Language of document : ECLI:EU:F:2012:8

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE
(Eerste kamer)

8 februari 2012

Zaak F‑11/11

Vincent Bouillez e.a.

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2010 – Weigering van bevordering – Vergelijking van verdiensten van ambtenaren van functiegroep AST naargelang hun loopbaan – Verplichting voor instelling om onwettige uitvoeringsbepaling van het Statuut buiten toepassing te laten”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij verzoekers vragen om nietigverklaring van de besluiten waarbij de Raad heeft geweigerd om hen in het kader van de bevorderingsronde 2010 naar een hogere rang te bevorderen.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. De Raad draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in verzoekers’ kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Klacht van niet-bevorderde kandidaat – Afwijzend besluit – Motiveringsplicht – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 25 en 45)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Modaliteiten – Ambtenaren van functiegroep AST – Afzonderlijk onderzoek naargelang loopbaan

(Ambtenarenstatuut, art. 45; bijlage XIII, art. 10)

3.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Beoordelingsbevoegdheid van administratie – Elementen die in aanmerking kunnen worden genomen – Niveau van gedragen verantwoordelijkheden

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)

4.      Ambtenaren – Statuut – Algemene uitvoeringsbepalingen – Bevoegdheid van instellingen – Grenzen – Onwettige afwijking van bepalingen van hogere rang – Ontoelaatbaarheid

(Ambtenarenstatuut, art. 110)

1.      Hoewel het tot aanstelling bevoegd gezag niet verplicht is om bevorderingsbesluiten jegens niet-bevorderde kandidaten te motiveren, dient het wel zijn besluit tot afwijzing van een door een niet-bevorderde kandidaat ingediende klacht te motiveren.

In dit kader moet de vraag of de motivering toereikend is worden beantwoord aan de hand van de feitelijke en juridische context waarin de bestreden handeling is vastgesteld. Daar bevordering overeenkomstig artikel 45 van het Statuut bij keuze geschiedt, volstaat het dat de motivering van het besluit tot afwijzing van de klacht verband houdt met de toepassing van de wettelijke en statutaire voorwaarden voor bevordering op de individuele situatie van de ambtenaar.

Wat de motivering betreft van een besluit genomen in het kader van een procedure waarbij een groot aantal ambtenaren of personeelsleden betrokken is, kan van het tot aanstelling bevoegd gezag niet worden verlangd dat het zijn besluit bij het besluit tot afwijzing van de klacht nader motiveert dan de in de klacht aangevoerde grieven, door met name de redenen uiteen te zetten waarom elk van de bevorderde ambtenaren verdienstelijker was dan de indiener van de klacht.

(cf. punten 21‑23)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 2 juni 2005, Strohm/Commissie, T‑177/03, punt 54

Gerecht voor ambtenarenzaken: 10 november 2011, Merhzaoui/Raad, F‑18/09, punt 60; 10 november 2011, Juvyns/Raad, F‑20/09, punt 70

2.      Voor ambtenaren van de functiegroep AST bepaalt artikel 10 van bijlage XIII bij het Statuut de als referentiepunt dienende vermenigvuldigingspercentages, die verschillen naargelang de loopbanen, om het aantal vacante ambten voor elke rang te bepalen. Daar de administratie zich aan die percentages moet houden, is het terecht dat het tot aanstelling bevoegd gezag de verdiensten van ambtenaren van de functiegroep AST naargelang hun loopbaan, afzonderlijk vergelijkt.

De vergelijking van de verdiensten van ambtenaren van de functiegroep AST per loopbaan is in het kader van de bevorderingsronde niet in strijd met artikel 45 van het Statuut, daar artikel 10 van bijlage XIII bij het Statuut als lex specialis afwijkt van de algemene bepalingen van het Statuut.

(cf. punten 31, 32 en 34)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: Juvyns/Raad, reeds aangehaald, punten 42 en 43

3.      Uit de bepalingen van artikel 45, lid 1, van het Statuut volgt dat het niveau van de verantwoordelijkheden die de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren hebben gedragen, één van de drie relevante elementen is waarmee de administratie bij de vergelijking van de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren in de eerste plaats rekening moet houden.

(cf. punt 38)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 5 mei 2010, Bouillez e.a./Raad, F‑53/08, punt 52

4.      Het is weliswaar de taak van de instellingen om door middel van besluiten de modaliteiten vast te stellen voor de uitvoering van een bij het Statuut ingevoerde procedure, met name wanneer de vaststelling van die uitvoeringsbepalingen uitdrukkelijk in het Statuut is voorzien, doch die besluiten mogen geen regels geven die afwijken van bepalingen van hogere rang, zoals de algemene rechtsbeginselen of de bepalingen van het Statuut.

Wanneer een door een instelling vastgesteld algemeen besluit op onrechtmatige wijze afwijkt van bepalingen van hogere rang, moet de instelling dat algemene besluit buiten toepassing laten. Dit geldt met name wanneer de instelling zich moet uitspreken over de individuele situatie van een ambtenaar en geconfronteerd wordt met een algemene uitvoeringsbepaling die in strijd is met een regel van hogere rang: de instelling moet zich uitspreken over de individuele situatie van de ambtenaar en daarbij de onwettige algemene uitvoeringsbepaling buiten toepassing laten.

Wanneer het gaat om een algemene uitvoeringsbepaling die de loopbaanprogressie van een ambtenaar van de functiegroep AST die in het bezit is van een attest uit hoofde van artikel 10, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut, afhankelijk stelt van de daadwerkelijke uitoefening van de functie van assistent die de instelling, in strijd met artikel 7, lid 1, van het Statuut, voorbehoudt aan een bepaalde categorie ambtenaren van de functiegroep AST, en die voorwaarde bovendien niet wordt gesteld in artikel 45 van het Statuut, begaat de instelling geen rechtsfout indien zij zich conformeert aan statutaire bepalingen van hogere rang en deze onwettige algemene uitvoeringsbepaling buiten toepassing laat.

(cf. punten 45, 46, 50 en 51)

Referentie:

Hof: 28 april 2011, El Dridi, C‑61/11 PPU, punt 61

Gerecht van eerste aanleg: 20 november 2007, Ianniello/Commissie, T‑308/04, punt 38