Language of document : ECLI:EU:T:2018:884

ARREST VAN HET GERECHT (Negende kamer)

6 december 2018 (*)

„Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk V – Oudere internationale beeldmerken V – Bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een ouder merk – Regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening (EG) nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625]”

In zaak T‑848/16,

Deichmann SE, gevestigd te Essen (Duitsland), vertegenwoordigd door C. Onken, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door A. Söder en D. Hanf als gemachtigden,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht:

Vans, Inc., gevestigd te Cypress, Californië (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door M. Hirsch, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 20 september 2016 (zaak R 2129/2015‑4) inzake een oppositieprocedure tussen Deichmann en Vans,

wijst

HET GERECHT (Negende kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni (rapporteur), president, K. Kowalik-Bańczyk en C. Mac Eochaidh, rechters,

griffier: R. Ukelyte, administrateur,

gezien het op 1 december 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 2 februari 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

gezien de op 9 februari 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het EUIPO,

gezien de beslissing van 12 mei 2017 houdende voeging van de zaken T‑848/16 en T‑817/16 voor de mondelinge behandeling,

na de terechtzitting op 16 mei 2018,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 17 oktober 2011 heeft interveniënte, Vans, Inc., bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) een Uniemerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1)].

2        Het merk waarvoor om inschrijving is verzocht, betreft het volgende beeldteken:

Image not found

3        De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren tot de klassen 18 en 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.

4        Op 21 februari 2012 heeft verzoekster, Deichmann SE, krachtens artikel 41 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 46 van verordening 2017/1001) oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk.

5        De oppositie was gebaseerd op de volgende oudere merken:

–        internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, nr. 937 479 van 10 augustus 2007 voor waren van de klassen 18, 25 en 28, die als volgt wordt afgebeeld:

Image not found

–        internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, nr. 937 526 van 10 augustus 2007 voor waren van de klassen 18, 25 en 28, die als volgt wordt afgebeeld:

Image not found

–        internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, nr. 937 528 van 13 augustus 2007 voor waren van de klassen 18, 25 en 28, die als volgt wordt afgebeeld:

Image not found

6        Tot staving van de oppositie werd artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001] aangevoerd.

7        Op 28 september 2015 heeft de oppositieafdeling van het EUIPO de oppositie afgewezen, op grond dat er geen verwarringsgevaar bestond wat merken nrs. 937 479 en 937 526 betreft en voorts dat de bescherming van merk nr. 937 528 rechtens niet genoegzaam was bewezen.

8        Op 21 oktober 2015 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling op grond dat er verwarringsgevaar bestond in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.

9        Bij beslissing van 20 september 2016 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep van het EUIPO verzoeksters beroep verworpen zonder het door haar aangevoerde verwarringsgevaar te onderzoeken.

10      Ten eerste heeft de kamer van beroep de beslissing van de oppositieafdeling bevestigd wat het ontbreken van het bewijs van bescherming van internationale inschrijving, met aanduiding van de Europese Unie, nr. 937 528 betreft (punt 11 van de bestreden beslissing).

11      Ten tweede heeft de kamer van beroep op grond van regel 19, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB 1995, L 303, blz. 1) [thans artikel 7, leden 1 tot en met 4 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie van 5 maart 2018 ter aanvulling van verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk en tot intrekking van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430 (PB 2018, L 104, blz. 1)] geoordeeld dat het beroep ongegrond was wat de bescherming van internationale inschrijvingen nrs. 937 479 en 937 526 betreft.

12      De kamer van beroep heeft geoordeeld dat zij ambtshalve het door regel 19 van verordening nr. 2868/95 vereiste bewijs van bescherming van de oudere rechten diende te onderzoeken, zonder dat een verzoek in die zin door de partijen nodig was (punt 12 van de bestreden beslissing). Zij was van oordeel dat de vereisten van regel 19 van verordening nr. 2868/95 geen ontvankelijkheidsvoorwaarden voor de oppositie zijn maar voorwaarden die het onderzoek van de oppositie ten gronde betreffen en dat het EUIPO bijgevolg niet verplicht was om opposante op de hoogte te stellen van de onregelmatigheden in de overgelegde documenten en haar concreet te verzoeken om bepaalde andere bewijsstukken over te leggen (punt 13 van de bestreden beslissing).

