Language of document : ECLI:EU:F:2014:232

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

15 oktober 2014

Zaak F‑107/13

José António de Brito Sequeira Carvalho

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Gepensioneerd ambtenaar – Tuchtprocedure – Tuchtmaatregel – Inhouding op het pensioen – Horen van de getuige à charge door de tuchtraad – Niet-horen van de betrokken ambtenaar – Niet-eerbiediging van het recht om te worden gehoord”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee de Brito Sequeira Carvalho met name verzoekt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie van 14 maart 2013 om bij wijze van tuchtmaatregel gedurende twee jaar een derde van het maandelijkse nettobedrag van zijn pensioen in te houden, alsook om veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die hij meent te hebben geleden.

Beslissing:      Het besluit van de Europese Commissie van 14 maart 2013 om bij wijze van tuchtmaatregel voor een duur van twee jaar een derde van het maandelijkse nettobedrag van het pensioen van de Brito Sequeira Carvalho in te houden, wordt nietig verklaard. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Brito Sequeira Carvalho.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Op de administratie rustende zorgplicht – Grenzen – Dienstbelang – Schending als gevolg van de inleiding van een tuchtprocedure – Geen

2.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Verplichting om een voorafgaand of aanvullend onderzoek uit te voeren – Geen

(Ambtenarenstatuut, art. 86 en bijlage IX, art. 3 en 17)

3.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Procedure voor de tuchtraad – Eerbiediging van de rechten van de verdediging en van de contradictoire aard van de tuchtprocedure

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, sub a; Ambtenarenstatuut, bijlage IX, art. 4, 16, lid 1, en 22, eerste alinea)

4.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Procedure voor het tot aanstelling bevoegd gezag – Eerbiediging van de rechten van de verdediging en van de contradictoire aard van de tuchtprocedure – Geen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, sub a; Ambtenarenstatuut, bijlage IX, art. 22, eerste alinea)

5.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Procedure voor de tuchtraad – Vaststelling van de medische onmogelijkheid voor de ambtenaar om door de tuchtraad te worden gehoord – Verzoek om de hoorzitting uit te stellen – Rechtvaardiging van de weigering van een uitstel

(Ambtenarenstatuut, bijlage IX)

1.      De eisen van de zorgplicht kunnen niet aldus worden uitgelegd dat zij het tot aanstelling bevoegd gezag zouden beletten een tuchtprocedure tegen een ambtenaar in te leiden en te voeren. Een dergelijk besluit wordt namelijk bovenal genomen omdat de instelling er belang bij heeft dat eventuele schendingen door een ambtenaar van zijn statutaire verplichtingen worden vastgesteld en zo nodig bestraft.

In dit opzicht kan een ambtenaar de indiening van een verzoek of een klacht niet aangrijpen als voorwendsel voor het verspreiden onder derden van beschuldigingen jegens een van zijn collega’s. Ook in het kader van de uitoefening overeenkomstig artikel 90 van het Statuut van het recht om een verzoek of een klacht in te dienen bij het tot aanstelling bevoegd gezag, dient de ambtenaar immers de terughoudendheid en gematigdheid in acht te nemen die de plicht tot objectiviteit en onpartijdigheid alsook de eerbiediging van de waardigheid van het ambt, de goede naam van personen en het vermoeden van onschuld van hem verlangen. Bovendien moet een ambtenaar die zijn instelling opmerkzaam wil maken op het gedrag van een van zijn collega’s, gebruikmaken van de rechtsmiddelen die hem krachtens de artikelen 22 bis, 22 ter of 24 van het Statuut ter beschikking staan, in plaats van ten aanzien van die collega beschuldigingen te verspreiden die onvermijdelijk diens goede naam op professioneel gebied in diskrediet brengen. Door dergelijke beschuldigingen onder derden te verspreiden komt een ambtenaar derhalve zijn statutaire verplichtingen niet na. In deze omstandigheden staat het aan het tot aanstelling bevoegd gezag om alle nodige maatregelen te nemen, waartoe ook behoort het inleiden en voeren van een tuchtprocedure.

(cf. punten 76‑78)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Brendel/Commissie, T‑55/03, EU:T:2004:316, punt 133

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten A en G/Commissie, F‑124/05 en F‑96/06, EU:F:2010:2, punt 377, en de Brito Sequeira Carvalho/Commissie, F‑126/11, EU:F:2013:126, punten 72 en 88

2.      De inleiding van een voorafgaand onderzoek krachtens artikel 86 van het Statuut of een aanvullend onderzoek krachtens artikel 17 van bijlage IX bij het Statuut, valt onder de beoordelingsbevoegdheid van het tot aanstelling bevoegd gezag of de tuchtraad. In deze artikelen wordt niet bepaald dat de inleiding van een onderzoek automatisch geschiedt, noch dat het hierbij gaat om een verplichting die op het tot aanstelling bevoegd gezag rust telkens wanneer het bestaan van een niet-nakoming van statutaire verplichtingen wordt vermoed.

