Language of document : ECLI:EU:F:2013:212

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

12 december 2013

Zaak F‑133/12

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie – Vergoeding van de schade die voortvloeit uit de verzending door de instelling van een brief aan de advocaat van de verzoeker betreffende de aan de verzoeker opgelegde kosten – Beroep deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond – Artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Marcuccio verzoekt om, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie tot afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van de schade die zou zijn ontstaan ten gevolge van de verzending aan de advocaat die hem sinds juni 2007 heeft vertegenwoordigd bij de rechterlijke instanties van de Europese Unie (hierna: „advocaat van verzoeker” of „zijn advocaat”) van een brief betreffende de betaling van de kosten met betrekking tot 24 in kracht van gewijsde gegane zaken waarin hij is veroordeeld tot het dragen van de kosten van de Commissie en, anderzijds, veroordeling van de Commissie tot betaling aan hem van een schadevergoeding.

Beslissing:      Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie. Marcuccio wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Beroep tot schadevergoeding – Vordering tot nietigverklaring van het precontentieuze besluit houdende afwijzing van de vordering tot schadevergoeding – Vordering die niet zelfstandig is ten opzichte van de vordering tot schadevergoeding

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

2.      Gerechtelijke procedure – Gerechtskosten – Kosten die het Gerecht voor ambtenarenzaken door het ongerechtvaardigd beroep van een ambtenaar heeft moeten maken – Veroordeling van de ambtenaar tot terugbetaling van die kosten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 94)

1.      De tegen de handeling waarbij de instelling tijdens de precontentieuze fase haar standpunt inzake een schadevergoeding bepaalt geformuleerde vorderingen tot nietigverklaring, kunnen niet los van de vordering tot schadevergoeding worden beoordeeld, aangezien deze handeling enkel tot doel heeft het instellen van deze vordering bij het Gerecht voor ambtenarenzaken mogelijk te maken.

(cf. punt 32)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 14 oktober 2004, I/Hof van Justitie, T‑256/02, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Op grond van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken kan dat Gerecht, indien een partij onnodige kosten heeft veroorzaakt, met name indien het beroep een kennelijk misbruik oplevert, die partij volledig of ten dele in die kosten verwijzen, met dien verstande dat het bedrag van die kosten 2 000 EUR niet mag overschrijden.

Een beroep is kennelijk ongerechtvaardigd in het geval waarin een verzoeker zonder geldige rechtvaardiging kiest voor de contentieuze weg, en reeds in meerdere zaken middelen en grieven heeft opgeworpen die vergelijkbaar, of zelfs identiek zijn aan die welke zijn aangevoerd ter ondersteuning van het betrokken beroep, welke middelen in alle door de verzoeker aanhangig gemaakte zaken bij beschikking hetzij kennelijk niet-ontvankelijk, hetzij kennelijk rechtens ongegrond zijn verklaard.

(cf. punten 52‑54)