Language of document : ECLI:EU:F:2011:139

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

15 september 2011

Zaak F‑6/10

Yannick Munch

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Clausule om overeenkomst te beëindigen wanneer functionaris niet wordt geplaatst op reservelijst van vergelijkend onderzoek – Algemene vergelijkende onderzoeken BHIM/AD/02/07 en BHIM/AST/02/07 – Ontvankelijkheid – Respectieve bevoegdheden van EPSO en van jury van vergelijkend onderzoek – Artikel 8 RAP – Verlenging van overeenkomsten van tijdelijk functionaris voor bepaalde tijd”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Munch met name vraagt om nietigverklaring van het besluit van BHIM van 12 maart 2009 om zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris met ingang van 15 oktober 2009 te beëindigen alsmede om BHIM te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding.

Beslissing:      Het besluit vervat in de brief van BHIM van 12 maart 2009, waarbij wordt vastgesteld dat verzoekers arbeidsovereenkomst met ingang van 15 oktober 2009 afloopt, wordt nietig verklaard. BHIM wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van het verschil tussen het bedrag van de bezoldiging waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij in dienst van BHIM was gebleven en de bezoldiging, werkloosheidstoelagen of elke andere vervangende toelage die hij sinds 15 oktober 2009 uit andere bron daadwerkelijk heeft ontvangen. BHIM wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 2 000 EUR aan verzoeker. BHIM draagt naast zijn eigen kosten de kosten van verzoeker.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Begrip – Clausule in overeenkomst van tijdelijk functionaris die handhaving van arbeidsverhouding afhankelijk stelt van plaatsing van functionaris op reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek – Daaronder begrepen

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

2.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Begrip – Brief aan tijdelijk functionaris waarin hij wordt herinnerd aan afloopdatum van zijn overeenkomst – Daarvan uitgesloten – Wijziging van overeenkomst – Besluit om overeenkomst niet te verlengen – Daaronder begrepen

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

3.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Begrip – Clausule in overeenkomst van tijdelijk functionaris die handhaving van arbeidsverhouding afhankelijk stelt van plaatsing van functionaris op reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek – Besluit van administratie waarbij wordt vastgesteld dat functionaris niet op die lijst is geplaatst en opzeggingsclausule wordt toegepast – Daaronder begrepen

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

4.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Overeenkomsten voor onbepaalde tijd met opzeggingsclausule die alleen geldt in geval van niet-plaatsing op reservelijst die na algemeen vergelijkend onderzoek is opgesteld

5.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en bijlage I, art. 7, lid 3; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 35, lid 1, sub e)

6.      Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Verloop van vergelijkende onderzoeken voor aanwerving van ambtenaren – Rol van EPSO – Verlenen van bijstand aan jury – Rol ondergeschikt aan die van jury

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 1, eerste, vierde en vijfde alinea)

7.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Aanwerving – Wijziging van overeenkomst voor bepaalde tijd in overeenkomst voor onbepaalde tijd en invoeging van opzeggingsclausule voor geval functionaris niet op reservelijst van algemeen vergelijkend onderzoek wordt geplaatst – Wijziging die als verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd geldt

(Regeling andere personeelsleden, art. 2, sub a, b en d, en 8, eerste en tweede alinea; richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 3, punt 1)

8.      Ambtenaren – Beroep – Volledige rechtsmacht – Geschillen van geldelijke aard in de zin van artikel 91, lid 1, van het Statuut – Begrip

(Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1)

1.      Zowel de voorafgaande administratieve klacht als het beroep in rechte moet volgens artikel 90, lid 2, van het Statuut zijn gericht tegen een bezwarend besluit dat bindende rechtsgevolgen teweegbrengt die de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen raken, doordat zij zijn rechtspositie aanmerkelijk wijzigen.

De invoeging in een overeenkomst van tijdelijk functionaris van een opzeggingsclausule die de handhaving van de arbeidsverhouding afhankelijk stelt van de plaatsing van de naam van de betrokken functionaris op de reservelijst van een door het Europees Bureau voor personeelsselectie georganiseerd algemeen vergelijkend onderzoek, raakt als zodanig rechtstreeks en onmiddellijk de belangen van die functionaris en wijzigt zijn rechtspositie aanmerkelijk, althans gelet op de min of meer grote onzekerheid waarin de betrokkene verkeert omtrent het feit of hij wordt geplaatst op de reservelijst die na afloop van dat vergelijkend onderzoek wordt opgesteld.

