is.

19      Wat in de eerste plaats de vraag betreft of de aard van de onderhavige zaak verlangt dat zij krachtens artikel 133, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering binnen korte termijnen wordt behandeld, moet eraan worden herinnerd dat de Commissie met het onderhavige beroep aanvoert dat de recente wetswijzigingen inzake de verlaging van de pensioenleeftijd van de rechters van de Sąd Najwyższy en de voorwaarden waaronder deze rechters in voorkomend geval na deze leeftijd hun ambt kunnen blijven uitoefenen, de in punt 1 van deze beschikking genoemde bepalingen van het primaire recht van de Unie schenden.

20      Het onderhavige beroep wegens niet-nakoming is in het bijzonder ingesteld omdat de Commissie twijfelt of de Sąd Najwyższy na deze wetswijzigingen nog in staat is om te blijven rechtspreken met eerbiediging van het grondrecht van elke justitiabele op een onpartijdig gerecht als neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.

21      In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat het vereiste van onafhankelijkheid van de rechters behoort tot de kern van het grondrecht op een eerlijk proces, dat van het grootste belang is als waarborg dat alle door de justitiabelen aan het Unierecht ontleende rechten worden beschermd en de in artikel 2 VEU verankerde waarden die de lidstaten gemeen hebben, met name de waarde van de rechtsstaat, worden behouden [arrest van 25 juli 2018, Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat), C‑216/18 PPU, EU:C:2018:586, punt 48].

22      De onzekerheden die de bestreden nationale bepalingen aldus met zich mee brengen, kunnen ook van invloed zijn op de goede werking van het stelsel van rechterlijke samenwerking die gestalte krijgt in het in artikel 267 VWEU neergelegde mechanisme van de prejudiciële verwijzing en een hoeksteen vormt van het rechtsstelsel van de Unie, waarvoor de onafhankelijkheid van de nationale rechterlijke instanties, en in het bijzonder die welke in laatste aanleg uitspraak doen, essentieel is [zie in die zin advies 2/13 (Toetreding van de Europese Unie tot het EVRM) van 18 december 2014, EU:C:2014:2454, punt 176; arrest van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses, C‑64/16, EU:C:2018:117, punt 43, en beschikking van de president van het Hof van 26 september 2018, Zakład Ubezpieczeń Społecznych, C‑522/18, niet gepubliceerd, EU:C:2018:786, punt 15].

23      Wat in de tweede plaats het argument van de Republiek Polen betreft dat haar rechten van verdediging in het gedrang zouden komen indien het verzoek van de Commissie om een versnelde behandeling werd ingewilligd, moet om te beginnen worden opgemerkt dat uit artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering volgt dat in geval van toepassing van een versnelde procedure het verzoekschrift en het verweerschrift slechts door een repliek en een dupliek kunnen worden aangevuld indien de president dit, na de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal te hebben gehoord, noodzakelijk acht.

24      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat het niet duidelijk is hoe de verwerende partij in haar rechten van verdediging zou kunnen worden geschaad door het feit dat zij geen dupliek kan indienen, indien de president geen toestemming zou geven voor het indienen van een repliek, waarover nog geen beslissing is gegeven, en er bijgevolg geen sprake zou zijn van een repliek en dus van argumenten en een betoog ter aanvulling van het verzoekschrift, waarop verweerster ruimschoots heeft kunnen antwoorden in haar verweerschrift. Er zij ook aan herinnerd dat niet-nakomingsprocedures bij het Hof worden voorafgegaan door een precontentieuze procedure waarin de partijen de mogelijkheid hebben om hun betoog uiteen te zetten, dat vervolgens verder kan worden ontwikkeld voor het Hof, indien bij deze rechterlijke instantie een procedure wordt aangespannen.

25      Gelet op het voorgaande is het omwille van de rechtszekerheid in het belang van zowel de Unie als de betrokken lidstaat dat het Hof de zaak binnen korte termijnen behandelt, zodat het onzekerheden over fundamentele vragen van Unierecht kan wegnemen, voornamelijk met betrekking tot een eventuele inmenging in bepaalde grondrechten die het Unierecht waarborgt en de gevolgen die de uitlegging van dat recht kan hebben met betrekking tot de samenstelling en de werking van het hoogste rechtscollege van die lidstaat (zie in die zin beschikking van de president van het Hof van 26 september 2018, Zaklad Ubezpieceń Społecznych, C‑522/18, niet gepubliceerd, EU:C:2018:786, punt 15).

26      Het verzoek in kort geding tot verkrijging van voorlopige maatregelen dat de Commissie krachtens artikel 279 VWEU en artikel 160, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering heeft ingediend, blijft weliswaar bij het Hof aanhangig, maar, zoals in punt 11 van deze beschikking is opgemerkt, heeft de vicepresident van het Hof, nadat de Republiek Polen haar opmerkingen over de versnelde procedure had ingediend, krachtens artikel 160, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering bij beschikking van 19 oktober 2018 de door de Commissie gevraagde voorlopige maatregelen vastgesteld, die gevolgen zullen sorteren tot de uitspraak van de beschikking waardoor een einde zal komen aan de procedure in kort geding. Zonder vooruit te lopen op de beslissingen die dienaangaande zullen worden genomen, moet dus worden vastgesteld dat, indien het Hof in de te wijzen beschikking de voorlopige maatregelen bekrachtigt die in afwachting van deze beschikking zijn vastgesteld, de lidstaat zelf er alle belang bij heeft dat de procedure ten gronde in deze zaak zo spoedig mogelijk wordt afgesloten, zodat er een einde komt aan deze maatregelen en er definitief uitspraak wordt gedaan over de in deze zaak opgeworpen vragen.

27      Hoe dan ook moet worden beklemtoond dat het doel en de voorwaarden voor de uitvoering van een verzoek in kort geding niet identiek zijn aan die van de versnelde procedure van artikel 133 van het Reglement. (beschikking van de president van het Hof van 11 oktober 2017, Commissie/Polen, C‑441/17, niet gepubliceerd, EU:C:2017:794, punt 15).

28      Onverminderd de besluiten die zullen worden genomen in de eindbeschikking in het kort geding, is de toepassing van de versnelde procedure om de in de punten 19 tot en met 25 van deze beschikking uiteengezette redenen gerechtvaardigd door de aard van de onderhavige zaak.

29      Derhalve moet zaak C‑619/18 volgens de versnelde procedure worden behandeld.

De president van het Hof beschikt:

1)      Zaak C619/18 wordt behandeld volgens de versnelde procedure in de zin van artikel 23 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 133 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie.

2)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

ondertekeningen


*      Procestaal: Pools.