Ofschoon uit artikel 3 van bijlage IX bij het Statuut volgt dat het tot aanstelling bevoegd gezag zich voor het uitoefenen van zijn tuchtrechtelijke bevoegdheden dient te baseren op een onderzoeksrapport, is het de administratie bovendien geenszins verboden een dergelijk onderzoek te verrichten in de vorm van een eenvoudig onderzoek van de haar ter kennis gebrachte feiten, zonder aanvullende maatregelen te nemen.

(cf. punten 90 en 91)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest de Brito Sequeira Carvalho/Commissie, EU:F:2013:126, punt 123 en aldaar aangehaalde rechtspraak

3.      In het kader van de tuchtprocedure als die welke wordt geregeld door het Statuut, wordt het recht om te worden gehoord ten uitvoer gelegd, in de zin van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, enerzijds, met name door artikel 16, lid 1, van bijlage IX bij het Statuut, dat preciseert dat de betrokken ambtenaar wordt gehoord door de tuchtraad, en, anderzijds, door artikel 4 van diezelfde bijlage, dat bepaalt dat als de betrokken ambtenaar om objectieve redenen niet kan worden gehoord op grond van de bepalingen van deze bijlage, hem kan worden gevraagd schriftelijk commentaar te geven of zich door een persoon van zijn keuze te laten vertegenwoordigen.

Bovendien vereist de eerbiediging van het contradictoire karakter van de tuchtprocedure, in het kader van een onderzoek, dat de beschuldigde ambtenaar of zijn advocaat in staat wordt gesteld om de getuigenverhoren bij te wonen en de getuigen de vragen te stellen die hem voor zijn verdediging nuttig lijken. Ook kan de tuchtraad, wanneer hij zich onvoldoende voorgelicht acht aangaande de ten laste gelegde feiten of de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van bijlage IX bij het Statuut een onderzoek op tegenspraak gelasten.

(cf. punten 100 en 109)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Connolly/Commissie, T‑34/96 en T‑163/96, EU:T:1999:102, punt 61

4.      Wat specifiek de verplichting betreft voor het tot aanstelling bevoegd gezag om, nadat de tuchtraad dit gezag zijn advies heeft doen toekomen, de ambtenaar te horen alvorens ter zake zijn definitief besluit te nemen, brengt het feit dat de betrokkene niet overeenkomstig artikel 22, eerste alinea, van bijlage IX bij het Statuut is gehoord niet de nietigverklaring mee van het besluit waarbij hem een tuchtmaatregel is opgelegd, indien dit verzuim aan de betrokkene zelf te wijten is.

In de gevallen waarin het horen van de betrokken ambtenaar door het tot aanstelling bevoegd gezag vóór de vaststelling van het besluit om hem een tuchtmaatregel op te leggen noch het niet-horen van de betrokken ambtenaar door de tuchtraad, noch ipso jure het niet-contradictoire karakter van het verhoor door de tuchtraad van een door het tot aanstelling bevoegd gezag opgeroepen getuige à charge kan ondervangen, moet worden geconcludeerd dat het recht van de betrokken ambtenaar om te worden gehoord niet is geëerbiedigd.

(cf. punten 101 en 122)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Stevens/Commissie, T‑277/01, EU:T:2002:302, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak

5.      Wanneer een ambtenaar de tuchtraad tijdig en naar behoren, onder overlegging van een medisch certificaat, in kennis heeft gesteld van zijn ziekteverlof, dat mede de dag van zijn gehoor omvat, dient zijn instelling door middel van een ander medisch advies of een reeks onderling overeenstemmende aanwijzingen het bewijs te leveren dat die ambtenaar zich toch naar dat gehoor kan begeven of dat zijn afwezigheid in werkelijkheid niet door een objectieve reden is gerechtvaardigd.

Dit bewijs is niet geleverd wanneer de tuchtraad niets onderneemt om de juistheid of de exacte draagwijdte van de door de ambtenaar overgelegde doktersattesten te onderzoeken, of om de ambtenaar in staat te stellen aan het gehoor deel te nemen, met name door ten minste eenmaal te besluiten dit gehoor naar een geschikte datum te verplaatsen.

(cf. punten 111 en 117)