Language of document : ECLI:EU:F:2009:30

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (Tweede kamer)

2 april 2009 (*)

„Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Procedurekeuze – Hoofd van vertegenwoordiging – Vacature – Detachering in belang van de dienst – Onbevoegdheid – Werkingssfeer van detacheringsprocedure”

In zaak F‑128/07,

betreffende een beroep krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA,

Andreas Menidiatis, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Sint-Genesius-Rode (België), vertegenwoordigd door S. A. Pappas, advocaat,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Berscheid en K. Herrmann als gemachtigden,

verweerster,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, kamerpresident, H. Kreppel en S. Van Raepenbusch (rapporteur), rechters,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 oktober 2008,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht bij fax van 31 oktober 2007 (het origineel is op 7 november daaraanvolgend neergelegd), vraagt A. Menidiatis om nietigverklaring van het besluit van 21 december 2006 houdende afwijzing van zijn sollicitatie naar het vacante ambt van hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie van de Europese Gemeenschappen te Athene (Griekenland) en tot aanstelling van P. in dat ambt.

 Toepasselijke bepalingen

 Detachering in het belang van de dienst

2        Artikel 35 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”) luidt:

„De stand waarin de ambtenaar zich bevindt is:

a)      actieve dienst;

b)      detachering;

c)      verlof om redenen van persoonlijke aard;

d)      ter beschikking;

e)      verlof wegens militaire dienst;

f)      ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen.”

3        Artikel 36 van het Statuut preciseert:

„Actieve dienst is de stand van de ambtenaar die, op de wijze zoals bepaald in titel IV, de functie uitoefent welke overeenkomt met het ambt waarin hij al dan niet ad interim is tewerkgesteld.”

4        Artikel 37, eerste alinea, van het Statuut luidt:

„Detachering is de stand van de ambtenaar in vaste dienst die, bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag,

a)      in het belang van de dienst

–        is aangewezen voor het tijdelijk vervullen van een ambt buiten zijn instelling, of

–        is belast met het tijdelijk bekleden van een functie bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in de Verdragen, dan wel bij een gekozen voorzitter van een instelling, van een orgaan der Gemeenschappen of van een politieke fractie van het Europees Parlement, van het Comité van de Regio’s [van de Europese Unie] of van een groep van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

–        is aangewezen voor het tijdelijk vervullen van een ambt dat voorkomt op de lijst van het aantal ambten die worden bezoldigd uit de kredieten voor onderzoek en investering en waaraan door de begrotingsautoriteiten een tijdelijk karakter is toegekend.

[...]”

5        Artikel 38 van het Statuut bepaalt:

„Detachering in het belang van de dienst is aan de volgende regels onderworpen:

a)      het besluit wordt, nadat de betrokkene is gehoord, door het tot aanstelling bevoegde gezag genomen;

b)      de duur wordt vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag;

c)      na elk tijdvak van zes maanden kan de betrokkene verzoeken de detachering te doen eindigen;

d)      indien de totale bezoldiging van het ambt dat hij tijdens de detachering vervult, lager is dan die welke hem op grond van zijn rang en salaristrap bij zijn oorspronkelijke instelling toekomt, heeft de krachtens artikel 37, sub a, eerste streepje, gedetacheerde ambtenaar recht op een aanvullend salaris ten bedrage van dit verschil; tevens heeft hij recht op vergoeding van alle extra kosten welke voor hem uit de detachering voortvloeien;

e)      de krachtens artikel 37, sub a, eerste streepje, gedetacheerde ambtenaar blijft pensioenbijdragen betalen op de grondslag van het salaris in actieve dienst dat bij de oorspronkelijke instelling van de ambtenaar aan diens rang en salaristrap is verbonden;

f)      de gedetacheerde ambtenaar behoudt zijn ambt en zijn rechten met betrekking tot plaatsing in een hogere salaristrap, en blijft in aanmerking komen voor bevordering;

g)      na afloop van de detachering treedt de ambtenaar onmiddellijk weer in het vroeger door hem beklede ambt.”

6        Ten slotte bepaalt het overzicht van het gezag dat bevoegd is tot aanstelling van het personeel dat uit de huishoudelijke begroting wordt betaald, opgenomen in bijlage I bij het besluit van de Commissie van 16 juni 2005, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit C(2006)2318 van de Commissie van 13 juni 2006 betreffende de uitoefening van de bevoegdheden die door het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: „TABG”) en door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (hierna: „RAP”) aan het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag (hierna: „TAVAOBG”) (bekendgemaakt in Mededelingen van de administratie nr. 47-2005 van 24 juni 2005; hierna: „besluit TABG”), in punt 5 van deel III, „Carrièreverloop”, met betrekking tot detachering in het belang van de dienst onder meer:

„Voor [k]abinetschefs, adjunct [k]abinetschefs en [h]oofden van een vertegenwoordiging wordt deze bevoegdheid [tot aanstelling], met instemming van de voorzitter, gedelegeerd aan het [l]id van de Commissie dat verantwoordelijk is voor personeels‑ en [a]dministratieve aangelegenheden, wanneer het om een detachering bij een lid van de Commissie gaat. Het [d]irectoraat-generaal van herkomst wordt op de hoogte gesteld.”

 Besluit betreffende het middenkader personeel

7        Op 28 april 2004 heeft de Commissie besluit C(2004)1597 vastgesteld betreffende het middenkader personeel, dat is bekendgemaakt in Mededelingen van de administratie nr. 73-2004 van 23 juni 2004 (hierna: „besluit MKP”).

8        Artikel 2, lid 1, van het besluit MKP luidt:

„Middenkader functies en personeel

Een functie is een middenkader functie wanneer aan de volgende twee cumulatieve criteria wordt voldaan:

–        er wordt op permanente basis leiding gegeven aan een administratieve eenheid,

–        de functie komt voor in het officiële organogram van de Commissie.

Een persoon die tegelijkertijd aan deze beide criteria voldoet behoort tot het middenkader personeel.

De functies van hoofd van een eenheid, hoofd van een delegatie [...], hoofd van een bureau of van een vertegenwoordiging in de lidstaten alsmede die van adjunct hoofd van een delegatie van het niveau AD 13/AD 14 [...] zijn derhalve middenkader functies [...] en vallen onder dit besluit.

