Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 28 maart 2019 – T-Systems Magyarország Zrt. e.a. / Közbeszerzési Hatóság Közbeszerzési Döntőbizottság e.a.

(Zaak C-263/19)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: T-Systems Magyarország Zrt., BKK Budapesti Közlekedési Központ Zrt., Közbeszerzési Hatóság Közbeszerzési Döntőbizottság

Verwerende partijen: Közbeszerzési Hatóság Közbeszerzési Döntőbizottság, BKK Budapesti Közlekedési Központ Zrt., T-Systems Magyarország Zrt.

Interveniënt: Közbeszerzési Hatóság Elnöke

Prejudiciële vragen

Verzetten artikel 41, lid 1, artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de overwegingen 10, 29, 107, 109 en 111, artikel 1, lid 2, en artikel 72 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG1 , zich tegen een nationale regeling, of tegen een praktijk van uitlegging en toepassing van die regeling, volgens welke een inbreuk wegens het onrechtmatig achterwege laten van een openbare aanbesteding, waardoor bepalingen inzake de wijziging van opdrachten zouden zijn geschonden, en een inbreuk wegens schending van de bepalingen inzake de wijziging van opdrachten, gelet op de contractuele rechtsbetrekking tussen de partijen bij een overeenkomst, niet alleen wordt gepleegd door de aanbestedende dienst, maar ook door de gekozen inschrijver met wie de aanbestedende dienst een overeenkomst heeft gesloten, op grond dat de onrechtmatige wijziging van de overeenkomsten een gezamenlijk optreden van de partijen vereist[?]

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, rekening houdend met de bepalingen van artikel 41, lid 1, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de overwegingen 10, 29, 107, 109 en 111 en artikel 1, lid 2, en artikel 72 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, verzetten de overwegingen 19, 20 en 21 van richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verbetering van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten2 , en artikel 2, lid 2, van de richtlijnen 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken3 en 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie4 , zich dan tegen een nationale regeling, of tegen een praktijk van uitlegging en toepassing van die regeling, die toestaat dat ook aan de gekozen inschrijver die met de aanbestedende dienst de overeenkomst heeft gesloten een sanctie (boete) – anders dan een verkorting van de geldigheidsduur van de overeenkomst – wordt opgelegd wegens het onrechtmatig achterwege laten van een openbare aanbesteding en schending van de bepalingen inzake de wijziging van opdrachten[?]

Indien de eerste twee vragen ontkennend worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter van het Hof van Justitie te vernemen of voor het bepalen van de hoogte van de sanctie (boete) kan worden volstaan met de vaststelling van het bestaan van een contractuele rechtsbetrekking tussen de partijen, zonder dat het handelen en de bijdrage van de partijen die tot de wijziging van de opdracht hebben geleid zijn onderzocht.

____________

1 PB 2014, L 94, blz. 65.

2 PB 2007, L 335, blz. 31.

3 PB 1989, L 395, blz. 33.

4 PB 1992, L 76, blz. 14.