Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Cluj (Roemenië) op 29 maart 2019 – Banca B. SA / A.A.A.

(Zaak C-269/19)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Cluj

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Banca B. SA

Verwerende partij: A.A.A.

Prejudiciële vragen

Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG1 aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter, na te hebben vastgesteld dat een beding waarin het mechanisme voor de vaststelling van de variabele rente is geregeld een oneerlijk karakter heeft – door dit beding te definiëren als een „vaste marge en referentierente die door een bank op grond van ondoorzichtige criteria worden toegepast” – in het kader van een kredietovereenkomst met vaste rente voor het eerste jaar en variabele rente voor de daaropvolgende jaren, overeenkomstig de genoemde definitie, de overeenkomst kan aanpassen door een methode voor de berekening van de variabele rente vast te stellen op grond van transparante referentieparameters (LIBOR/EURIBOR) en de vaste marge van de bank, met inachtneming van de feitelijke gegevens in de kredietovereenkomst, teneinde een betere bescherming van de consument te waarborgen?

Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG dan aldus worden uitgelegd dat de rechter, na te hebben vastgesteld dat een beding als hierboven vermeld een oneerlijk karakter heeft, in het kader van het geding een vaste rente kan toepassen door te verwijzen naar de vaste marge die is vastgesteld voor het tweede jaar van uitvoering van de overeenkomst, of naar de vaste rentevoet voor het eerste jaar?

Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, moeten artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG en het effectiviteitsbeginsel dan aldus worden uitgelegd dat zij, na de vaststelling dat een beding als hierboven vermeld een oneerlijk karakter heeft, eraan in de weg staan dat de nationale rechter partijen gelast om over een nieuwe rentevoet te onderhandelen, zonder daarbij referentieparameters vast te stellen?

Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, welke rechtsmiddelen zijn dan voorhanden om een consumentenbescherming in overeenstemming met artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG te waarborgen?

____________

1 Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).