Deze functies worden voorzien in de rangen AD 9/AD 12 of in de rangen AD 13/AD 14.”

9        Artikel 14, lid 2, van het besluit MKP bepaalt:

„Hoofden van een bureau of van een vertegenwoordiging in de lidstaten

2.1 Selectie

Het eindgesprek voorzien in artikel 8, [lid 1, punt] 3, en artikel 10, [lid] 1, wordt geleid door de directeur-generaal Pers en communicatie, de directeur-generaal Personeelszaken en de secretaris-generaal of, op zijn verzoek, een aangewezen rapporteur (zie artikel 8, lid [1, punt] 3).

2.2 Aanstelling

Voor ambten van het niveau AD 9/AD 12 is de directeur-generaal Pers en communicatie het TABG.

Voor ambten van het niveau AD 13/AD 14 is de directeur-generaal Pers en communicatie, in overleg met de voorzitter en de leden van de Commissie die zijn belast met aangelegenheden betreffende het personeel en de pers en communicatie, het TABG.

[...]”

10      Punt 9.2 van de administratieve gids van 10 december 2004 betreffende de rol, taken, selectie en aanstelling van middenkader personeel van de Commissie (A*9/A*12 en A*13/A*14; hierna: „administratieve gids”) bepaalt:

„Selectie: de eindgesprekken met de hoofden van een bureau of van een vertegenwoordiging in de lidstaten worden geleid door de directeur-generaal Pers en communicatie, de directeur-generaal Personeelszaken en administratie, de secretaris-generaal of, op zijn verzoek, een aangewezen rapporteur [...]

Aanstelling: voor ambten van het niveau AD 9/AD 12 is de directeur-generaal Pers en communicatie het [TABG].

Voor ambten van het niveau AD 13/AD 14 is de directeur-generaal Pers en communicatie, in overleg met de voorzitter en met de leden van de Commissie die zijn belast met aangelegenheden betreffende het personeel en de pers en communicatie, het [TABG].”

 Besluit betreffende de modaliteiten voor de voorziening in de functie van hoofd van een vertegenwoordiging

11      Op 7 juli 2004 heeft de Commissie eveneens besluit C(2004)2662 vastgesteld betreffende de modaliteiten voor de voorziening in de functie van hoofd van een vertegenwoordiging (hierna: „besluit VHV”), waarvan artikel 1 luidt:

„In de functie van [h]oofd van een vertegenwoordiging van de Commissie in de lidstaten zal worden voorzien door middel van de detachering van een ambtenaar (krachtens artikel 37[, eerste alinea, sub a, tweede streepje, en artikel] 38 van het [S]tatuut) dan wel door middel van de aanstelling van een tijdelijk functionaris op basis van een overeenkomst [in de zin van artikel 2, sub c] van de RAP, in de rang A*/AD 12.”

12      De procedure voor de besluiten tot detachering van een ambtenaar als hoofd van een vertegenwoordiging is door de directeur-generaal van het directoraat-generaal (DG) „Personeelszaken en administratie” vastgesteld bij nota’s van 20 april en 26 mei 2005. Deze procedure omvat de volgende fases:

„–      Aanwijzing van een rapporteur door het DG [‚Personeelszaken en administratie’];

–        verzending van de sollicitaties aan het DG [‚Communicatie’];

–        voorselectieprocedure, vaststelling van een beperkte lijst;

–        onderhoud met de directeur-generaal van het DG [‚Communicatie’] en de rapporteur;

–        overlegging van het selectierapport aan het DG [‚Personeelszaken en administratie’, d]it rapport moet de preselectiefase en de keuze van de beperkte lijst bevatten;

–        schriftelijke procedure van het [raadgevend comité voor de aanstelling (CCN)];

–        uiteindelijke keuze van de directeur-generaal van het DG [‚Communicatie’];

–        vereenvoudigde procedure (instemming van de [k]abinetten van de [v]oorzitter alsmede van [v]ice-[v]oorzitter Wallström en [v]ice-[v]oorzitter Kallas);

–        besluit van [v]ice-[v]oorzitter Kallas.” (Vertaald uit het Engels.)

 Voorgeschiedenis van het geding

13      Op 9 maart 2006 heeft de Commissie kennisgeving van vacature COM/2006/961 bekendgemaakt voor de detachering van een ambtenaar of de aanstelling van een tijdelijk functionaris om de functie van hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie in Griekenland uit te oefenen.

14      Uit deze kennisgeving van vacature blijkt het volgende:

„De post staat open voor ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de functiegroep A die op het moment van sluiting van de sollicitatieronde in actieve dienst van de Commissie zijn. De kandidaten moeten aan de volgende toelatingsvoorwaarden voldoen:

1.      zij dienen te beschikken over ten minste tien jaar (postuniversitaire) beroepservaring, bij voorkeur op het gebied van de voorlichting, communicatie, media en/of politieke en economische zaken, waarvan ten minste vijf jaar in een functie op het gebied van het coördineren en/of leiden van een team,

2.      zij moeten een diepgaande, schriftelijke en mondelinge kennis van het Grieks hebben en een toereikende kennis van een andere officiële taal van de Europese Unie. Een goede beheersing van het Frans en/of het Engels wordt als voordeel beschouwd.

In de functie van [h]oofd van een vertegenwoordiging van de Commissie wordt voorzien door middel van de detachering van een ambtenaar (krachtens artikel 37[, eerste alinea, sub a, tweede streepje, en artikel] 38 van het [S]tatuut) of door middel van de aanstelling van een tijdelijk functionaris op basis van een overeenkomst [in de zin van artikel 2, sub c,] van de RAP, in de rang A*12. Het eerste mandaat zal een duur hebben van drie jaar, welke één keer voor maximaal twee jaar kan worden verlengd.

Is de gekozen kandidaat een ambtenaar met een rang die aanmerkelijk hoger is dan de rang A*12, dan zal hij/zij worden gedetacheerd met zijn/haar huidige rang en salaristrap.”

15      Verzoeker en elf andere kandidaten hebben gesolliciteerd naar het ambt van hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie te Athene. In de eerste selectiefase heeft een voorselectiepanel na onderzoek van de sollicitaties zeven kandidaten uitgekozen voor een voorselectiegesprek. Verzoeker behoorde niet tot de gekozen kandidaten.