13      Aangezien het ging om een internationale inschrijving waarvan de bescherming zich uitstrekt tot de Europese Unie, heeft de kamer van beroep geoordeeld dat het bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere merk overeenkomstig regel 19, lid 2, van verordening nr. 2868/95 (thans artikel 7, lid 2, van verordening 2018/625) moest worden geleverd aan de hand van officiële documenten die zijn afgegeven door de bevoegde overheidsinstantie die de inschrijving van het merk heeft verricht en die zijn gesteld in de proceduretaal of vergezeld gaan van een vertaling overeenkomstig regel 19, lid 3, van verordening nr. 2868/95 (punt 14 van de bestreden beslissing).

14      De kamer van beroep was van mening dat overeenkomstig artikel 152 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 190 van verordening 2017/1001) een internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie door het EUIPO op zodanige wijze wordt gepubliceerd dat slechts bepaalde bibliografische gegevens, de reproductie van het merk en de nummers van de klassen worden gepubliceerd.

15      De kamer van beroep heeft geoordeeld dat verzoekster overeenkomstig regel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95 een uittreksel uit het register van het Internationale Bureau moest overleggen met inbegrip van de vertaling in de proceduretaal, om de bescherming van de internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie te bewijzen (punt 17 van de bestreden beslissing). De kamer van beroep heeft opgemerkt dat verzoekster, door een uittreksel uit de – niet door de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) maar door het EUIPO beheerde – databank TMview over te leggen, samen met een vertaling van de lijst van de waren in de proceduretaal, niet het bewijs had geleverd van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van haar oudere rechten (punt 18 van de bestreden beslissing).

16      De kamer van beroep heeft daaraan toegevoegd dat de oppositieafdeling de oppositie reeds als ongemotiveerd had moeten afwijzen daar passend bewijsmateriaal van internationale inschrijvingen nrs. 937 479 en 937 526 niet binnen de gestelde termijn was overgelegd (punt 19 van de bestreden beslissing).

 Procedure en conclusies van partijen

17      Verzoekster concludeert tot:

–        vernietiging van de bestreden beslissing;

–        verwijzing van het EUIPO in de kosten.

18      Het EUIPO concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing.

19      Interveniënte concludeert tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

20      Tot staving van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

21      In het kader van het eerste middel voert verzoekster aan dat de kamer van beroep artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 189, lid 2, van verordening 2017/1001) en regel 19, lid 2, onder a), van verordening nr. 2868/95 [thans artikel 7, lid 2, onder a), van verordening 2018/625] heeft geschonden door te oordelen dat verzoekster het bewijs van de bescherming van de oudere internationale inschrijvingen, met aanduiding van de Europese Unie, nrs. 937 479 en 937 526 moest leveren.

22      In het kader van het tweede middel voert verzoekster aan dat de kamer van beroep regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95 (thans artikel 7, lid 2, onder a), ii), van verordening 2018/625) en regel 19, lid 3, van die verordening alsook regel 20 van diezelfde verordening (thans artikel 8, leden 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9, van verordening 2018/625) heeft geschonden door te oordelen dat verzoekster het bewijs van de bescherming van haar oudere merken nrs. 937 479 en 937 526 niet had geleverd en door de oppositie op die grond ongegrond te verklaren.

23      In het kader van het derde middel voert verzoekster subsidiair aan dat, zelfs gesteld dat de uittreksels uit de databank TMview niet aan de vereisten van regel 19, lid 2, onder a), van verordening nr. 2868/95 voldoen, de kamer van beroep de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, rechtszekerheid, behoorlijk bestuur, gelijke behandeling en niet-terugwerkende kracht heeft geschonden, meer bepaald gelet op de beslissingspraktijk van het EUIPO en de inhoud van de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO.

 Eerste middel

24      Verzoekster voert aan dat de kamer van beroep artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en regel 19, lid 2, onder a), van verordening nr. 2868/95 heeft geschonden door te oordelen dat verzoekster het bewijs van de bescherming van de oudere internationale inschrijvingen, met aanduiding van de Europese Unie, nrs. 937 479 en 937 526 moest leveren.

