Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 september 2020 door Crédit agricole Corporate and Investment Bank tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 8 juli 2020 in zaak T-577/18, Crédit agricole Corporate and Investment Bank/ECB

(Zaak C-457/20 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Crédit agricole Corporate and Investment Bank (vertegenwoordigers: A. Champsaur, A. Delors, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank

Conclusies

- Punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van 8 juli 2020 in zaak T-577/18, Crédit Agricole Corporate and Investment Bank/ECB, waarbij de vorderingen van rekwirante tot nietigverklaring van besluit ECB/SSM/2018-FRCAG-76 van de ECB van 16 juli 2018 voor het overige zijn afgewezen, vernietigen;

- De door Crédit Agricole Corporate and Investment Bank in eerste aanleg voor het Gerecht ingestelde vorderingen volledig toewijzen;

- De ECB verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in de drie middelen van de hogere voorziening aan:

(1) dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de motiveringsplicht heeft geschonden door niet te reageren op het middel volgens hetwelk besluit ECB/SSM/2018-FRCAG-76 was vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, en zelf het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door vast te stellen dat sprake was van een schending van artikel 26, lid 3, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, terwijl het uitdrukkelijk erkende dat die bepaling niet duidelijk is;

(2) dat het Gerecht artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de ECB specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, alsmede de motiveringsplicht, heeft geschonden, door niet aan te tonen dat rekwirante onachtzaam is geweest;

(3) dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de motiveringsplicht heeft geschonden door niet te reageren op het middel volgens hetwelk besluit ECB/SSM/2018-FRCAG-76 was vastgesteld in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling, en zelf die twee beginselen heeft geschonden door uitdrukkelijk vast te stellen dat de sanctie in beginsel gegrond was.

____________