Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2020 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 8 juli 2020 in zaak T-110/17, Jiangsu Seraphim Solar System/Commissie

(Zaak C-441/20 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: H. Marcos Fraile, gemachtigde, N. Tuominen, avocat)

Andere partijen in de procedure: Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd, Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beslissing vernietigen;

het in eerste aanleg ingestelde beroep tot nietigverklaring van de litigieuze verordening afwijzen, en

verzoekster in eerste aanleg (hierna: „verzoekster”) verwijzen in de kosten die de Raad in eerste aanleg en in hogere voorziening heeft gemaakt.

Subsidiair:

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak;

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het beroep ontvankelijk te verklaren.

Verzoekster moet aantonen dat zij krachtens artikel 263 VWEU procesbevoegdheid heeft, in het bijzonder dat zij rechtstreeks wordt geraakt, en dat zij procesbelang heeft met betrekking tot artikel 2 van de litigieuze verordening.1 De als rechtsgevolg van de ongeldigverklaring van de facturen aan de nationale douaneautoriteiten verschuldigde antidumpingrechten zijn niet verschuldigd door verzoekster, maar door een andere onderneming, namelijk Seraphim Solar System GmbH. Derhalve is de Raad van opvatting dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij rechtstreeks werd geraakt, noch dat zij procesbelang had, en dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat dit wel het geval was.

Voorts is de mogelijkheid voor verzoekster om krachtens artikel 277 VWEU een exceptie van onwettigheid aan te voeren, verjaard op grond van de rechtspraak die het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Hof”) heeft ontwikkeld in de arresten TWD Textilwerke Deggendorf en Nachi Europe.

Ten slotte is de ontvankelijkheid van beroepen tegen uitvoeringsverordening nr. 1238/20132 en uitvoeringsverordening nr. 1239/20133 zeer duidelijk gebaseerd op de rechtspraak die is ontwikkeld in het arrest Solarworld, waarin is geoordeeld dat artikel 3 van uitvoeringsverordening nr. 1238/2013 en artikel 2 van uitvoeringsverordening nr. 1239/2013 niet kunnen worden gescheiden van de rest van die verordeningen.

Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting er ten onrechte van uit te gaan dat de artikelen 8 en 13 van de basisverordeningen de mogelijkheid om rechten te heffen op invoer waarbij een verbintenis is geschonden uitputtend regelen, en dat elke andere benadering neerkomt op het „met terugwerkende kracht” heffen van rechten.

Het oordeel van het Gerecht is gebaseerd op een onjuiste opvatting van de basisverordeningen. Artikel 10, lid 5 en artikel 16, lid 5, van de basisverordeningen regelen op algemene wijze de gevolgen van de vaststelling dat een verbintenis is geschonden. Dit komt neer op „terugwerkende kracht in de zin van de basisverordeningen”, dat wil zeggen op het heffen van definitieve antidumping- en compenserende rechten binnen 90 dagen vanaf de inwerkingtreding van voorlopige maatregelen op de overeenkomstig artikel 14, lid 5, en artikel 24, lid 5, van de basisverordeningen geregistreerde invoer.

De onderhavige situatie, die betrekking heeft op de schending van een verbintenis en de gevolgen daarvan, is kennelijk van een andere aard. De enige beperking die artikel 10, lid 5 en artikel 16, lid 5 van de basisverordeningen stellen, is dat een dergelijke heffing met terugwerkende kracht niet wordt toegepast ten aanzien van producten die in de retroactieve periode van negentig dagen vóór de schending of de intrekking van de verbintenis in het vrije verkeer zijn gebracht.

Bovendien kan er geen sprake zijn van terugwerkende kracht wanneer de rechten vanaf het begin worden geheven en alleen is voorzien in een uitzondering op die heffing. Door een verbintenis aan te gaan vermijdt de producent-exporteur immers de toepassing van de betrokken rechten, mits aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan. Wanneer de aangever ervoor heeft gekozen om de goederen in het vrije verkeer te brengen zonder dat daarop antidumpingrechten worden geheven, en een of meerdere voorwaarden van die verbintenis zijn geschonden, ontstaat er evenwel een douaneschuld.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat artikel 14, lid 1, en artikel 24, lid 1, van de basisverordeningen de Raad niet de bevoegdheid verleenden om een systeem op te zetten voor het toezicht op de naleving van verbintenissen waarbij facturen ongeldig konden worden verklaard.

Artikel 14, lid 1, en artikel 24, lid 1, van de basisverordeningen bieden de Raad een zeer brede bevoegdheid bij de vaststelling van een verordening tot instelling van rechten, zoals het Hof heeft gepreciseerd in het arrest Deichmann. Derhalve heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Raad niet bevoegd was om een systeem op te zetten voor het toezicht op de naleving van verbintenissen waarbij facturen ongeldig konden worden verklaard.

Het standpunt van het Gerecht is in tegenspraak met de bedoeling van de wetgever. Het Unierecht bevat geen rechtvaardiging voor een zodanig verstrekkende bescherming van een marktdeelnemer die verplichtingen schendt waarmee hij vrijwillig heeft ingestemd en die, zoals in casu, niet eens betwist dat dergelijke schendingen hebben plaatsgevonden. Dit standpunt is ook strikter dan wat wordt vereist op grond van het recht van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), waardoor de EU wordt benadeeld ten opzichte van de handelspartners van de andere leden van de WTO.

Voorts maakt het bestreden besluit verbintenissen onevenredig riskant voor de Commissie. Het aangaan van verbintenissen brengt voor de EU zowel een risico als moeilijkheden bij het toezicht op de verbintenis met zich mee. De primaire verplichting voor de partij die de verbintenis aangaat is namelijk om mee te werken met de Commissie en zodoende het vlotte verloop van het toezicht op de correcte naleving van de verbintenis te waarborgen. Zonder deze waarborg zou de Commissie al het risico op zich nemen, terwijl eenieder die een verbintenis schendt de gedurende die schending ontstane voordelen zou mogen behouden. Deze uitlegging zou tevens afbreuk doen aan het doel van een doeltreffende bescherming van de EU-industrie tegen schade door dumping/subsidiëring, welke schade (anders) middels de verbintenis zou worden hersteld.

____________

1 Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 van de Commissie van 7 december 2016 tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs op grond van uitvoeringsbesluit 2013/707/EU tot bevestiging van de aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China voor de periode waarin de definitieve maatregelen worden toegepast (PB 2016, L 333, blz. 4).

2 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 1).

3 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 66).