16      De voorbereidende gesprekken met het voorselectiepanel vonden plaats op 15 en 18 mei 2006. Van de zeven ondervraagde kandidaten heeft het panel er vier voorgesteld aan de directeur-generaal van het DG „Communicatie” voor een eindgesprek.

17      De vier voorgeselecteerde kandidaten zijn uitgenodigd voor een gesprek met een selectiepanel, bestaande uit Sørensen, directeur-generaal van het DG „Communicatie, K., in zijn hoedanigheid van rapporteur, en R., als secretaris. De gesprekken vonden plaats op 7 juli 2006.

18      Tijdens de eindgesprekken kreeg P. 82 van de 100 punten en de drie andere kandidaten 65 respectievelijk 69 en 74 van de 100 punten.

19      In zijn advies van 6 september 2006 kwam het CCN tot de conclusie dat, „gelet op de sollicitatie van elke kandidaat uit hoofde van artikel 37[, eerste alinea, sub a, en van artikel 38 van het Statuut] en hun persoonsdossier, [...] de sollicitaties van Y., K. en P. in aanmerking konden worden genomen”. Het stelde echter dat „de sollicitatie van P. in het bijzonder in aanmerking kon worden genomen”.

20      Bij besluit van de vice-voorzitter van de Commissie, Kallas, van 20 december 2006 is P. met ingang van 1 januari 2007 en voor een duur van drie jaar in het belang van de dienst gedetacheerd als hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie te Athene. Bij datzelfde besluit is P. voor de duur van zijn detachering ingedeeld in de rang AD 12.

21      Bij nota van 21 december 2006 is verzoeker ervan op de hoogte gesteld dat zijn sollicitatie niet in aanmerking was genomen en dat P. was aangesteld in het ambt van hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie te Athene (hierna: „bestreden besluit”).

22      Op 28 februari 2007 heeft verzoeker bij de directeur-generaal van het DG „Communicatie” krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut een klacht ingediend tegen het bestreden besluit. Deze klacht is doorgezonden aan de bevoegde dienst van het DG „Personeelszaken en administratie” en op 17 april 2007 ingeschreven.

23      Bij besluit van 25 september 2007, dat verzoeker op 1 oktober daaraanvolgend is betekend, heeft de Commissie bovengenoemde klacht afgewezen.

 Conclusies van partijen en procesverloop

24      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

25      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        te beslissen over de kosten als naar recht.

26      Na afloop van de terechtzitting heeft het Gerecht de Commissie verzocht hem feitelijke informatie te geven om de persoonlijke band te kunnen vaststellen die haars inziens de hoofden van een vertegenwoordiging verbindt met het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie en het beroep op artikel 37 van het Statuut rechtvaardigt, zoals in het besluit VHV is voorzien. De Commissie heeft aan dit verzoek voldaan bij nota van 31 oktober 2008, die diezelfde dag per fax bij de griffie van het Gerecht is binnengekomen (het origineel is op 3 november 2008 neergelegd) en op 4 november daaraanvolgend voor opmerkingen aan verzoeker is toegezonden. Bij nota van 14 november 2008, die diezelfde dag per fax bij de griffie van het Gerecht is binnengekomen (het origineel is op 19 november 2008 neergelegd), heeft verzoeker schriftelijke opmerkingen ingediend. Op laatstgenoemde datum is de mondelinge behandeling gesloten en is de zaak in beraad gebracht.

27      Bij beschikking van 1 december 2008 heeft het Gerecht de mondelinge behandeling heropend en de Commissie verzocht eventueel korte opmerkingen te maken over verzoekers bovengenoemde nota van 14 november 2008. Met de neerlegging, op 15 december 2008, van schriftelijke opmerkingen heeft de Commissie aan dit verzoek voldaan.

 In rechte

28      Tot staving van zijn beroep voert verzoeker een aantal middelen aan, ontleend aan, ten eerste, de onwettigheid en de niet-inachtneming van de selectieprocedure; ten tweede, de onwettigheid van de kennisgeving van vacature; ten derde, de niet-inachtneming van de kennisgeving van vacature; ten vierde, de schending van artikel 11 bis van het Statuut; ten vijfde, de onrechtmatige verlaging van het niveau van het ambt van hoofd van de vertegenwoordiging te Athene en de onwettigheid van het besluit VHV; ten zesde, de te late bekendmaking van de kennisgeving van vacature; ten zevende, de schending van de regels betreffende de rotatie van het personeel dat gevoelige ambten bezet; ten achtste, het ontbreken van motivering van het besluit om geen toegang te verlenen tot de door verzoeker in zijn klacht gevraagde stukken en, ten slotte, ten negende, misbruik van bevoegdheid.

29      Het eerste middel, ontleend aan de onwettigheid en de niet-inachtneming van de selectieprocedure voor hoofd van een vertegenwoordiging, moet met name worden onderzocht.

 Argumenten van partijen

30      Verzoekers eerste middel bestaat uit twee onderdelen.

31      In het kader van het eerste onderdeel stelt verzoeker dat de inmenging van leden van de Commissie in de procedure voor aanstelling van een hoofd van een vertegenwoordiging, onrechtmatig is. Hij stelt vast dat in casu het hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie te Athene is aangesteld bij besluit van de vice-voorzitter Kallas, na verkrijging van de instemming van de kabinetten van de voorzitter van de Commissie, van vice-voorzitter Wallström en van vice-voorzitter Kallas.

32      Deze inmenging van leden van de Commissie in de betrokken selectieprocedure wordt niet objectief gerechtvaardigd, aangezien laatstgenoemden geen leidinggevende bevoegdheden of verantwoordelijkheden hebben en geen rechtstreekse relatie dienen te onderhouden met de hoofden van een vertegenwoordiging, die in hun ambt blijven ongeacht de duur van het mandaat van de Commissieleden. De vertegenwoordigingen vormen gedecentraliseerde eenheden van het DG „Communicatie”, zonder politiek status. De intuitu-personae-keuze van hoofden van een vertegenwoordiging volgens een procedure die gelijk is aan die voor de selectie van leden van de kabinetten van de Commissieleden, berust op geen enkele rechtsgrondslag.

