Language of document : ECLI:EU:F:2012:149

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

6 november 2012

Zaak F‑41/06 RENV

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Terugverwijzing naar het Gerecht na vernietiging – Invaliditeit – Pensionering wegens invaliditeit – Samenstelling van invaliditeitscommissie – Regelmatigheid – Voorwaarden”

Betreft: Beroep, aanvankelijk ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, terugverwezen naar het Gerecht bij arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 8 juni 2011, Commissie/Marcuccio (T‑20/09 P; hierna: „terugverwijzingsarrest”), waarbij gedeeltelijk is vernietigd het arrest van het Gerecht van 4 november 2008, Marcuccio/Commissie (F‑41/06; hierna: „aanvankelijk arrest”), waarbij uitspraak was gedaan over het op 12 april 2006 ter griffie van het Gerecht binnengekomen verzoekschrift, waarbij Marcuccio vroeg om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 30 mei 2005 om hem wegens invaliditeit te pensioneren alsmede van een reeks met dat besluit samenhangende handelingen en, ten tweede, veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding aan hem.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoeker draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Commissie in de zaken F‑41/06, F‑41/06 RENV en T‑20/09 P.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Middel ontleend aan onbevoegdheid van degene die bezwarend besluit heeft genomen, schending van wezenlijke vormvoorschriften en ontoereikende motivering – Middel van openbare orde

2.      Ambtenaren – Individueel besluit – Intern administratief besluit – Verplichting om interne rechtsvoorschriften voor waarneming te preciseren – Geen

(Art. 253 EG; Ambtenarenstatuut, art. 25)

3.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Procedurele rechten van ambtenaar

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7 en 9)

4.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

5.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Ontslag van arts die ambtenaar vertegenwoordigt – Verplichting voor andere leden van commissie of voor instelling om te onderzoeken of ambtenaar kennis heeft genomen van ontslag – Geen – Uitzonderingen

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

6.      Ambtenaren – Rechten en verplichtingen – Loyaliteitsplicht – Begrip – Omvang – Verplichting om op haar verzoek voor invaliditeitscommissie te verschijnen

(Ambtenarenstatuut, art. 21)

7.      Ambtenaren – Invaliditeit – Voorlegging aan invaliditeitscommissie – Bevoegdheid strikt beperkt door artikel 59 van het Statuut

(Ambtenarenstatuut, art. 59, lid 4)

8.      Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Aanwijzing van artsen – Wijziging van keuze – Toelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

9.      Ambtenaren – Ziekteverlof – Medische controle – Inhoud – Beoordelingsbevoegdheid van administratie – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 59, leden 1 en 4)

10.    Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Samenstelling – Vervanging van ambtshalve door de president van het Hof van Justitie aangewezen derde arts door arts die door de twee andere artsen in onderlinge overeenstemming is gekozen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 7)

11.    Ambtenaren – Sociale zekerheid – Invaliditeitspensioen – Mogelijkheid voor invaliditeitscommissie om ontwikkeling van situatie van ambtenaar regelmatig te controleren – Omvang

(Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 15)

12.    Ambtenaren – Invaliditeit – Invaliditeitscommissie – Eerbiediging van geheim van werkzaamheden – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 26 bis en 78, vijfde alinea, en bijlage II, art. 9, tweede en derde alinea)

1.      De middelen ontleend aan onbevoegdheid van degene die een bezwarend besluit heeft genomen, aan schending van wezenlijke vormvoorschriften en aan het ontbreken of de ontoereikendheid van de motivering van het bestreden besluit zijn middelen van openbare orde die de Unierechter ambtshalve moet onderzoeken.

(cf. punt 65)

Referentie:

Hof: 8 december 2011, Chalkor/Commissie, C‑386/10 P, punt 64

Gerecht van de Europese Unie: 8 juli 2010, Commissie/Putterie-De-Beukelaer, T‑160/08 P, punt 61, en aangehaalde rechtspraak

2.      Een instelling is niet verplicht om in een intern administratief besluit dat haar diensten aan een van haar ambtenaren richten, specifiek verwijzingen op te nemen naar de interne rechtsvoorschriften voor de regeling van de waarneming en al helemaal niet om de inhoud van die voorschriften aan te halen.