25      Verzoekster betoogt dat internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie overeenkomstig artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009 dezelfde rechtsgevolgen hebben als Uniemerken en dat die twee categorieën van merken bijgevolg op een eenvormige manier moeten worden behandeld. Daar het in het geval van een op een Uniemerk gebaseerde oppositie niet nodig is om overeenkomstig regel 19, lid 2, onder a), van verordening nr. 2868/95 het bewijs te leveren van de bescherming van het oudere merk, moet hetzelfde gelden voor internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie. Dit is des te meer het geval daar de bepalingen van verordening nr. 207/2009 prevaleren boven die van uitvoeringsverordening nr. 2868/95.

26      Verzoekster voert verder aan dat het leveren van bewijs van oudere rechten onnodig is wat internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie betreft. Hierdoor verschillen deze inschrijvingen van nationale merken en van internationale inschrijvingen die slechts bepaalde lidstaten van de Unie aanduiden. Het EUIPO beschikt immers over de informatie die het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie kan staven, daar deze informatie met name is gepubliceerd in haar eigen databank CTM-Online (thans eSearch plus) overeenkomstig artikel 152 van verordening nr. 207/2009. De overlegging van aanvullende documenten teneinde de oppositie te motiveren is dus overbodig, behalve, in voorkomend geval de vertaling van de lijst van waren en diensten in de proceduretaal, die in casu werd overgelegd.

27      Het EUIPO meent dat in casu geen uitspraak hoeft te worden gedaan over de vraag of het nodig was om het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van een internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie te bewijzen, aangezien verzoeksters tweede middel gegrond is.

28      Interveniënte betwist verzoeksters betoog.

29      Om te beginnen dient te worden herinnerd aan de relevante bepalingen van verordening nr. 207/2009 die van toepassing zijn op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie, alsmede aan die van verordening nr. 2868/95.

30      Artikel 145 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 182 van verordening 2017/1001), dat valt onder afdeling 1 van titel XIII, „Internationale inschrijving van merken”, bepaalt:

„Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn deze verordening en haar uitvoeringsverordeningen van toepassing op aanvragen voor een internationale inschrijving uit hoofde van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989 (‚internationale aanvragen’, respectievelijk ‚het Protocol van Madrid’), die zijn gebaseerd op een aanvrage voor een gemeenschapsmerk of op een gemeenschapsmerk, en op inschrijvingen van een merk in het internationale register dat door het Internationale Bureau van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom wordt bijgehouden (‚internationale inschrijvingen’, respectievelijk ‚het Internationale Bureau’), waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen”.

31      Artikel 151 van verordening nr. 207/2009 luidt:

„1. Een internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, heeft vanaf de datum van de inschrijving overeenkomstig artikel 3, lid 4, van het Protocol van Madrid of vanaf de datum van de latere aanwijzing van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 3 ter, lid 2, van het Protocol van Madrid dezelfde rechtsgevolgen als een aanvrage om een gemeenschapsmerk.

2. Indien er geen kennisgeving van weigering van bescherming overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van het Protocol van Madrid heeft plaatsgevonden of indien een zodanige weigering is ingetrokken, heeft de internationale inschrijving van een merk waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, vanaf de in lid 1 bedoelde datum dezelfde rechtsgevolgen als de inschrijving van een merk als gemeenschapsmerk.

3. Met het oog op de toepassing van artikel 9, lid 3, treedt de publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 1, van de bijzonderheden van de internationale inschrijving waarin de Europese Gemeenschap wordt aangewezen, in de plaats van de publicatie van een aanvrage om een gemeenschapsmerk en treedt de publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 2, in de plaats van de publicatie van de inschrijving van een gemeenschapsmerk”.

32      Volgens regel 20, lid 1, van verordening nr. 2868/95 (thans artikel 8, leden 1 en 7, van verordening 2018/625), wordt de oppositie als ongegrond afgewezen indien de opposant voor het verstrijken van de in regel 19, lid 1, van deze verordening bedoelde termijn geen bewijsmateriaal heeft verstrekt waaruit het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van zijn ouder merk of recht blijken en niet kan aantonen dat hij gerechtigd is de oppositie in te dienen.

33      Regel 19 van verordening nr. 2868/95 bepaalt:

„1. Het Bureau stelt de opposant in de gelegenheid feiten, bewijzen en argumenten ter staving van zijn oppositie aan te dragen of ingevolge regel 15, lid 3, reeds aangedragen feiten, bewijzen of argumenten aan te vullen binnen een door het Bureau te stellen termijn die ten minste twee maanden bedraagt en ingaat op de datum waarop de oppositieprocedure overeenkomstig regel 18, lid 1, geacht wordt een aanvang te nemen.