33      In zijn opmerkingen van 14 november 2008 stelt verzoeker dat de detachering teneinde, volgens de bewoordingen van artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut, „tijdelijk een functie te bekleden bij een persoon die een mandaat vervult”, de fysieke aanwezigheid van de gedetacheerde ambtenaar bij die persoon veronderstelt. De Commissie heeft in elk geval niet aangetoond dat er sprake is van frequente, regelmatige en hechte contacten die blijk geven van een vertrouwensrelatie tussen het hoofd van een vertegenwoordiging en met name het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie. In dit verband wijst verzoeker op de organische en hiërarchieke band van het hoofd van een vertegenwoordiging met de diensten van het DG „Communicatie”.

34      De Commissie antwoordt hierop dat het in casu niet om een aanwerving gaat, maar om een detachering in de zin van artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut, die wordt gerechtvaardigd door de aard van de functie.

35      Om te beginnen dient de vertegenwoordiging enerzijds de nationale en regionale media en het grote publiek te informeren en voor te lichten over het beleid van de Commissie en anderzijds de Commissie analyses te geven over de politieke situatie in de betrokken lidstaat. De vertegenwoordiging vormt dus een schakel tussen de Commissie en de nationale, regionale en lokale autoriteiten van de betrokken lidstaat, waarbij het hoofd van de vertegenwoordiging optreedt als woordvoerder van de Commissie in de betrokken lidstaat en dit in nauwe samenwerking met het Commissielid dat belast is met de communicatie.

36      Een dergelijke functie heeft ontegenzeglijk een politiek en gevoelig karakter, hetgeen verklaart waarom het mandaat van het hoofd van de vertegenwoordiging beperkt is tot drie jaar.

37      Onder deze omstandigheden kan de selectie van het hoofd van een vertegenwoordiging niet op dezelfde wijze worden behandeld als die van een hoofd van een eenheid van de rang AD 12 die zijn functie in Brussel uitoefent. Om die reden heeft de Commissie besloten om „de uitoefening van de functie van [h]oofd van een vertegenwoordiging” in het belang van de dienst te detacheren „bij het lid van de Commissie dat belast is met de communicatiestrategie”. Het gaat om een functionele detachering van hoofden van een vertegenwoordiging, ook al maken de vertegenwoordigingen zelf vanuit organisatorisch oogpunt deel uit van het DG „Communicatie”.

38      De Commissie voegt hieraan toe dat artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut niet het bestaan vereist van een specifiek ambt dat deel uitmaakt van het kabinet van het Commissielid en vanuit organisatorisch oogpunt onder een ander organogram valt dan dat van de diensten van de Commissie. De bewoordingen van deze bepaling leggen uitdrukkelijk de nadruk op de uit te oefenen functie, die in casu het bestaan van een bijzondere band tussen de gedetacheerde ambtenaar en het Commissielid noodzakelijk maakt (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 16 juli 1998, Forcheri/Commissie, T‑162/96, JurAmbt. blz. I‑A‑421 en II‑1203, punt 65).

39      De inmenging van drie kabinetten van Commissieleden in het kader van de procedure voor de detachering van een ambtenaar om de functie van hoofd van een vertegenwoordiging uit te oefenen, wordt juist gerechtvaardigd door de bijzondere verantwoordelijkheden die laatstgenoemde heeft.

40      Het is irrelevant dat de duur van de detachering van het hoofd van de vertegenwoordiging te Athene wellicht niet overeenkomt met de duur van het mandaat van het Commissielid, aangezien alleen het TABG op basis van het belang van de dienst beslist over de duur van de detachering (zie in die zin arresten Gerecht van eerste aanleg van 23 januari 2002, Reynolds/Parlement, T‑237/00, Jurispr. blz. II‑163, punten 51‑53, en 8 december 2005, Reynolds/Parlement, T‑237/00, JurAmbt. blz. I‑A‑385 en II‑1731, punten 64‑66).

41      Ten slotte stelt de Commissie in de opmerkingen die zij, zoals in punt 26 van dit arrest aangegeven, op 31 oktober 2008 heeft neergelegd in antwoord op een vraag van het Gerecht, ter rechtvaardiging van het beroep op artikel 37 van het Statuut dat de intensiteit van de contacten tussen het Commissielid dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie en de hoofden van een vertegenwoordiging verschilt naargelang de politieke gebeurtenissen en de agenda van het college van Commissieleden. Gelet op de geografische afstand tussen de zetel van de Commissie en die van haar 27 vertegenwoordigingen is het onmogelijk om op wekelijkse of zelfs maandelijkse basis rechtstreekse ontmoetingen te organiseren tussen het betrokken Commissielid en de 27 hoofden van een vertegenwoordiging. Het frequente karakter van de rechtstreekse contacten tussen de persoon bij wie de detachering plaatsvindt en de gedetacheerde is op zich echter geen voorwaarde voor de toepassing van artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut, daar de beoordeling van het bestaan van een wederzijdse vertrouwensrelatie niet noodzakelijkerwijs berust op parameters die in cijfers kunnen worden uitgedrukt, zoals het aantal rechtstreekse ontmoetingen of het aantal telefoongesprekken. Het belangrijkste is de inhoud van die relatie, die in de meeste gevallen een vertrouwelijk karakter heeft.

42      De rechtstreekse contacten tussen de hoofden van een vertegenwoordiging en het Commissielid dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie hebben verschillende vormen. In het algemeen gaat het om:

–        telefonische contacten of e-mails tussen het Commissielid en de leden van zijn kabinet enerzijds en de hoofden van een vertegenwoordiging anderzijds; deze contacten variëren naargelang de gebeurtenissen op nationaal en communautair niveau en de intensiteit ervan neemt toe voor de bezoeken van het Commissielid in de betrokken lidstaat;

–        bezoeken van het Commissielid in de betrokken lidstaat waarbij hij wordt vergezeld door het hoofd van de vertegenwoordiging;

–        dienstreizen van het hoofd van een vertegenwoordiging naar Brussel, gedurende welke een ontmoeting met het Commissielid verplicht is;

–        de deelneming van het Commissielid aan vergaderingen van de hoofden van een vertegenwoordiging te Brussel, ten minste twee keer per jaar;

–        rapporten die de hoofden van een vertegenwoordiging opstellen en die rechtstreeks aan het Commissielid worden gezonden.

