Language of document : ECLI:EU:F:2011:129

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

8 september 2011

Zaak F‑89/10

François-Carlos Bovagnet

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Schooltoelage – Schoolgeld – Begrip”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Bovagnet vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie waarbij hem vergoeding wordt geweigerd van het deel van het door hem gedragen schoolgeld dat verband houdt met de bijdrage aan het investeringsfonds en het werkkapitaal van de particuliere school die zijn twee kinderen bezoeken. 

Beslissing:      Het besluit van de Commissie van 17 december 2009 wordt nietig verklaard, voor zover daarbij wordt geweigerd om verzoeker het deel van het door hem gedragen schoolgeld te vergoeden dat verband houdt met de bijdrage aan het investeringsfonds en het werkkapitaal van de particuliere school die zijn twee kinderen bezoeken. De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van het verschil tussen het bedrag van de toegekende schooltoelage en het bedrag dat volgt uit de berekening van die toelage met inbegrip van de kosten die zijn gemaakt voor de bijdrage aan het investeringsfonds en het werkkapitaal van de particuliere school die zijn twee kinderen bezoeken, onder voorbehoud van inachtneming van het maximumbedrag vastgesteld in artikel 3 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie. De Commissie zal alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Schooltoelage – Schoolgeld – Begrip

(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 3, lid 1)

2.      Ambtenaren – Beroep – Volledige rechtsmacht – Geschillen van geldelijke aard in de zin van artikel 91, lid 1, van het Statuut – Begrip

(Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1)

1.      Het statutaire begrip „schoolgeld” is een autonoom begrip waarvan de inhoud niet kan afhangen van bestaande benamingen of indelingen op nationaal niveau, maar afhangt van de aard en de bestanddelen van de te vergoeden kosten.

Overeenkomstig de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van de schooltoelage bedoeld in artikel 3 van bijlage VII bij het Statuut, omvat het schoolgeld de kosten voor de inschrijving en het bezoek van de onderwijsinstelling. Aldus geformuleerd dekt de schooltoelage zowel de kosten waardoor een leerling toegang tot een onderwijsinstelling krijgt (inschrijvingskosten) alsook de kosten om de lessen te kunnen volgen en zinvol deel te kunnen nemen aan de programma’s van die onderwijsinstelling (kosten van het schoolbezoek). Aangezien onderwijs slechts kan worden gegeven binnen een aangepaste infrastructuur waarvoor bedrijfskosten moeten worden gemaakt, zijn de kosten verband houdende met die infrastructuur en het functioneren, kosten waardoor een leerling eerst toegang tot een school krijgt en deze vervolgens kan bezoeken. Dergelijke kosten, die bestaan in de bijdrage aan het investeringsfonds en het werkkapitaal van een particuliere school, zijn op grond van hun doel en bestemming dus schoolkosten die uit hoofde van schooltoelage voor vergoeding in aanmerking komen, voor zover het totaalbedrag daarvan niet het maandelijkse maximumbedrag overschrijdt zoals voorzien in artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut.

(cf. punten 22, 23 en 32)

2.      Een verzoek om betaling door een instelling aan een van haar ambtenaren van een bedrag waarop hij krachtens het Statuut recht meent te hebben, valt onder het begrip „geschillen van geldelijke aard” in de zin van artikel 91, lid 1, tweede volzin, van het Statuut en onderscheidt zich van aansprakelijkheidsvorderingen die functionarissen tegen hun instelling instellen en die strekken tot vergoeding van schade. Op grond van datzelfde artikel heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken in die gedingen volledige rechtsmacht, zodat het deze gedingen volledig dient te beslechten en uitspraak moet doen over alle rechten en plichten van de ambtenaar, tenzij het de uitvoering van dat deel van het arrest onder door hem vast te stellen precieze voorwaarden en onder zijn toezicht aan de betrokken instelling overlaat. Hieruit volgt dat het Gerecht voor ambtenarenzaken in geschillen van geldelijke aard beschikt over de bevoegdheid om de verwerende instelling te veroordelen tot betaling van bepaalde bedragen, eventueel vermeerderd met vertragingsrente.

(cf. punt 35)

Referentie:

Hof: 18 december 2007, Weiβenfels/Parlement, C‑135/06 P, punten 65, 67 en 68

Gerecht van eerste aanleg: 23 maart 2000, Rudolph/Commissie, T‑197/98, punten 33 en 92, en aangehaalde rechtspraak

Gerecht voor ambtenarenzaken: 2 juli 2009, Giannini/Commissie, F‑49/08, punten 39‑42; 13 april 2011, Scheefer/Parlement, F‑105/09, punt 68