2. Binnen de in lid 1 bedoelde termijn legt de opposant ook bewijzen over van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van zijn ouder merk of recht, alsmede bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hij gerechtigd is een oppositie in te dienen. De opposant verstrekt met name het volgende bewijsmateriaal:

a)      indien de oppositie berust op een merk dat geen gemeenschapsmerk is, bewijsmateriaal betreffende de indiening of inschrijving ervan door overlegging:

i)      [...];

ii)      indien het merk ingeschreven is, van een kopie van het desbetreffende inschrijvingsbewijs en eventueel van het laatste vernieuwingsbewijs, waaruit blijkt dat de beschermingstermijn van het merk langer is dan de in lid 1 bedoelde termijn en de eventuele verlenging daarvan, of gelijkwaardige documenten, afgegeven door de administratie waarbij het merk werd ingeschreven;

[...]

3. De informatie en het bewijsmateriaal zoals bedoeld in de leden 1 en 2, moeten gesteld zijn in de proceduretaal of vergezeld gaan van een vertaling. De vertaling wordt overgelegd binnen de voor de indiening van het origineel gestelde termijn.”

34      Uit regel 19, lid 2, onder a), van verordening nr. 2868/95, die overeenkomstig artikel 145 van verordening nr. 207/2009 van toepassing is op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie, volgt dat de opposant het bewijs moet leveren van de indiening of de inschrijving van het oudere merk wanneer de oppositie berust op een ander merk dan een Uniemerk. De noodzaak om een dergelijk bewijs aan te dragen heeft dus ook betrekking op internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie, die geen Uniemerken zijn.

35      De omstandigheid dat artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat de internationale inschrijving van een merk met aanduiding van de Europese Unie, vanaf de in lid 1 van dit artikel bedoelde datum, dezelfde rechtsgevolgen heeft als een inschrijving van een merk als Uniemerk doet niet af aan het vereiste dat de opposant overeenkomstig regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening 2868/95 het bewijs levert van de oudere internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie. Het in regel 19 van verordening nr. 2868/95 gestelde vereiste inzake het bewijs van het oudere merk is immers een bepaling die betrekking heeft op de mogelijkheid voor de houder van een ouder merk – daaronder begrepen een internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – om oppositie in te stellen tegen de inschrijving van een Uniemerk, en niet een bepaling die betrekking heeft op de rechtsgevolgen van het Uniemerk, die zijn omschreven in de artikelen 9 tot en met 14 van verordening nr. 207/2009 (thans de artikelen 9 tot en met 17 van verordening 2017/1001), die in afdeling 2, met als opschrift „Rechtsgevolgen van het Uniemerk”, van titel II van verordening nr. 207/2009 zijn opgenomen.

36      Voor zover regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95 bepaalt dat de opposant de bewijzen moet overleggen van de bescherming van een internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie, is die regel dus niet strijdig met artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009, dat geen betrekking heeft op de procedureregels in geval van oppositie tegen de inschrijving van een Uniemerk.

37      Ten bewijze dat de kamer van beroep artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95 heeft geschonden, kan verzoekster niet met succes aanvoeren dat het overleggen van bewijsmateriaal inzake de oudere merken niet nodig is wat internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie betreft daar het EUIPO, gelet op de publicatie in de databank CTM-Online (thans eSearch plus) van de in artikel 152 van verordening nr. 207/2009 bepaalde bijzonderheden van de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie, beschikt over de informatie die het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie kan staven.

38      Zelfs gesteld dat het EUIPO beschikt over de gegevens met betrekking tot de bescherming van de internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie, volgt immers uit de duidelijke bewoordingen van regel 19, lid 2, van verordening nr. 2868/95 – die, zoals hierboven al is gezegd, niet strijdig zijn met de bepalingen van artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009 – dat het aan de opposant zelf staat om het bewijs van de bescherming van zijn ouder recht over te leggen.

39      Bijgevolg heeft de kamer van beroep artikel 151, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en regel 19, lid 2, onder a), van verordening nr. 2868/95 niet geschonden door te oordelen dat verzoekster het bewijs van de bescherming van de oudere internationale inschrijvingen, met aanduiding van de Europese Unie, nrs. 937 479 en 937 526 moest leveren.

