Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 22 augustus 2019 door Csanád Szegedi tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 juni 2019 in zaak T-135/18, Csanád Szegedi/Europees Parlement

(Zaak C-628/19 P)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Rekwirant: Csanád Szegedi (vertegenwoordiger: K. Bodó, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europees Parlement

Conclusies

1.    Eerste middel met betrekking tot het bedrag dat is teruggevorderd voor de aanwerving van László Tibor Erdélyi en József Virág als geaccrediteerde parlementaire medewerkers: het arrest van het Gerecht herzien, het beroep toewijzen en het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 30 november 2017 en debetnota nr. 2017-1635 van het directoraat-generaal Financiën van het secretariaat-generaal van het Europees Parlement nietig verklaren.

2.    Tweede middel met betrekking tot het bedrag dat is teruggevorderd voor de aanwerving van László Tibor Erdélyi en József Virág als geaccrediteerde parlementaire medewerkers: het arrest van het Gerecht vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan:

Eerste middel

In de terugvorderingsprocedure voor de secretaris-generaal van het Europees Parlement zijn het recht op een eerlijk proces (artikel 6, lid 1, EVRM en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten) en de daaruit voortvloeiende rechten (beginselen van hoor en wederhoor, processuele gelijkheid en recht om te worden gehoord) geschonden, aangezien rekwirant geen kennis heeft kunnen nemen van het verslag van OLAF waarop het bestreden besluit is gebaseerd, noch van de bewijsstukken die dit verslag staven. Bovendien heeft rekwirant in strijd met artikel 68, lid 2, van het besluit van het Bureau van het Europees Parlement houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (hierna: „uitvoeringsbepalingen”) zijn recht om vooraf te worden gehoord, niet kunnen uitoefenen. Het Gerecht heeft in punt 44 van zijn arrest ten onrechte een beroep gedaan op artikel 11, lid 4, van verordening nr. 883/2013, aangezien dit artikel niet de terugvorderingsprocedure voor de secretaris-generaal, maar de procedure voor OLAF regelt. Dienaangaande heeft het Gerecht in punt 45 van zijn arrest de rechtspraak zoals vastgesteld in punt 36 van het arrest IMG/Commissie onjuist toegepast. Het Gerecht heeft in punt 48 van zijn arrest artikel 68, lid 2, van de uitvoeringsbepalingen contra legem uitgelegd door het recht om opmerkingen te maken gelijk te stellen met het recht om te worden gehoord. Het Gerecht heeft in punt 51 van zijn arrest ook artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen, dat de terugvorderingsprocedure regelt, onjuist uitgelegd, aangezien de betrokken bepaling voor rekwirant geen rechten of verplichtingen met betrekking tot de bewijsvoering in de procedure voor de secretaris-generaal met zich meebrengt.

Tweede middel

In de procedure voor het Gerecht is het recht op een eerlijk proces (artikel 6, lid 1, EVRM en artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten) geschonden, aangezien het Gerecht zonder enige inhoudelijke motivering heeft geweigerd József Virág en László Tibor Erdélyi als getuigen te horen. Door de afwijzing van het bewijsaanbod heeft het Gerecht rekwirant de mogelijkheid ontnomen om zich ten gronde te verdedigen.

____________