(cf. punten 32 en 33)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 13 juli 2000, Hendrickx/Cedefop, T‑87/99, punt 37

Gerecht voor ambtenarenzaken: 2 juli 2009, Bennett e.a./BHIM, F‑19/08, punt 65 en aangehaalde rechtspraak

2.      Een besluit dat geen enkel nieuw element in vergelijking met een eerder besluit bevat, vormt een louter bevestigend besluit daarvan en kan als zodanig niet tot gevolg hebben dat een nieuwe beroepstermijn gaat lopen. Meer bepaald vormt een brief waarin een functionaris wordt herinnerd aan de bepalingen van zijn overeenkomst betreffende de afloopdatum ervan en die dus ten opzichte van die bepalingen geen enkel nieuw element bevat, geen bezwarend besluit.

Elke wijziging van een overeenkomst vormt echter wel een bezwarend besluit, maar alleen wat de gewijzigde bepalingen betreft, tenzij die wijzigingen de algemene opzet van de overeenkomst ingrijpend veranderen. Wanneer een overeenkomst kan worden verlengd, vormt ook het besluit van de administratie om dit niet te doen een van de betrokken overeenkomst losstaand bezwarend besluit waartegen binnen de statutaire termijn een klacht kan worden ingediend en beroep kan worden ingesteld. Een dergelijk besluit, dat wordt genomen na een heronderzoek van het belang van de dienst en de situatie van de betrokkene, bevat immers een nieuw element ten opzichte van de oorspronkelijke overeenkomst en kan niet worden geacht die overeenkomst louter te bevestigen.

(cf. punten 50‑53)

Referentie:

Hof: 10 december 1980, Grasselli/Commissie, 23/80, punt 18; 9 juli 1987, Castagnoli/Commissie, 329/85, punten 10 en 11; 14 september 2006, Commissie/Fernández Gómez, C‑417/05 P, punten 45‑47

Gerecht van eerste aanleg: 2 februari 2001, Vakalopoulou/Commissie, T‑97/00, punt 14; 1 april 2003, Mascetti/Commissie, T‑11/01, punt 41

Gerecht voor ambtenarenzaken: 15 april 2011, Daake/BHIM, F‑72/09 en F‑17/10, punt 36

3.      Een brief waarbij de administratie het bestaan van een gebeurtenis of nieuwe situatie vaststelt en ten aanzien van de betrokkenen de in een regel of contractuele bepalingen voorziene gevolgen daaruit trekt, vormt een bezwarend besluit, omdat de rechtspositie van de geadresseerden daardoor wordt gewijzigd.

Dit is het geval met een besluit van de administratie waarbij wordt vastgesteld dat de naam van een tijdelijk functionaris niet op de reservelijst van een bepaald algemeen vergelijkend onderzoek is geplaatst en waarbij toepassing wordt gegeven aan de in zijn overeenkomst opgenomen opzeggingsclausule, welke leidt tot de beëindiging van de overeenkomst indien zich een bepaalde gebeurtenis voordoet, namelijk de opstelling van de reservelijst van het in die clausule genoemde vergelijkend onderzoek, waarvan de datum op het moment waarop de clausule werd overeengekomen noodzakelijkerwijs onzeker was. Dit besluit wijzigt de rechtspositie van de functionaris en vormt een bezwarend besluit waartegen een klacht kan worden ingediend en eventueel beroep kan worden ingesteld.

Daar de invoeging van die opzeggingsclausule deel uitmaakt van een complexe verrichting, moet de betrokken functionaris bij de vaststelling door de administratie van het besluit waarbij in het laatste stadium van die verrichting die clausule wordt toegepast, bij wijze van incident kunnen opkomen tegen de wettigheid van die clausule, zelfs al heeft die een individuele strekking.

(cf. punten 58, 59 en 95)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: Daake/BHIM, reeds aangehaald, punten 34 en volgende

4.      Door talrijke functionarissen die met succes hadden deelgenomen aan interne selectieprocedures een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd aan te bieden die een opzeggingsclausule bevat die uitsluitend geldt wanneer de betrokkenen niet zouden worden geplaatst op een reservelijst die na een algemeen vergelijkend onderzoek wordt opgesteld, waardoor de instelling zich duidelijk verplicht om de betrokkenen permanent bij haar in dienst te houden op voorwaarde dat zij op die reservelijst voorkomen, en door vervolgens het aantal geslaagde kandidaten, geplaatst op de lijsten van geschikte kandidaten die worden opgesteld na twee, bovendien algemene vergelijkende onderzoeken, exact te beperken tot het aantal te vervullen ambten, vermindert die instelling radicaal en objectief de kansen van alle betrokkenen om te ontsnappen aan de toepassing van de opzeggingsclausule, waardoor zij de omvang van haar contractuele verplichtingen jegens haar tijdelijk personeel ten dele uitholt.