40      Het eerste middel moet dus worden afgewezen.

 Tweede middel

41      Verzoekster voert aan dat de kamer van beroep regel 19, lid 2, onder a), ii), en lid 3, van verordening nr. 2868/95 alsmede regel 20 van die verordening heeft geschonden door te oordelen dat zij het bewijs van de bescherming van de oudere merken nrs. 937 479 en 937 526 niet had geleverd.

42      Verzoekster betoogt dat het overleggen van een uittreksel uit de databank TMview een bewijsmiddel is dat voldoet aan de vereisten van regel 19, lid 2, van verordening nr. 2868/95. Zij betoogt dat de gegevens in de databank TMview afkomstig zijn van de merkenbureaus die eraan meewerken, onder meer de WIPO, en dat de uittreksels uit deze databank alle relevante informatie bevatten om het bewijs te leveren van de bescherming van een oudere internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie. Zij voegt daaraan toe dat de geldigheid van uittreksels uit de databank TMview erkend is door de vaste administratieve praktijk van het EUIPO, zoals deze in zijn richtsnoeren voor onderzoek is vermeld.

43      Verzoekster voert aan dat zij in casu uittreksels uit de databank TMview heeft overgelegd, alsmede een vertaling van de lijst van waren en diensten in de proceduretaal overeenkomstig regel 19, lid 3, van verordening nr. 2868/95, en dat de kamer van beroep vervolgens ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster het bewijs van bescherming van haar oudere internationale merken nrs. 937 479 en 937 526 niet had geleverd.

44      Het EUIPO is van mening dat het middel gegrond is.

45      Interveniënte meent dat het middel moet worden afgewezen, aangezien de databank TMview wordt beheerd door het EUIPO en niet door de WIPO, die de enige instantie is die bevoegd is inzake de inschrijving van internationale merken. Het overleggen van uittreksels uit die databank als bewijs van een ouder internationaal merk is dus strijdig met regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95.

46      Volgens interveniënte zijn de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO die toelaten dat uittreksels uit de databank TMview als bewijs van het bestaan en de geldigheid van oudere rechten worden overgelegd, in casu niet van toepassing. Ten eerste dateren de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO van twee jaar na het verstrijken van de termijn waarbinnen verzoekster haar oudere rechten moest bewijzen. Ten tweede zijn die richtsnoeren niet bindend en zijn ze niet conform aan de verordeningen nr. 207/2009 en nr. 2868/95. Die verordeningen prevaleren boven de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO en moeten worden toegepast door de kamers van beroep, die zich in een situatie van gebonden bevoegdheid bevinden wanneer zij beslissingen nemen met betrekking tot de inschrijving van een teken als Uniemerk.

47      In de eerste plaats dient verzoeksters argument dat de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO de overlegging van uittreksels uit de databank TMview toestaan, te worden onderzocht.

48      Ter ondersteuning van haar tweede middel voert verzoekster immers aan dat de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO met betrekking tot regel 19, lid 2, van verordening nr. 2868/95 verduidelijken dat de opposant, ten bewijze van de geldigheid van oudere inschrijvingen van merken die geen Uniemerken zijn, uittreksels uit de databank TMview mag overleggen in het geval van oudere inschrijvingen met aanduiding van de Unie.

49      In de versie van 23 maart 2016, die als bijlage aan het verzoekschrift is gehecht, geven deze richtsnoeren in punt 4.2.3.2 van deel C („Oppositie”), afdeling 1 („Procedurele kwesties”), aan dat het EUIPO wat de internationale inschrijvingen aangaat met name uittreksels uit de databank TMview aanvaardt voor zover hierin alle relevante gegevens zijn opgenomen.

50      De gegrondheid van verzoeksters middel moet echter worden onderzocht in het licht van de relevante bepalingen van de verordeningen nr. 207/2009 en nr. 2868/95 alleen en niet in het licht van de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO.