43      In het kader van het tweede onderdeel van zijn eerste middel betwist verzoeker de bevoegdheid, als TABG, van de vice-voorzitter van de Commissie, Kallas, op het gebied van de detachering van een ambtenaar als hoofd van een vertegenwoordiging. Hij beroept zich daartoe op artikel 14, lid 2, van het besluit MKP, waaruit blijkt dat de directeur-generaal van het DG „Communicatie” de hoedanigheid van TABG heeft om een hoofd van een vertegenwoordiging van de rang AD 12 aan te stellen. In casu heeft die directeur-generaal alleen de aanstelling van P. voorgesteld, maar is het uiteindelijke aanstellingsbesluit genomen door vice-voorzitter Kallas.

44      De werkingssfeer van het besluit MKP kan niet worden beperkt tot de gevallen van overplaatsing en aanstelling krachtens de artikelen 7 en 29 van het Statuut. Dit besluit, dat het gehele middenkader personeel betreft en volgens artikel 1 ervan van toepassing is op alle diensten van de Commissie en op de diensten die daarmee administratief verbonden zijn, heeft een algemene strekking en omvang; het regelt de procedure voor de selectie en de aanstelling van hoofden van een bureau en van een vertegenwoordiging, ongeacht de vraag of de betrokken procedure een aanstelling, een overplaatsing, een overgang, een bevordering of een externe selectie „betreft”. Artikel 2, lid 1, van het besluit MKP preciseert eveneens dat dit besluit betrekking heeft op de hoofden van een vertegenwoordiging, zonder dat hun wijze van benoeming wordt gespecificeerd.

45      Het besluit VHV verzet zich niet tegen de toepasselijkheid van het besluit MKP. Er bestaat geen enkele tegenstrijdigheid tussen de twee teksten. Het is dus irrelevant dat het besluit VHV na het besluit MKP is vastgesteld.

46      Verzoeker beklemtoont voorts dat volgens punt 9 van de administratieve gids, die van een later tijdstip is dan het besluit VHV, de regels voor de selectie en de aanstelling van hoofden van een vertegenwoordiging in het algemeen dezelfde zijn als die welke gelden voor andere middenkader ambten, waarbij echter een aantal verschillen bestaan met betrekking tot het TABG en de deelneming van andere comités dan het CNN dat op grond van artikel 14, lid 2, van het besluit MKP een rol speelt.

47      Voorts kan punt 5 van deel III van het overzicht van het gezag dat bevoegd is om personeel aan te stellen dat uit de huishoudelijke begroting wordt bezoldigd, dat is opgenomen in bijlage I bij het besluit TABG, geen bevestiging opleveren voor de stelling van de Commissie, aangezien uit die tekst blijkt dat het Commissielid dat verantwoordelijk is voor personeels‑ en administratieve aangelegenheden alleen de hoedanigheid van TABG heeft wanneer de betrokken detachering plaatsvindt bij een lid van de Commissie, hetgeen in casu niet het geval is.

48      Ten slotte merkt verzoeker op dat het besluit tot afwijzing van zijn klacht is genomen door het college van leden van de Commissie, dat niet het TABG was dat dat besluit diende vast te stellen. Deze onregelmatigheid duidt op de onaanvaardbare politisering van de gehele aanwervingsprocedure van een ambtenaar die geacht wordt de rang AD 12 te hebben. Deze schending van de regels betreffende de verdeling van de aan het TABG verleende bevoegdheden maakt inbreuk op het beginsel van onpartijdigheid van de procedure en zaait twijfel over het bestaan van een daadwerkelijke vergelijking van de verdiensten van de kandidaten voor een vacant ambt, welke vergelijking niettemin de garantie biedt dat de beginselen van gelijke behandeling van ambtenaren en van het recht op ontwikkeling van loopbaan worden geëerbiedigd.

49      De Commissie merkt in de eerste plaats op dat het besluit MKP volgens de tweede considerans ervan berust op de artikelen 2, 4, 5, 7 en 29 van het Statuut en dat het dus betrekking heeft op de voorziening in middenkader ambten door middel van overplaatsing in het belang van de dienst krachtens artikel 7 van het Statuut, of door middel van de aanstelling van een ambtenaar krachtens artikel 29 van het Statuut. Het heeft geen betrekking op de artikelen 37 en 38 van het Statuut.

50      In de tweede plaats beklemtoont de Commissie dat de betrokken procedure niet onder het besluit MKP kon worden gebracht, aangezien het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor personeels‑ en administratieve aangelegenheden volgens het overzicht van het gezag dat bevoegd is om personeel aan te stellen dat uit de huishoudelijke begroting wordt betaald, dat als bijlage bij het besluit TABG is opgenomen, het bevoegde gezag is om in het belang van de dienst een ambtenaar te detacheren om de functie van hoofd van een vertegenwoordiging uit te oefenen. Er moest dus wel een afzonderlijke selectieprocedure worden georganiseerd, hetgeen is gebeurd door de vaststelling van de besluiten van de directeur-generaal van het DG „Personeelszaken en administratie” van 20 april en 26 mei 2005.

51      In deze omstandigheden kan het argument dat verzoeker aan de administratieve gids en aan het besluit MKP ontleent, niet slagen, aangezien het lid van de Commissie in geen geval kon toezien op de eerbiediging van de selectieprocedure die wordt afgesloten met een besluit waarvoor dat lid niet het TABG is.

52      Wat in de derde plaats het argument betreft dat verzoeker ontleent aan de zogenoemde onterechte inmenging van drie kabinetten van leden van de Commissie in de aanstelling van het hoofd van de vertegenwoordiging te Athene, stelt de Commissie dat die inmenging in de voorlaatste fase van de selectieprocedure voortvloeit uit de aard van de functie van hoofd van een vertegenwoordiging en uit het feit dat vice-voorzitter Kallas op dat gebied de hoedanigheid van TABG heeft.

53      Met betrekking tot de vermeende onbevoegdheid van het college van Commissieleden om het besluit tot afwijzing van de klacht vast te stellen, wijst de Commissie er ten slotte op dat de voetnoot op bladzijde 2, betreffende punt 12, „Klacht”, van deel V van het overzicht van het gezag dat bevoegd is om personeel aan te stellen dat uit de huishoudelijke begroting wordt betaald, dat als bijlage bij het besluit TABG is opgenomen, bepaalt:

„[...] indien het bestreden besluit is genomen door het lid van de [C]ommissie dat belast is met [p]ersoneels‑ en [a]dministratieve aangelegenheden of door de Commissie, is de Commissie het TABG [...]”.

