Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen (Duitsland) op 18 april 2019 – BY en CZ / Bundesrepublik Deutschland

(Zaak C-321/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: BY, CZ

Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

Prejudiciële vragen

1)    Kan een individuele tolplichtige zich tegenover nationale rechterlijke instanties beroepen op de naleving van de regels voor de berekening van toltarieven volgens artikel 7, lid 9, en artikel 7 bis, leden 1 en 2, van richtlijn 1999/62/EG1 , zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/38/EG (ongeacht de daarin vervatte regelingen volgens artikel 7 bis, lid 3, gelezen in samenhang met bijlage III), wanneer de lidstaat bij de wettelijke vaststelling van de toltarieven die regels niet ten volle heeft nageleefd of ze gebrekkig heeft omgezet ten koste van de tolplichtige?

2)    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

a)    Mogen ook kosten van de verkeerspolitie in aanmerking worden genomen als kosten van de exploitatie van het infrastructuurnet in de zin van artikel 7, lid 9, tweede volzin, van richtlijn 1999/62/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/38/EG?

b)    Is een overschrijding van de in verband met de gemiddelde gewogen toltarieven in aanmerking genomen infrastructuurkosten met een percentage

aa)    tot 3,8 %, in het bijzonder wanneer kosten in aanmerking worden genomen die reeds in beginsel niet in aanmerking kunnen worden genomen,

bb)    tot 6 %

aan te merken als een schending van het verbod op kostenoverschrijding dat voortvloeit uit artikel 7, lid 9, van richtlijn 1999/62/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/38/EG, met als gevolg dat het nationale recht in zoverre niet van toepassing is?

3)    Indien vraag 2) b) bevestigend wordt beantwoord:

a)    Moet het arrest van het Hof van 26 september 2000 (C-205/982 , punt 138) aldus worden uitgelegd dat een aanmerkelijke kostenoverschrijding uiteindelijk niet meer kan worden goedgemaakt door een in de gerechtelijke procedure overgelegde berekening die achteraf is opgesteld en die strekt tot bewijs van het feit dat het vastgestelde toltarief de in aanmerking komende kosten uiteindelijk in werkelijkheid niet overschrijdt?

b)    Indien vraag 3) a) ontkennend wordt beantwoord:

Moet een achteraf opgestelde berekening na afloop van de berekeningsperiode ten volle worden gebaseerd op de werkelijke kosten en de werkelijke tolinkomsten, en dus niet op de aannamen ter zake in de oorspronkelijke raming?

____________

1 PB 2006, L 15, blz. 8.

2 PB 2000, C 335, blz. 10.