(cf. punt 74)

3.      De werkzaamheden van een invaliditeitscommissie worden niet verricht in het kader van een administratieve procedure op tegenspraak die tegen een ambtenaar is ingeleid en beogen evenmin een conflict tussen de administratie en haar werknemer op te lossen. Het doel van de werkzaamheden van een invaliditeitscommissie is om medische vaststellingen te doen op grond waarvan de administratie kan beslissen of en in welke mate de betrokken ambtenaar invalide is. Om die reden gebieden de beginselen betreffende de rechten van de verdediging niet dat de ambtenaar door die commissie wordt gehoord.

In het kader van bijzondere administratieve procedures zoals de procedure voor pensionering wegens invaliditeit kan de betrokken ambtenaar zich daarentegen beroepen op de procedurele rechten die bij die procedures horen en die dus verschillen van de rechten van de verdediging.

Zo worden tijdens de werkzaamheden van een invaliditeitscommissie de belangen van de ambtenaar in de eerste plaats vertegenwoordigd en gewaarborgd door de aanwezigheid binnen die commissie van de arts die hem vertegenwoordigt, op grond van artikel 7 van bijlage II bij het Statuut. In de tweede plaats vormt de aanwijzing van de derde arts in onderlinge overeenstemming door de twee leden die door elke partij zijn aangewezen of, bij gebreke van overeenstemming, door de president van het Hof van Justitie, een waarborg voor de onpartijdigheid van het verloop van de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie. In de derde plaats kan de betrokken ambtenaar op grond van artikel 9 van bijlage II bij het Statuut alle rapporten of attesten van door hem geraadpleegde artsen aan de invaliditeitscommissie voorleggen.

(cf. punten 79‑81)

Referentie:

Hof: 19 januari 1988, Biedermann/Rekenkamer, 2/87, punten 10 en 16

Gerecht voor ambtenarenzaken: 16 mei 2012, Skareby/Commissie, F‑42/10, punt 48

4.      Wegens het belang van de rol die en het mandaat dat de relevante bepalingen van het Statuut de invaliditeitscommissie geven, dient de Unierechter nauwgezet te onderzoeken of de regels voor de samenstelling en de regelmatige werking van die commissie in acht zijn genomen. Een van de belangrijkste regels is die van artikel 7 van bijlage II bij het Statuut, die verzekert dat de rechten en de belangen van de ambtenaar zullen worden gewaarborgd door de aanwezigheid in de commissie van een arts die zijn vertrouwen geniet. Er dient dus zorgvuldig te worden onderzocht of er sprake is van omstandigheden die de ambtshalve aanwijzing van die arts rechtvaardigen, waarbij niet alleen rekening moet worden gehouden met het gedrag van de betrokken ambtenaar, maar met alle nuttige elementen die ter beschikking van de Unierechter zijn gesteld.

(cf. punt 85)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 21 maart 1996, Otten/Commissie, T‑376/94, punt 47

5.      De informatie die de ambtenaar en de arts die hij heeft aangewezen om hem in de invaliditeitscommissie te vertegenwoordigen in het kader van een invaliditeitsprocedure kunnen uitwisselen over met name het bestaan of het behoud van het mandaat van de aldus aangewezen arts of over de uitvoeringsmodaliteiten van dat mandaat, vallen onder de contractuele en vertrouwensrelatie tussen die arts en de ambtenaar die hij vertegenwoordigt. Behoudens wanneer er sprake is van ernstige verdenkingen en kennelijke aanwijzingen over de daadwerkelijke herkomst van de informatie die de leden van de invaliditeitscommissie of de bevoegde diensten van de instelling rechtstreeks van de door de verzoeker aangewezen arts ontvangen, brengt de beslissing van die arts om de andere leden van de commissie op de hoogte te stellen van de neerlegging van het mandaat dat de ambtenaar hem heeft verleend, voor laatstgenoemden of voor de diensten van de instelling daarom niet de verplichting mee om te onderzoeken of dat besluit daadwerkelijk ook ter kennis is gebracht van de ambtenaar die de arts wordt geacht te vertegenwoordigen. In het kader van die contractuele en vertrouwensrelatie tussen de arts en de ambtenaar die hij vertegenwoordigt, wordt er in beginsel van uitgegaan dat de ambtenaar op de hoogte is van die beslissing.

