Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d'État (België) op 2 september 2019 – JP/Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides

(Zaak C-651/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: JP

Verwerende partij: Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 46 van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale1 bescherming (herschikking), waarin is bepaald dat voor verzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel moet openstaan tegen beslissingen „die inzake hun verzoek om internationale bescherming [zijn] gegeven”, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale procedureregel, zoals artikel 39/57 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen juncto de artikelen 51/2, 57/6, § 3, eerste lid, 5°, en 57/6/2, § 1, van die wet, waarbij de termijn voor het instellen van een beroep tegen een beslissing van niet-ontvankelijkheid van een volgend verzoek om internationale bescherming door een onderdaan van een derde land wordt vastgesteld op tien „kalenderdagen” na de kennisgeving van de bestuurlijke beslissing, in het bijzonder wanneer de kennisgeving is gedaan op het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen waar verzoeker wordt „geacht” zijn woonplaats te hebben gekozen?

____________

1 PB 2013, L 180, blz. 60.