54      Daar het bestreden besluit in casu is genomen door de vice-voorzitter van de Commissie, Kallas, moest het antwoord op de klacht tegen dat besluit worden genomen door het college van Commissieleden.

55      In elk geval is de Commissie van mening dat het eerste middel is aangevoerd in het belang van de wet en dus niet-ontvankelijk is.

56      Daar verzoeker in het stadium van het onderzoek van de sollicitaties door het voorselectiepanel van de selectieprocedure is uitgesloten, kan de vraag of de procedure die tot de detachering van P. heeft geleid de procedure van het besluit MKP of van andere besluiten had moeten zijn, niet zijn persoonlijke situatie beïnvloeden, aangezien het jegens hem genomen besluit zelfs in geval van toepassing van het besluit MKP hetzelfde was geweest, daar de samenstelling van het voorselectiepanel, ongeacht de gevolgde procedure, ongewijzigd blijft.

57      Ter terechtzitting heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen tegen het middel ontleend aan het feit dat artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut in casu niet van toepassing is, op grond dat dit middel noch in de klacht noch in het verzoekschrift is aangevoerd, maar voor het eerst ter terechtzitting in antwoord op vragen van het Gerecht.

58      Ter terechtzitting heeft de Commissie er eveneens op gewezen dat het hoofd van een vertegenwoordiging volgens artikel 38, sub g, van het Statuut na afloop van zijn detachering onmiddellijk weer in het vroeger door hem beklede ambt kan treden. Die mogelijkheid is volledig in overeenstemming met de eisen van het ambt, gelet op de persoonlijke band tussen de betrokkene en het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie, daar de afloop van het mandaat van laatstgenoemde het einde van de detachering kan betekenen. Ten slotte heeft de Commissie gewezen op het probleem om een mobiliteitsprocedure tussen de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten te organiseren, vergelijkbaar met die welke tussen delegaties bestaat, gelet op de taalkundige verplichting die voor de functie van hoofd van een vertegenwoordiging wordt gesteld, die overigens meestal de nationaliteit van het land van ontvangst heeft.

 Beoordeling door het Gerecht

59      Om te beginnen moet de ontvankelijkheid worden onderzocht van de grief ontleend aan de niet-toepasselijkheid van artikel 37 van het Statuut en vervolgens de vraag of het rechtmatig is dat de Commissie in casu voor de aanwerving van het hoofd van de vertegenwoordiging te Athene, toepassing heeft gegeven aan de bepalingen van het Statuut betreffende de detachering in het belang van de dienst bij een persoon die een in de Verdragen bedoeld mandaat vervult.

 Ontvankelijkheid van de grief ontleend aan de niet-toepasselijkheid van artikel 37 van het Statuut

60      Ter terechtzitting heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen tegen de grief ontleend aan het feit dat artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut in casu niet van toepassing is, aangezien die grief niet in het verzoekschrift is aangevoerd.

61      Die exceptie kan niet slagen. De Commissie heeft immers in antwoord op het middel dat verzoeker ontleent aan het feit dat de in casu gevolgde selectieprocedure voor het hoofd van de vertegenwoordiging, gezien de artikelen 7 en 29 van het Statuut en artikel 14, lid 2, van het besluit MKP, onwettig is, aangevoerd dat zij bij die selectieprocedure toepassing diende te geven aan artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut, zodat de wettigheid van de betrokken selectieprocedure volgens haar juist aan de hand van die bepaling, en niet aan de hand van de artikelen 7 en 29 van het Statuut, moest worden onderzocht.

62      In deze omstandigheden veronderstelt het onderzoek van de gegrondheid van het eerste middel noodzakelijkerwijs dat het Gerecht in casu eerst de toepasselijkheid van artikel 37 van het Statuut onderzoekt.

63      Verzoekers betoog komt er hoe dan ook op neer dat hij de bevoegdheid betwist van het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor personeels‑ en administratieve aangelegenheden om het hoofd van de vertegenwoordiging te Athene te benoemen alsmede de werkingssfeer van artikel 37 van het Statuut, waaraan de Commissie toepassing heeft gegeven, welke middelen van openbare orde vormen die in elk stadium van de procedure voor het Gerecht ambtshalve kunnen worden aangevoerd.

64      Derhalve moet de exceptie van niet-ontvankelijkheid tegen de grief ontleend aan de niet-toepasselijkheid van artikel 37 van het Statuut worden afgewezen.

 Gegrondheid van de grief ontleend aan de niet-toepasselijkheid van artikel 37 van het Statuut

65      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat elke ambtenaar zich op grond van artikel 35 van het Statuut in één van de volgende standen bevindt: actieve dienst, detachering, verlof om redenen van persoonlijke aard, ter beschikking, verlof wegens militaire dienst of ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen. Het is duidelijk dat de actieve dienst, volgens artikel 36 van het Statuut „de stand van de ambtenaar die, op de wijze zoals bepaald in titel IV [betreffende de arbeidsvoorwaarden] de functie uitoefent welke overeenkomt met het ambt waarin hij al dan niet ad interim is tewerkgesteld”, de normale stand van de ambtenaar is en dat de andere standen een bijzonder karakter hebben. Overigens moet de ambtenaar, om in één van die andere standen te worden geplaatst, voldoen aan de bijzondere voorwaarden die daartoe in het Statuut zijn voorzien.

66      Op grond van artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut kan een ambtenaar in het belang van de dienst dus worden gedetacheerd teneinde „tijdelijk een functie te bekleden bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in de Verdragen”, zoals een lid van de Commissie.