(cf. punt 91)

6.      Wanneer de invaliditeitscommissie van mening is dat het zinvol is om de ambtenaar te onderzoeken, dient hij op grond van de loyaliteits- en samenwerkingsplicht die krachtens artikel 21 van het Statuut op elke ambtenaar rust, de nodige spoed aan de dag te leggen om te voldoen aan de uitnodiging om voor de invaliditeitscommissie te verschijnen.

(cf. punt 98)

7.      In het geval van een ambtenaar wiens totale ziekteverlof over een periode van drie jaar meer dan twaalf maanden bedraagt, valt de inschakeling van de invaliditeitscommissie niet onder de discretionaire bevoegdheid van het tot aanstelling bevoegd gezag, maar wordt die bevoegdheid strikt begrensd en uitdrukkelijk afgebakend door de voorwaarden van artikel 59, lid 4, van het Statuut.

(cf. punt 104)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 16 juni 2000, C/Raad, T‑84/98, punt 66

8.      Noch de letter noch de geest van artikel 7 van bijlage II bij het Statuut verhindert de instelling of de ambtenaar om indien nodig de keuze te wijzigen van de arts die hen in de invaliditeitscommissie moet vertegenwoordigen, met name wanneer die arts niet langer beschikbaar is.

Wanneer dit noodzakelijk blijkt, kunnen individuele besluiten van het tot aanstelling bevoegd gezag over de samenstelling ratione personae van de invaliditeitscommissie dus gewijzigd worden tijdens de werkzaamheden van die commissie.

De geleidelijke vervanging van een of meerdere leden van een invaliditeitscommissie, die zelfs uitmondt in de volledige wijziging van haar samenstelling, heeft dus niet automatisch tot gevolg dat die commissie of haar mandaat ongeldig wordt en betekent niet noodzakelijkerwijs dat het tot aanstelling bevoegd gezag in de loop der tijd twee afzonderlijke invaliditeitscommissies heeft ingeschakeld.

(cf. punten 119, 120 en 134)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 november 2004, O/Commissie, T‑376/02, punt 42

9.      Op grond van artikel 59, lid 1, van het Statuut mag de instelling een ambtenaar met ziekteverlof op elk moment aan een medische controle onderwerpen, of de in lid 4 van datzelfde artikel bedoelde invaliditeitscommissie nu is samengesteld of niet. Wat de inhoud van die controle betreft, staat het aan de medische dienst van de instelling waartoe de ambtenaar behoort om afhankelijk van zijn gezondheidstoestand te beslissen welk soort onderzoek zinvol of noodzakelijk is. Wegens zijn aard valt een dergelijk besluit niet onder de controle van het Gerecht, behoudens wanneer er sprake is van een kennelijke fout.

(cf. punt 124)

10.    De ambtshalve aanwijzing door de president van het Hof van Justitie van de arts die een ambtenaar in de invaliditeitscommissie moet vertegenwoordigen, betekent niet dat de aldus aangewezen arts niet wordt geacht voor rekening en in het belang te handelen van de ambtenaar die hij moet vertegenwoordigen. Integendeel, bij de uitoefening van zijn statutaire rechten handelt die arts in het belang van de ambtenaar die hij vertegenwoordigt en uit dien hoofde is hij dus volledig gerechtigd om krachtens artikel 7, eerste alinea, van bijlage II bij het Statuut in overleg met de door de instelling aangewezen arts de derde arts aan te wijzen.

