Language of document : ECLI:EU:F:2013:56

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

7 mei 2013

Zaak F‑86/11

Robert McCoy

tegen

Comité van de Regio’s van de Europese Unie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Invaliditeitspensioen – Artikel 78, vijfde alinea, van het Statuut – Weigering om te erkennen dat invaliditeit door beroepsactiviteiten is veroorzaakt”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee McCoy vraagt om nietigverklaring van het besluit van het bureau van het Comité van de Regio’s van de Europese Unie van 10 september 2010, voor zover dit bureau van het Comité van de Regio’s heeft geweigerd om te erkennen dat de ziekte waardoor hij invalide is geworden in de zin van artikel 78, vijfde alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) door zijn beroepsactiviteiten is veroorzaakt, alsmede om veroordeling van het Comité van de Regio’s tot betaling van het bedrag van 10 000 EUR als vergoeding voor de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden en om terugbetaling van alle kosten in verband met de invaliditeitsprocedure.

Beslissing:      Het besluit van het bureau van het Comité van de Regio’s van de Europese Unie van 10 september 2010 houdende weigering om te erkennen dat de ziekte waardoor McCoy invalide is geworden in de zin van artikel 78 vijfde alinea, van het Statuut, door zijn beroepsactiviteiten is veroorzaakt, wordt nietig verklaard. Het beroep wordt verworpen voor het overige. Het Comité van de Regio’s van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van McCoy.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Beroep tegen besluit tot afwijzing van klacht – Ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Collegiaal karakter van werkzaamheden – Draagwijdte – Opstelling van proces-verbaal – Niet-wezenlijke voorwaarde

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

3.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Eerbiediging van geheim van werkzaamheden – Draagwijdte – Samenvattend medisch rapport – Verplichting van toezending aan het tot aanstelling bevoegd gezag en rechtstreeks aan de betrokken ambtenaar – Geen verplichting

(Ambtenarenstatuut, art. 26 bis en 78, vijfde alinea; bijlage II, art. 9)

4.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Doel van statutaire bepalingen

(Ambtenarenstatuut, art. 78; bijlage II, art. 9)

5.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Conclusies die afwijken van die van de medische commissie en van eerdere medische rapporten – Motiveringsplicht – Omvang – Ambtenaar die arbeidsconflict met zijn meerderen heeft

(Ambtenarenstatuut, art. 73 en 78)

6.      Ambtenaren – Sociale zekerheid – Vaststelling dat ziekte en invaliditeit door de beroepsactiviteiten zijn veroorzaakt – Verschillende procedures – Feiten die ziekte hebben veroorzaakt en noodzakelijkerwijs behoren tot feiten die eventuele invaliditeit hebben veroorzaakt

(Ambtenarenstatuut, art. 73 en 78)

7.      Pensioenen – Invaliditeitspensioen – Vaststelling dat ziekte door beroepsactiviteiten is veroorzaakt – Bevoegdheid van invaliditeitscommissie – Omvang – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 78)

1.      De vordering tot nietigverklaring die formeel is gericht tegen het besluit tot afwijzing van een klacht heeft, wanneer dat besluit geen zelfstandige inhoud heeft, tot gevolg dat bij het Gerecht beroep wordt ingesteld tegen de handeling waartegen de klacht is ingediend.

Wanneer het besluit tot afwijzing van de klacht het oorspronkelijke besluit bevestigt doordat hierin de redenen worden aangegeven waarop dit besluit berust, moet de rechtmatigheid van het oorspronkelijke bezwarende besluit worden onderzocht door de motivering in het besluit tot afwijzing van de klacht in aanmerking te nemen, aangezien deze motivering wordt geacht samen te vallen met het oorspronkelijke besluit.

Bijgevolg heeft de vordering tot nietigverklaring die gericht is tegen het besluit tot afwijzing van de klacht geen zelfstandige inhoud en moet het beroep geacht worden te zijn gericht tegen het oorspronkelijke besluit met de motivering die in het besluit tot afwijzing van de klacht is aangegeven.

(cf. punten 55‑57)

Referentie:

Hof: 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, punt 8

Gerecht van eerste aanleg: 10 juni 2004, Eveillard/Commissie, T‑258/01, punten 31 en 32

Gerecht voor ambtenarenzaken: 18 april 2012, Buxton/Parlement, F‑50/11, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      De invaliditeitscommissie dient haar werkzaamheden op collegiale wijze te verrichten en ieder lid hiervan moet de mogelijkheid hebben gehad om zijn standpunt doeltreffend kenbaar te maken.

Artsen van een invaliditeitscommissie kunnen overigens heel goed na hun mondelinge collegiale bespreking tot een conclusie komen en in voorkomend geval daarna hun rapport vaststellen, aangezien dit rapport geen essentiële voorwaarde voor de geldigheid van het overleg van die commissie is.

(cf. punten 61 en 64)

Referentie:

Hof: 10 december 1987, Jänsch/Commissie, 277/84; 19 juni 1992, V./Parlement, C‑18/91 P, punt 20

Gerecht van eerste aanleg: 22 november 1990, V./Parlement, T‑54/89, punt 34; 27 februari 2003, Camacho-Fernandes/Commissie, T‑20/00, punten 45 e.v.

3.      De invaliditeitscommissie, die bijeen is gekomen in het kader van een procedure om uit hoofde van artikel 78, vijfde alinea, van het Statuut te erkennen dat de invaliditeit van de betrokken ambtenaar veroorzaakt is door zijn beroepsactiviteiten, is niet verplicht om ten behoeve van het tot aanstelling bevoegd gezag en voordat dat gezag het administratieve besluit neemt, een samenvattend medisch rapport op te stellen over haar werkzaamheden, aangezien dat gezag in geen geval toegang kan hebben tot dat rapport dat immers onder het geheim van de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie valt.

