Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) op 27 november 2018 – JA/Skarb Państwa – Sejm Rzeczypospolitej Polskiej, Senat Rzeczypospolitej Polskiej, Prezes Rady Ministrów, Minister Sprawiedliwości, Minister Finansów

(Zaak C-745/18)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Najwyższy

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: JA

Verwerende partij: Skarb Państwa – Sejm Rzeczypospolitej Polskiej, Senat Rzeczypospolitej Polskiej, Prezes Rady Ministrów, Minister Sprawiedliwości, Minister Finansów

Prejudiciële vraag

Moeten artikel 73 en artikel 78, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde1 en de daaraan voorafgaande bepalingen van artikel 11, A, lid 1, onder a), en artikel 11, A, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag2 , uitgelegd in het licht van de algemene beginselen van de aansprakelijkheid van de lidstaten als vastgesteld in de rechtspraak van het Hof (met name in de arresten van 19 november 1991, Francovich e.a., C-6/90 en C-9/90, EU:C:1991:428, en 5 maart 1996, Brasserie du Pêcheur en Factortame, C-46/93 en C-48/93, EU:C:1996:79), aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, met ingang van die datum verplichten om regels vast te stellen die voorzien in de toekenning van een vergoeding aan curatoren in een faillissement, vermeerderd met de daarover verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde (btw)?

____________

1 PB 2006, L 347, blz. 1.

2 PB 1977, L 145, blz. 1.