Vanaf het moment waarop de eerste en tweede arts in de invaliditeitscommissie worden geacht hun functie te vervullen, de één in het belang van de instelling en de ander in dat van de betrokken ambtenaar, moeten die twee artsen dus ook volledig de hun door het Statuut verleende rechten kunnen uitoefenen. Vanaf het moment waarop zij het mandaat van lid van een invaliditeitscommissie op zich nemen, moeten die twee artsen, juist in het belang van het goede verloop van de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie, dus de derde arts kunnen aanwijzen, hetzij door te beslissen om de reeds aangewezen derde arts te behouden, hetzij door te beslissen om in onderlinge overeenstemming een derde arts aan te wijzen die hun vertrouwen geniet, bijvoorbeeld omdat zij de voorkeur geven aan een arts met een andere specialisatie.

De ambtshalve aanwijzing van de derde arts door de president van het Hof vormt overigens geen gerechtelijke, maar een administratieve handeling, die wegens die aard niet volledig kan uitsluiten dat er sprake kan zijn van een akkoord tussen de betrokken artsen. Zoals artikel 7 van bijlage II bij het Statuut aangeeft, gaat de onderlinge overeenstemming van de twee artsen over de naam van de derde arts bovendien vooraf aan de ambtshalve aanwijzing door de president van het Hof van Justitie, die derhalve alleen plaatsvindt en geldig blijft wanneer de twee betrokken artsen het niet eens worden.

Aangezien artikel 7 van bijlage II bij het Statuut zo veel mogelijk wil verzekeren dat de derde arts het vertrouwen geniet van zowel de arts van de instelling als de arts van de betrokken ambtenaar, kan de twee leden van de invaliditeitscommissie, die de instelling respectievelijk de betrokken ambtenaar vertegenwoordigen, immers niet de bevoegdheid worden ontnomen die zij aan artikel 7, eerste alinea, ontlenen, namelijk die om in onderlinge overeenstemming de derde arts aan te wijzen, wegens een eerdere ambtshalve aanwijzing door de president van het Hof van Justitie.

Een door een invaliditeitscommissie unaniem uitgebracht advies kan daarentegen niet achteraf een eventuele onregelmatigheid regulariseren die van invloed is op de wettigheid van de samenstelling van die commissie.

(cf. punten 135, 136 en 138‑141)

Referentie:

Hof: Biedermann/Rekenkamer, reeds aangehaald, punt 10

Gerecht van eerste aanleg: 3 juni 1997, H/Commissie, T‑196/95, punt 80

Gerecht voor ambtenarenzaken: 14 september 2011, Hecq/Commissie, F‑47/10, punt 52

11.    De werkzaamheid van de ambtenaar die blijvend volledig invalide is verklaard wordt slechts tijdelijk gestaakt, daar de ontwikkeling van zijn positie binnen de instellingen afhangt van het voortbestaan van de omstandigheden die zijn invaliditeit hebben gerechtvaardigd, hetgeen regelmatig kan worden gecontroleerd.

De invaliditeitscommissie kan de betrokken instelling dus de aanbeveling doen, zonder dat het tot aanstelling bevoegd gezag daaraan gebonden is, om de ambtenaar na twee jaar en vervolgens op jaarlijkse basis periodiek opnieuw te laten onderzoeken.

(cf. punten 145 en 146)

Referentie:

Hof: 22 december 2008, Gordon/Commissie, C‑198/07 P, punt 47

12.    Artikel 9 van bijlage II bij het Statuut maakt duidelijk onderscheid tussen, in de tweede alinea, „de conclusies van de commissie” die aan het tot aanstelling bevoegd gezag en de betrokken ambtenaar worden meegedeeld en, in de derde alinea, „de werkzaamheden van de commissie” die daarentegen „geheim” zijn en dat moeten blijven.

Dat de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie geheim zijn wordt verklaard door de medische aard, inhoud en gevolgen ervan. Om die redenen kunnen de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie noch aan het gezag noch aan de betrokken ambtenaar worden meegedeeld. Voor de administratieve of procedurele handelingen van die commissie, die buiten het kader van haar medische verantwoordelijkheden vallen, zoals de uiteindelijke verdeling van de stemmen in de commissie of de conclusies waartoe zij aan het einde van haar werkzaamheden komt, geldt daarentegen niet het vereiste van het medisch geheim. Deze kunnen daarom aan het tot aanstelling bevoegd gezag of de betrokken ambtenaar worden meegedeeld.

(cf. punten 150 en 151)