51      De beslissingen die de kamers van beroep krachtens verordening nr. 207/2009 moeten nemen over de inschrijving van een teken als Uniemerk berusten op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechtmatigheid van de beslissingen van die kamers van beroep alleen moet worden beoordeeld op basis van die verordening, zoals uitgelegd door de Unierechter (zie in die zin arresten van 15 september 2005, BioID/BHIM, C‑37/03 P, EU:C:2005:547, punt 47; 12 januari 2006, Deutsche SiSi-Werke/BHIM, C‑173/04 P, EU:C:2006:20, punt 48, en 19 januari 2012, BHIM/Nike International, C‑53/11 P, EU:C:2012:27, punt 57).

52      De richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO vormen geen voor de uitlegging van de bepalingen van het Unierecht bindende rechtshandelingen (arrest van 19 december 2012, Leno Merken, C‑149/11, EU:C:2012:816, punt 48). De bepalingen van de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO kunnen dus als zodanig geen voorrang hebben op de bepalingen van de verordeningen nr. 207/2009 en nr. 2868/95 noch de uitlegging van deze laatste bepalingen door de Unierechter beïnvloeden. Integendeel, zij moeten in overeenstemming met de bepalingen van de verordeningen nr. 207/2009 en nr. 2868/95 worden gelezen [arrest van 27 juni 2012, Interkobo/BHIM – XXXLutz Marken (my baby), T‑523/10, EU:T:2012:326, punt 29].

53      Bijgevolg kunnen de door verzoekster ingeroepen bepalingen van de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO niet prevaleren boven de bepalingen van regel 19, leden 2 en 3, van verordening nr. 2868/95, die betrekking hebben op de overlegging door de opposant van het bewijsmateriaal over de bescherming van de oudere merken, en evenmin de uitlegging van deze laatste bepalingen door het Gerecht beïnvloeden.

54      Het betoog waarbij verzoekster de inhoud van de richtsnoeren voor onderzoek van het EUIPO aanvoert om de schending van de bepalingen van verordening nr. 2868/95 aan te tonen, moet dus niet ter zake dienend worden verklaard.

55      In de tweede plaats staan de bepalingen van regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95 de opposant toe om niet alleen een kopie van het desbetreffende inschrijvingsbewijs en eventueel van het laatste vernieuwingsbewijs over te leggen, maar ook gelijkwaardige documenten, afgegeven door de administratie waarbij het merk werd ingeschreven.

56      Geoordeeld werd dat aan de bepalingen van regel 19, lid 2, onder a), van verordening nr. 2868/95 wordt voldaan wanneer een document wordt overgelegd dat afkomstig is van de bevoegde instantie en dezelfde informatie bevat als een inschrijvingsbewijs [arrest van 5 februari 2016, Kicktipp/BHIM – Italiana Calzature (kicktipp), T‑135/14, EU:T:2016:69, punt 63].

57      Voorts dient te worden beklemtoond dat die bepalingen niet de mogelijkheid uitsluiten om documenten die afkomstig zijn uit een databank, zoals de databank van een bevoegd nationaal bureau, over te leggen [zie in die zin arrest van 24 oktober 2014, Grau Ferrer/BHIM – Rubio Ferrer (Bugui va), T‑543/12, niet gepubliceerd, EU:T:2014:911, punten 25 en 26].

58      Door te verduidelijken dat de betrokken documenten zijn „afgegeven door de administratie waarbij het merk werd ingeschreven” sluit regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95 de mogelijkheid uit om uittreksels over te leggen uit een databank die toegang geeft tot documenten die niet zijn afgegeven door de administratie waarbij het merk werd ingeschreven. Zo vormen uittreksels uit de databank CTM-Online van het EUIPO geen bewijzen van de bescherming van een internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie, aangezien het EUIPO – die niet de bevoegde instantie is voor de inschrijving van internationale merken – niet de administratie is waarbij het merk werd ingeschreven [zie in die zin arrest van 26 november 2014, Aldi Einkauf/BHIM – Alifoods (Alifoods), T‑240/13, EU:T:2014:994, punten 27 en 28].

59      Daarentegen bepaalt regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95 weliswaar dat de documenten zijn „afgegeven” door de bevoegde instantie, maar belet hij niet dat de toegang tot de documenten die zijn afgegeven door de bevoegde instantie verloopt via een computersysteem dat wordt beheerd door het EUIPO, maar waaraan de bevoegde instantie meewerkt door de relevante informatie door te geven en bij te werken.