Het samenvattend medisch rapport dat de invaliditeitscommissie ter ondersteuning van haar conclusie vaststelt, behoort immers tot haar werkzaamheden, die wegens hun aard, inhoud en medische implicaties geheim zijn, en wordt derhalve noch aan het tot aanstelling bevoegd gezag noch rechtstreeks aan de betrokken ambtenaar toegezonden. Dit medisch rapport wordt opgenomen in het medisch dossier van de betrokken ambtenaar, waartoe laatstgenoemde toegang heeft overeenkomstig artikel 26 bis van het Statuut.

Daarom moet onderscheid worden gemaakt tussen de conclusie van de invaliditeitscommissie, die noodzakelijkerwijs aan het tot aanstelling bevoegd gezag moet worden toegezonden voordat het een besluit neemt, en eventuele medische standpunten en overwegingen vervat in het samenvattend medisch rapport of in de samenvattende medische rapporten van de invaliditeitscommissie of van een bepaald lid daarvan die in het medisch dossier van de betrokken ambtenaar worden opgenomen, maar niet aan het tot aanstelling bevoegd gezag worden toegezonden.

(cf. punten 65‑67)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 3 juni 1997, H/Commissie, T‑196/95, punt 95

Gerecht voor ambtenarenzaken: 6 november 2012, Marcuccio/Commissie, F‑41/06 RENV, punt 151, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑20/13 P

4.      De bepalingen van het Statuut betreffende de invaliditeitscommissie hebben tot doel de definitieve beslissing van alle vragen van medische aard bij medische deskundigen te leggen, welke beslissing geen enkel tot aanstelling bevoegd gezag wegens zijn interne administratieve samenstelling zou kunnen nemen.

(cf. punt 78)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 27 februari 1992, Plug/Commissie, T‑165/89, punt 75; 23 november 2004, O/Commissie, T‑376/02, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak

5.      Wanneer de invaliditeitscommissie over ingewikkelde medische vragen moet beslissen die gaan over het causale verband tussen de aandoening waaraan de betrokkene lijdt en de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten bij een instelling, moet zij met name aangeven op welke gegevens van het dossier zij zich baseert en indien er sprake is van een duidelijk verschil, preciseren waarom zij van bepaalde eerdere en belangrijke medische rapporten die voor betrokkene gunstiger zijn, afwijkt.

Ook al kan een invaliditeitscommissie, die op grond van artikel 78 van het Statuut een beslissing moet nemen, tot een andere conclusie komen dan die van de medische commissie die krachtens artikel 73 van het Statuut wordt ingeschakeld, dit neemt overigens niet weg dat wanneer de invaliditeitscommissie, aan wie het geval van de betrokkene is voorgelegd, de uitkomst van de uit hoofde van artikel 73 van het Statuut gevoerde procedure wil afwachten, zij de redenen uiteen moet zetten op grond waarvan zij afwijkt van de beoordelingen in de medische rapporten die de erkenning van de ziekte als beroepsziekte uit hoofde van artikel 73 van het Statuut mogelijk hebben gemaakt en zij die redenen op heldere en begrijpelijke wijze moet aangeven in haar aan het tot aanstelling bevoegd gezag toegezonden conclusie dan wel in haar daarna eventueel vastgesteld samenvattend medisch rapport.

Wanneer melding wordt gemaakt van een arbeidsconflict tussen de betrokkene en zijn meerderen en van een vijandige werkomgeving voor hem, niet alleen in vroegere medische rapporten, maar ook in andere officiële documenten die op hem betrekking hebben – terwijl het in het algemeen toch moeilijk is om schriftelijke bewijzen over te leggen om aan te tonen dat er van een slechte behandeling van de kant van hiërarchisch meerderen sprake is – staat het aan de invaliditeitscommissie om duidelijk en precies haar besluit om met de hierboven vermelde factoren geen rekening te houden te motiveren.

(cf. punten 85, 86 en 96)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 15 december 1999, Latino/Commissie, T‑300/97, punten 77 en 78

Gerecht voor ambtenarenzaken: 14 september 2010, AE/Commissie, F‑79/09, punten 66, 67 en 72; 11 mei 2011, J/Commissie, F‑53/09, punten 56‑61 en 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak

6.      De procedure uit hoofde van artikel 73 van het Statuut die tot doel heeft te bepalen of de ziekte van een ambtenaar door zijn beroepsactiviteiten is veroorzaakt, staat juridisch gezien weliswaar los van de procedure die krachtens artikel 78 van het Statuut wordt ingeleid om vast te stellen of zijn invaliditeit door zijn beroepsactiviteiten is veroorzaakt, doch dit neemt niet weg dat de aan beide procedures ten grondslag liggende feiten dezelfde zijn dan wel dat de feiten betreffende de oorzaak van de ziekte noodzakelijkerwijs in elk geval tot de feiten behoren die aan de eventuele invaliditeit ten grondslag liggen.

(cf. punt 109)

7.      De invaliditeitscommissie moet in het kader van haar mandaat een medisch en geen juridisch oordeel geven over de vraag of de invaliditeit veroorzaakt is door de beroepsactiviteiten van de betrokkene. Het staat derhalve aan de invaliditeitscommissie om na te gaan of de invaliditeit van een ambtenaar medisch gezien al dan niet het gevolg is van een beroepsziekte, die door zijn arbeidsomstandigheden is veroorzaakt.

(cf. punt 119)

Referentie:

Hof: 21 januari 1987, Rienzi/Commissie, 76/84, punten 9 en 12