Gelet op de verplichting die de instelling jegens haar tijdelijk personeel is aangegaan, mag de opzeggingsclausule na afloop van een voor alle onderdanen van de lidstaten openstaand algemeen vergelijkend onderzoek niet worden toegepast, wanneer er sprake is van een lijst van geschikte kandidaten die dermate beperkt is tot de eenheid of tot een aantal namen dat de kansen van de betrokken functionarissen om aan de toepassing ervan te ontsnappen, onredelijk klein waren. Met andere woorden, die lijst van geschikte kandidaten valt alleen onder de bepalingen van de opzeggingsclausule, wanneer de contractuele verplichting van de administratie verkeerd wordt opgevat.

(cf. punten 78 en 79)

5.      Krachtens artikel 35, lid 1, sub e, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken moet het verzoekschrift een uiteenzetting van de aangevoerde middelen en argumenten, zowel feitelijk als rechtens, bevatten. Deze elementen dienen zo duidelijk en precies te zijn dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht eventueel zonder bijkomende informatie uitspraak kan doen op het beroep. Om ontvankelijk te zijn is het niet nodig dat het beroep lang en gedetailleerd is. Het volstaat dat de essentiële elementen kort, maar coherent en begrijpelijk uit het verzoekschrift zelf blijken. Dit geldt temeer daar het schriftelijke gedeelte van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken volgens artikel 7, lid 3, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie in beginsel slechts één memoriewisseling omvat, tenzij het Gerecht anders beslist. Laatstgenoemde bijzonderheid van de procedure voor het Gerecht verklaart waarom de uiteenzetting van de middelen en argumenten in het verzoekschrift, in tegenstelling tot hetgeen overeenkomstig artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie is voorzien voor het Gerecht van de Europese Unie of het Hof van Justitie, niet summier mag zijn.

(cf. punten 91 en 92)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 12 maart 2009, Hambura/Parlement, F‑4/08, punten 49 en 50 en aangehaalde rechtspraak

6.      Uit bijlage III bij het Statuut volgt dat de regeling van de procedure voor een vergelijkend onderzoek gebaseerd is op het beginsel dat de bevoegdheden verdeeld zijn tussen het tot aanstelling bevoegd gezag en de jury van het vergelijkend onderzoek. Uit deze in het Statuut opgenomen tweehoofdige leiding, die een uiting van zelfbeperking van de administratieve macht is, blijkt de wens van de statutaire wetgever om, in het streven om de transparantie van de selectieprocedure van het personeel van de Unie te bewaren, de delicate taak van het selecteren van het betrokken personeel niet alleen over te laten aan de administratie, maar om hieraan via de jury (waarin de administratie eveneens is vertegenwoordigd) eveneens personen van buiten de administratieve hiërarchie te laten deelnemen en met name vertegenwoordigers van het personeel. In het kader van die verdeling van bevoegdheden is het de taak van het tot aanstelling bevoegd gezag, zoals met name blijkt uit artikel 1, eerste alinea, van bijlage III bij het Statuut en artikel 4 van die bijlage, om na raadpleging van de paritaire commissie de aankondiging van vergelijkend onderzoek vast te stellen alsmede de lijst van kandidaten die voldoen aan de eerste drie voorwaarden van artikel 28 van het Statuut om als ambtenaar te kunnen worden aangesteld. Heeft dat gezag deze lijst doorgezonden aan de voorzitter van de jury, dan staat het vervolgens aan de jury zelf om, zoals aangegeven in artikel 5 van bijlage III bij het Statuut, ten eerste, de lijst te bepalen van kandidaten die aan de voorwaarden van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voldoen, ten tweede, over te gaan tot de examens en, ten derde, de lijst van geschikte kandidaten op te stellen en deze door te zenden aan dat gezag.

De aan het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) toevertrouwde taken betekenen weliswaar dat dit orgaan een belangrijke rol speelt bij de vaststelling en de uitvoering van het beleid van de Unie op het gebied van de selectie van personeel, doch wat het verloop van vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van ambtenaren betreft is zijn rol, ofschoon deze van betekenis is daar het de jury bijstaat, in elk geval ondergeschikt aan die van de jury, in wier plaats EPSO zich overigens niet kan stellen. Zowel het grote aantal aan EPSO toevertrouwde taken (hoofdzakelijk het adviseren en bijstaan van de instellingen) alsook zijn samenstelling (raad van bestuur die uitsluitend bestaat uit door de instellingen aangewezen leden, waarbij de drie vertegenwoordigers van het personeel slechts de status van waarnemer hebben) verzet zich immers tegen elke poging om EPSO gelijk te stellen met een jury, die paritair moet zijn samengesteld en die, ingesteld voor elk vergelijkend onderzoek, de precieze taak heeft om het betrokken vergelijkend onderzoek tot een goed einde te brengen.