60      Uit de stukken van het dossier, in het bijzonder uit de door het EUIPO in zijn schrifturen en ter terechtzitting aangedragen verduidelijkingen, blijkt dat de databank TMview een door het EUIPO beheerd IT-instrument is waaraan andere merkenbureaus, met name de WIPO, meewerken. Dit instrument verzamelt de merkaanvragen en -inschrijvingen van de meewerkende merkenbureaus en maakt de toegang daartoe mogelijk. De gegevens worden verstrekt door de merkenbureaus die de inhoud ervan in hun bezit hebben en die verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse bijwerking ervan. De databank TMview maakt raadpleging mogelijk van de gegevens betreffende de merken die door de aan deze databank meewerkende merkenbureaus zijn ingeschreven, zoals zij zijn vermeld in hun respectievelijke merkenregisters. Een uittreksel uit de databank TMview komt overeen met de stand van het register van de bevoegde instantie op het tijdstip van raadpleging van die databank door de gebruiker.

61      Gelet op de in punt 60 hierboven uiteengezette kenmerken van de databank TMview, vormt een uittreksel uit die databank, wat de internationale inschrijvingen met aanduiding van de Unie betreft, een document dat gelijkwaardig is aan een kopie van het inschrijvingsbewijs en eventueel van het laatste vernieuwingsbewijs, afgegeven door de WIPO, in de zin van regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95, op voorwaarde dat in het door de opposant overgelegde uittreksel alle relevante gegevens zijn opgenomen. Voor zover aan deze voorwaarde is voldaan, kan een uittreksel uit de databank TMview, zoals verzoekster en het EUIPO terecht aanvoeren, gelijkgesteld worden met een uittreksel uit WIPO’s databank Romarin of met een kopie van het bewijs van inschrijving door deze organisatie.

62      De door interveniënte aangevoerde omstandigheid dat de databank TMview door het EUIPO wordt beheerd, doet niet af aan deze vaststelling aangezien de WIPO, die de bevoegde instantie is voor de inschrijving van internationale merken, deelneemt aan de werking van die databank door de gegevens betreffende internationale merken te verstrekken en dagelijks bij te werken.

63      Ten slotte kan interveniënte niet met succes aanvoeren dat het arrest van 26 november 2014, Alifoods (T‑240/13, EU:T:2014:994), zich verzet tegen het gebruik van de databank TMview met het oog op het bewijs van de bescherming van een ouder internationaal merk.

64      In het arrest van 26 november 2014, Alifoods (T‑240/13, EU:T:2014:994), heeft het Gerecht geoordeeld dat, aangezien het EUIPO niet bevoegd is voor het beheer van de internationale inschrijvingen en niet de administratie is waarbij het merk werd ingeschreven in de zin van regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95, het door verzoekster overgelegde document, te weten een uittreksel uit de databank CTM-Online van het EUIPO, geen bewijs vormde van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het internationale merk in de zin van deze bepaling.

65      Het Gerecht heeft ten overvloede verduidelijkt dat deze beoordeling steun vindt in de teleologische uitlegging van de relevante regelgeving. Volgens artikel 152 van verordening nr. 207/2009 heeft de publicatie door het EUIPO van een internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie immers slechts betrekking op bepaalde gegevens, waaronder de reproductie van het merk alsmede de nummers van de klassen van de aangeduide waren of diensten, maar niet op de lijst van deze waren of diensten. Deze lijst wordt door het EUIPO niet vertaald en is dus alleen beschikbaar in de drie talen waarin de WIPO de internationale inschrijving heeft gepubliceerd, namelijk Engels, Frans en Spaans. Hieruit vloeit voort dat, zou dergelijke door het EUIPO gepubliceerde informatie worden beschouwd als voldoende bewijs van het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het betrokken merk, deze inschrijving, op juridisch gebied, zou leiden tot onzekerheid en ongelijkheid (zie in die zin arrest van 26 november 2014, Alifoods, T‑240/13, EU:T:2014:994, punten 29‑31).

66      De overwegingen van het Gerecht in het arrest van 26 november 2014, Alifoods (T‑240/13, EU:T:2014:994), met betrekking tot uittreksels uit de databank CTM-Online gelden echter niet voor de databank TMview.

67      De werking van de databank TMview wordt immers gewaarborgd door de medewerking van merkenbureaus zoals de WIPO, die de dagelijkse bijwerking van de gegevens verzekeren zodat die gegevens een getrouw beeld geven van hun merkenregisters.