67      Zoals het Hof in zijn arrest van 11 juli 2006, Commissie/Cresson (C‑432/04, Jurispr. blz. I‑6387, punt 137), heeft beklemtoond, heeft de detachering bij een lid van de Commissie in het algemeen tot doel, personen die reeds zijn aangeworven op grond van hun verdiensten, vaak na een vergelijkend onderzoek, en die van hun bekwaamheid blijk hebben gegeven, de mogelijkheid te geven hun bekwaamheid ten dienste te stellen van de kabinetten. Het Hof heeft eveneens vastgesteld dat de aanwerving van deze medewerkers geschiedt intuitu personae, dat wil zeggen grotendeels naar eigen goeddunken van het lid van de Commissie, en de betrokkenen zowel worden gekozen om hun professionele en morele kwaliteiten als om hun vermogen om zich aan te passen aan de eigen werkwijze van het betrokken lid van de Commissie en van diens kabinet als geheel (arrest Commissie/Cresson, reeds aangehaald, punt 130; zie eveneens in die zin, met betrekking tot de benoeming van referendarissen in de kabinetten van de rechters van het Hof van Justitie, arrest Gerecht van 4 september 2008, Duta/Hof van Justitie, F‑103/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, zaak T‑475/08 P).

68      De discretionaire bevoegdheid van de persoon bij wie of de dienst waarbij de detachering plaatsvindt alsmede het wederzijdse vertrouwen dat tijdens de volledige duur van de detachering moet bestaan in de betrekkingen tussen die persoon of die dienst en de gedetacheerde ambtenaar, zijn door het Hof en het Gerecht van eerste aanleg ook belicht met betrekking tot de aanwerving van een ambtenaar bij een politieke fractie van het Europees Parlement. Het TABG heeft hierdoor de mogelijkheid om die detachering op elk moment te beëindigen wanneer het wederzijdse vertrouwen verdwenen is (arrest Hof van 29 april 2004, Parlement/Reynolds, C‑111/02 P, Jurispr. blz. I‑5475, punten 54‑56; arrest Gerecht van eerste aanleg van 8 december 2005, Reynolds/Parlement, reeds aangehaald, punt 66). Ook biedt artikel 38 van het Statuut de gedetacheerde ambtenaar de mogelijkheid om na afloop van elke periode van zes maanden om de beëindiging van zijn detachering te vragen, hetgeen getuigt van de kwetsbaarheid die de arbeidsverhouding tussen de betrokkene en de persoon bij wie hij is gedetacheerd kenmerkt.

69      In casu heeft de Commissie in de eerste plaats betoogd dat de aard van de functie van hoofd van een vertegenwoordiging, die een schakel vormt tussen de Commissie en de nationale, regionale of lokale autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, rechtvaardigt dat gebruik wordt gemaakt van de detachering in het belang van de dienst krachtens artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut.

70      Deze rechtvaardiging kan niet worden aanvaard. Het volgens de Commissie „politieke en gevoelige karakter” van de functie van hoofd van een vertegenwoordiging kan, hoe reëel dit ook is, als zodanig niet volstaan om het gebruik van de stand van detachering van een ambtenaar te rechtvaardigen. Een dergelijke uitlegging van artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut komt erop neer dat alle ambtenaren die binnen de instelling „politieke en gevoelige” functies uitoefenen die normaliter door het hoger kaderpersoneel worden uitgeoefend, bij de respectieve leden van de Commissie kunnen worden gedetacheerd, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de structuur van de Europese openbare dienst zoals die in artikel 35 van het Statuut is vastgelegd, en met name de begrijpelijkheid van de hiërarchieke banden in geding wordt gebracht.

71      Overigens behoren de hoofden van een vertegenwoordiging volgens artikel 2, lid 1, van het besluit MKP tot het middenkader personeel.

72      In de tweede plaats betoogt de Commissie dat artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut niet verlangt dat de bij een lid van een instelling gedetacheerde ambtenaar daadwerkelijk zijn functie binnen het kabinet van dat lid uitoefent of onder zijn organogram valt.

73      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals in de punten 68 en 69 van dit arrest is beklemtoond, een detachering in het belang van de dienst „bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in de Verdragen”, veronderstelt dat er een vertrouwensrelatie intuitu personae tussen laatstgenoemde en de gedetacheerde ambtenaar bestaat, welke relatie impliceert dat er voortdurend rechtstreekse en nauwe betrekkingen kunnen worden aangeknoopt tussen de betrokkenen, afhankelijk van de werkmethoden van het betrokken lid en die van zijn voltallige kabinet.

74      Zo de fysieke verwijdering de totstandkoming van persoonlijke betrekkingen tussen de hoofden van een vertegenwoordiging en het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie in beginsel niet onmogelijk of bijzonder moeilijk maakt, moet worden vastgesteld dat de Commissie in casu niet heeft gesteld dat dergelijke betrekkingen bestaan.

75      Integendeel, uit het dossier en met name het organogram van het DG „Communicatie” blijkt dat de rechtstreekse gesprekspartners van de hoofden van een vertegenwoordiging in eerste instantie onder het directoraat B „Vertegenwoordigingen” van dat directoraat-generaal vallen, onder toezicht van de directeur-generaal ervan. De Commissie zelf heeft in haar stukken beklemtoond dat de intensiteit van de contacten met het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatie of de leden van zijn kabinet, varieert naargelang de politieke gebeurtenissen van conjuncturele aard, zoals een bezoek van het Commissielid in de betrokken lidstaat. De omstandigheid dat de door het hoofd van een vertegenwoordiging opgestelde rapporten rechtstreeks aan het verantwoordelijke lid van de Commissie worden gezonden, dat er sprake is van telefonische contacten, de uitwisseling van e-mails of dat er vergaderingen plaatsvinden tussen het hoofd van de vertegenwoordiging en het lid van de Commissie of de leden van zijn kabinet, of zelfs dat de inhoud daarvan vertrouwelijk is, volstaat op zich niet om aan te tonen dat de arbeidsverhouding tussen het lid van de Commissie belast met de communicatie en het betrokken hoofd van de vertegenwoordiger een karakter intuitu personae heeft. Dergelijke omstandigheden kunnen ook de betrekkingen tussen een directeur-generaal van de Commissie en een lid van de Commissie kenmerken, zonder dat de directeur-generaal in het belang van de dienst bij laatstgenoemde is gedetacheerd. Bovendien blijkt uit het dossier dat de hoofden van een vertegenwoordiging in feite bijstand moeten verlenen aan alle leden van de Commissie, met name wanneer deze naar de lidstaat van ontvangst komen.

76      Ten slotte blijkt uit de betrokken kennisgeving van vacature weliswaar dat de duur van de detachering van het hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie te Athene beperkt is tot drie jaar, doch deze duur, die één keer voor maximaal twee jaar kan worden verlengd, komt niet noodzakelijkerwijs overeen met die van het mandaat van het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie en er is niet aangetoond dat de detachering van de hoofden van een vertegenwoordiging bij afloop van het mandaat van dat lid algemeen wordt beëindigd.