Derhalve moet onwettig worden geacht een besluit waarbij EPSO, een onbevoegd orgaan, een kandidaat heeft uitgesloten van de tweede fase van een algemeen vergelijkend onderzoek. Op basis van de niet-plaatsing van de kandidaat op de reservelijst van het vergelijkend onderzoek, en dus noodzakelijkerwijs op basis van het besluit waarbij de kandidaat van de tweede fase van dat vergelijkend onderzoek is uitgesloten, heeft de administratie echter het besluit genomen om toepassing te geven aan de in zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris opgenomen opzeggingsclausule. Derhalve moet ook dit laatste besluit onwettig worden geacht.

(cf. punten 99‑104)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 15 juni 2010, Pachtitis/Commissie, F‑35/08, punt 50‑52 en 58

7.      Artikel 8, eerste en tweede alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden beoogt het opeenvolgende gebruik van overeenkomsten van tijdelijk functionaris te beperken. Enerzijds kan de overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, van die Regeling slechts éénmaal voor bepaalde tijd worden verlengd en kan de overeenkomst daarna alleen nog voor onbepaalde tijd worden verlengd. Anderzijds kan de overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub b of d, van die Regeling, die niet langer dan vier jaar mag zijn, slechts éénmaal voor ten hoogste twee jaar worden verlengd, op voorwaarde dat de mogelijkheid van verlenging in de oorspronkelijke overeenkomst was voorzien, en kan de betrokkene na afloop van zijn overeenkomst alleen in zijn ambt blijven indien hij als ambtenaar wordt aangesteld.

De omstandigheid dat in de overeenkomst van de functionaris een opzeggingsclausule is opgenomen, op grond waarvan de administratie deze kan opzeggen wanneer de betrokkene niet slaagt voor een vergelijkend onderzoek waarvan de organisatie binnen een bepaalde termijn was aangekondigd, verhindert niet dat de overeenkomst, ondanks de bewoordingen ervan, wordt aangemerkt als overeenkomst voor onbepaalde tijd, die wordt gekenmerkt door een vaste dienstbetrekking. Zoals volgt uit clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, kan de duur van een overeenkomst immers niet alleen worden bepaald door „het bereiken van een bepaald tijdstip”, maar eveneens door „het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”, zoals de opstelling van een reservelijst van een bepaald vergelijkend onderzoek, waaraan volgens de bewoordingen van de overeenkomst van de functionaris verschillende mogelijke gevolgen verbonden zijn. Wordt zijn naam niet op de reservelijst geplaatst, dan zal de overeenkomst ingevolge de voorwaarden ervan worden beëindigd; hetzelfde zou normaliter het geval zijn indien hij voor het vergelijkend onderzoek slaagt, aangezien de betrokkene dan een ambt van ambtenaar zal worden aangeboden, met dien verstande dat de overeenkomst, indien hij dit aanbod niet aanneemt, volgens de voorwaarden ervan eveneens zou worden beëindigd.

Derhalve moet nietig worden verklaard een besluit van de administratie waarbij toepassing wordt gegeven aan de opzeggingsclausule die in strijd met de bepalingen van artikel 8, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in de arbeidsovereenkomst van de tijdelijk functionaris is opgenomen. Na een eerste verlenging is de overeenkomst van tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, van die Regeling tussen de administratie en de functionaris, in strijd met de bepalingen van artikel 8, eerste alinea, van die Regeling immers opnieuw voor bepaalde tijd verlengd.

(cf. punten 110 en 113‑116)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 26 oktober 2006, Landgren/ETF, F‑1/05, punt 66

8.      Een verzoek om het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt aan één van zijn personeelsleden een bedrag te doen betalen dat hem zijns inziens verschuldigd is op grond van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, valt onder het begrip geschillen van geldelijke aard in de zin van artikel 91, lid 1, van het Statuut. Op grond van die bepaling beschikt de rechter van de Unie in die geschillen over een volledige rechtsmacht, zodat hij bij hem aanhangige gedingen volledig dient te beslechten, dat wil zeggen uitspraak moet doen over alle rechten en plichten van het personeelslid, tenzij hij de uitvoering van dat deel van het arrest onder door hem vast te stellen precieze voorwaarden en onder zijn toezicht aan de betrokken instelling of het betrokken agentschap overlaat.

(cf. punt 125)

Referentie:

Hof: 18 december 2007, Weißenfels/Parlement, C‑135/06 P, punten 65, 67 en 68

Gerecht voor ambtenarenzaken: 2 juli 2009, Giannini/Commissie, F‑49/08, punten 39‑42