68      Verder zijn de in de databank TMview opgenomen gegevens niet beperkt tot enkel de bijzonderheden van de internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie waarvoor in publicatie is voorzien door artikel 152 van verordening nr. 207/2009. Die databank, waaruit uittreksels kunnen worden genomen, bevat alle relevante gegevens om de bescherming van het oudere merk in de zin van regel 19 van verordening nr. 2868/95 te bewijzen, met inbegrip van de lijst van de aangeduide waren en diensten.

69      Als de lijst van waren en diensten zoals zij is opgenomen in het uittreksel uit de databank TMview niet beschikbaar is in de proceduretaal van de oppositie, moet de opposant die lijst overleggen vergezeld van een vertaling ervan in de proceduretaal, overeenkomstig regel 19, lid 3, van verordening nr. 2868/95. Als deze voorwaarde is vervuld, creëert de mogelijkheid om het bewijs van de oudere internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie te leveren door overlegging van uittreksels uit de databank TMview op juridisch vlak onzekerheid noch ongelijkheid.

70      Uit het voorgaande volgt dat het overleggen van een uittreksel uit de databank TMview, op voorwaarde dat dit uittreksel alle relevante gegevens bevat, in het bijzonder de lijst van de aangeduide waren of diensten, met betrekking tot internationale inschrijvingen met aanduiding van de Europese Unie een document vormt dat gelijkwaardig is aan een door de WIPO afgegeven inschrijvingsbewijs in de zin van regel 19, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 2868/95.

71      In de derde plaats volgt uit de stukken van het dossier dat in casu verzoekster binnen de door regel 19, lid 1, van verordening nr. 2868/95 gestelde termijn uittreksels uit de databank TMview heeft overgelegd met betrekking tot de oudere internationale inschrijvingen, met aanduiding van de Europese Unie, nrs. 937 479 en 937 526. Zoals interveniënte overigens ter terechtzitting heeft bevestigd, is niet betwist dat die uittreksels alle relevante gegevens inzake het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van de oudere merken, met name de lijst van de door die merken aangeduide waren, bevatten. Die lijst van waren ging overeenkomstig regel 19, lid 3, van verordening nr. 2868/95 vergezeld van een vertaling in de proceduretaal van de oppositie, te weten het Duits, en was overgelegd binnen de voor overlegging van het originele document gestelde termijn.

72      Aldus heeft verzoekster overeenkomstig de vereisten van regel 20, lid 1, van verordening nr. 2868/95 het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van haar oudere internationale merken nrs. 937 479 en 937 526 bewezen – zoals het EUIPO overigens erkent – vóór het verstrijken van de in regel 19, lid 1, van verordening nr. 2868/95 bepaalde termijn.

73      In die omstandigheden voert verzoekster terecht aan dat de kamer van beroep regel 19, lid 2, onder a), ii), en lid 3, van verordening nr. 2868/95 alsmede regel 20 van die verordening heeft geschonden door te oordelen dat zij het bewijs van de bescherming van haar oudere merken nrs. 937 479 en 937 526 niet had geleverd vóór het verstrijken van de in regel 19, lid 1, van die verordening bepaalde termijn en door om die reden de oppositie af te wijzen.

74      Dientengevolge moet verzoeksters tweede middel worden toegewezen.

75      Aangezien het tweede middel gegrond is, dient de bestreden beslissing te worden vernietigd zonder dat het derde, subsidiaire middel inzake schending van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, rechtszekerheid, behoorlijk bestuur, gelijke behandeling en niet-terugwerkende kracht hoeft te worden onderzocht.

 Kosten

76      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

77      Aangezien het EUIPO in het ongelijk is gesteld en de bestreden beslissing wordt vernietigd, dient het overeenkomstig verzoeksters vordering te worden verwezen in zijn eigen kosten en in die van verzoekster.

78      Aangezien interveniënte in het ongelijk is gesteld, zal zij haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Negende kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 20 september 2016 (zaak R 2129/20154) wordt vernietigd.

2)      Het EUIPO wordt verwezen in zijn eigen kosten, alsmede in de kosten van Deichmann SE.

3)      Vans, Inc. zal haar eigen kosten dragen.

Gervasoni

Kowalik-Bańczyk

Mac Eochaidh

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 december 2018.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.