77      In de derde plaats heeft de Commissie betoogd dat de in artikel 38, sub g, van het Statuut neergelegde regel dat de ambtenaar na afloop van de detachering onmiddellijk in het ambt treedt dat hij voordien bekleedde, een oplossing kan bieden voor de problemen voortvloeiende uit de onmogelijkheid om een mobiliteitsprocedure te organiseren, vergelijkbaar met die welke voor in derde landen tewerkgestelde ambtenaren is voorzien. Zonder de praktische problemen in twijfel te trekken die verbonden zijn aan de mobiliteit van de hoofden van een vertegenwoordiging, de toepasselijkheid van de detacheringsregeling kan niet afhankelijk worden gesteld van het operationele belang dat de toepassing van een dergelijke regeling voor een bepaalde categorie ambtenaren heeft. Met andere woorden, de toepasselijkheid van artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut hangt uitsluitend af van de in die bepaling genoemde voorwaarden, en niet van de administratieve gevolgen die voortvloeien uit de toepassing ervan. Elke andere uitlegging zou erop neerkomen dat artikel 37 van het Statuut voor een ander doel wordt gebruikt dan waarvoor het is bedoeld en dat dus een misbruik van procedure wordt gerechtvaardigd.

78      In de vierde plaats moet worden vastgesteld dat, zoals de Commissie ter terechtzitting overigens heeft erkend, de procedure voor de selectie van de hoofden van een vertegenwoordiging die worden gedetacheerd bij het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie, zoals is georganiseerd bij de nota’s van de directeur-generaal van het DG „Personeelszaken en administratie” van 20 april en 26 mei 2005, wat de zwaarte ervan betreft niet zo veel verschilt van de procedure voor de selectie van het middenkader personeel, zoals voorzien in de artikelen 8 en 14, lid 2, van het besluit MKP, daar het voornaamste verschil de aanwijzing van het TABG betreft. In het eerste geval, namelijk de aanstelling van een hoofd van een vertegenwoordiging van de rang AD 12, is het TABG het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor personeelszaken en administratie, in overleg met de kabinetten van de voorzitter van de Commissie en van het lid van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de communicatiestrategie; in het tweede geval is het TABG volgens artikel 14, lid 2, van het besluit MKP de directeur-generaal pers en communicatie.

79      De systematische organisatie van een selectieprocedure voor de detachering van een ambtenaar bij een lid van de Commissie, vergelijkbaar met die welke wordt georganiseerd voor de voorziening van middenkader ambten, is evenwel moeilijk in overeenstemming te brengen met het discretionaire karakter dat in beginsel kenmerkend is voor de keuze, door een lid van de Commissie, van zijn bij hem gedetacheerde medewerkers.

80      In de vijfde en laatste plaats heeft de Commissie gesteld dat, aangezien verzoeker reeds in het stadium van het onderzoek van de sollicitaties door het voorselectiepanel was uitgesloten van de selectieprocedure, hij hoe dan ook geen belang heeft bij de nietigverklaring van het bestreden besluit, aangezien de samenstelling van het panel in geval van toepassing van het besluit MKP dezelfde zou zijn geweest.

81      Dienaangaande zij opgemerkt dat de Commissie zowel in haar verweerschrift als ter terechtzitting heeft uiteengezet dat alle sollicitaties, zelfs na de tussenkomst van de voorselectie‑ en de selectiepanels, aan het CCN en aan de drie kabinetten van de betrokken Commissieleden zijn voorgelegd, zodat de beoordeling van die panels niet kon vooruitlopen op de eindbeoordeling van het TABG. In deze omstandigheden ontneemt het feit dat verzoekers sollicitatie in het stadium van de voorselectie terzijde is gelegd hem niet het belang om op te komen tegen de regelmatigheid van de procedure die volgde, omdat zijn sollicitatie aan de drie kabinetten van Commissieleden is voorgelegd alvorens het aanstellingsbesluit werd genomen. Bovendien behoudt verzoeker een belang teneinde te voorkomen dat de betrokken onwettigheid zich in het kader van een soortgelijke selectieprocedure opnieuw voordoet (zie in die zin arrest Hof van 7 juni 2007, Wunenburger/Commissie, C‑362/05 P, Jurispr. blz. I‑4333, punt 50; arrest Gerecht van eerste aanleg van 5 juli 2005, Wunenburger/Commissie, T‑370/03, JurAmbt. blz. I‑A‑189 en II‑853, punt 20).

82      Uit het voorgaande volgt dat, zonder dat het nodig is de andere grieven van het eerste middel en de andere door verzoeker aangevoerde middelen te onderzoeken, de Commissie in casu ten onrechte artikel 37, eerste alinea, sub a, tweede streepje, van het Statuut heeft toegepast, in plaats van de artikelen 7 en 29 van het Statuut, voor de aanwerving van het hoofd van de vertegenwoordiging te Athene en dat het bestreden besluit derhalve nietig moet worden verklaard, omdat het is genomen op basis van een onwettige procedure en, met name, wegens onbevoegdheid.

 Kosten

83      Krachtens artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zijn de bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dit Reglement, betreffende de proceskosten en de gerechtskosten, slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Reglement, te weten 1 november 2007, bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt. De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum voor het Gerecht aanhangige zaken.

84      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, indien dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld moet zij overeenkomstig de vordering van verzoeker worden verwezen in alle kosten.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 december 2006 houdende afwijzing van de sollicitatie van A. Menidiatis naar het vacante ambt van hoofd van de vertegenwoordiging van de Commissie te Athene (Griekenland) en tot aanstelling van P. in dat ambt, wordt nietig verklaard.

2)      De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in alle kosten.

Kanninen

Kreppel

Van Raepenbusch

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 april 2009.

De griffier

 

       De president van de Tweede kamer

W. Hakenberg

 

       H. Kanninen

De teksten van deze beslissing en van de daarin aangehaalde beslissingen van de communautaire rechterlijke instanties die nog niet in de Jurisprudentie zijn gepubliceerd, zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie www.curia.europa.eu


* Procestaal: Frans.