Language of document :

Hogere voorziening, ingesteld op 16 augustus 2018 door České dráhy a.s. tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 20 juni 2018 in zaak T-621/16, České dráhy / Commissie

(Zaak C-539/18 P)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Rekwirante: České dráhy a.s (vertegenwoordigers: K. Muzikář en J. Kindl, advokáti)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 20 juni 2018 in zaak T-621/16, České dráhy/Commissie.

In dat arrest heeft het Gerecht het door České dráhy overeenkomstig artikel 263 VWEU ingestelde beroep tot nietigverklaring van besluit C(2016) 3993 final van de Commissie van 22 juni 2016 in zaak AT.40401 – Twins verworpen. Het Gerecht heeft České dráhy tevens verwezen in de kosten.

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 20 juni 2018 in zaak T-621/16, České dráhy/Commissie (EU:T:2018:367) vernietigen;

besluit C(2016) 3993 final van de Commissie van 22 juni 2016 in zaak AT.40401 – Twins nietig verklaren;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten die České dráhy heeft moeten maken in verband met zowel zaak T-621/16 als de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert České dráhy vier middelen aan:

Eerste middel: voor zover het Hof van Justitie de hogere voorziening van České dráhy in zaak T-325/16 toewijst, dient het ook de onderhavige hogere voorziening toe te wijzen.

Met haar hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 20 juni 2018 in zaak T-325/16 verzoekt České dráhy het Hof van Justitie het besluit waarbij de Commissie een – in april 2016 uitgevoerde – inspectie heeft gelast ter plaatse van de zetel van České dráhy, in zijn geheel nietig te verklaren. Het besluit van de Commissie van 22 juni 2016, waarvan České dráhy in de onderhavige zaak nietigverklaring vordert, is vastgesteld op basis van documenten die bij die eerdere inspectie in beslag waren genomen. Indien het Hof van Justitie vervolgens de hogere voorziening van České dráhy in zaak T-325/16 toewijst (met andere woorden, indien het Hof van Justitie oordeelt dat de eerdere inspectie in haar geheel onrechtmatig was), moet het Hof het litigieuze besluit van de Commissie van 22 juni 2016 eveneens nietig verklaren.

Tweede middel: het Gerecht heeft niet onderzocht of de documenten op basis waarvan de tweede inspectie is gelast, in beslag waren genomen tijdens het onrechtmatige deel van de eerste inspectie, en heeft een beslissing gegeven alsof de eerste inspectie op volledig rechtmatige wijze was gelast.

De documenten op basis waarvan de tweede inspectie is gelast, waren in beslag genomen tijdens de voorafgaande (eerste) inspectie van de Commissie ter plaatse van de zetel van České dráhy. In zijn arrest in zaak T-325/16 heeft het Gerecht het besluit waarbij de Commissie de eerste inspectie heeft gelast, gedeeltelijk nietig verklaard, namelijk voor zover het geen betrekking had op de vermeende toepassing van afbraakprijzen op de verbinding Praag-Ostrava. České dráhy stelt dat de documenten op basis waarvan de Commissie de tweede inspectie heeft gelast, in beslag waren genomen tijdens het onrechtmatige deel van de eerste inspectie (de Commissie zou deze documenten niet hebben aangetroffen indien zij de eerste inspectie uitsluitend op rechtmatige wijze had uitgevoerd). Daarom konden zij niet als basis worden gebruikt om de tweede inspectie te gelasten. Het Gerecht heeft deze kwesties niet onderzocht.

Derde middel: het Gerecht heeft aan de hand van een onjuist juridisch criterium beoordeeld of bovengenoemde documenten op basis waarvan de Commissie de tweede inspectie heeft gelast, betrekking hadden op de vermeende toepassing van afbraakprijzen op de verbinding Praag-Ostrava.

Het Gerecht is uitgegaan van het onjuiste juridische criterium dat bijna alle documenten die ter plaatse van de zetel van České dráhy waren aangetroffen, in verband konden worden gebracht met de beoordeling van de vermeende toepassing van afbraakprijzen op de verbinding Praag-Ostrava door die onderneming (volgens dat juridische criterium gelden er vrijwel geen beperkingen indien de Commissie een inspectie uitvoert in verband met de vermeende toepassing van afbraakprijzen). Op grond van dat onjuiste juridische criterium is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat de Commissie tijdens de eerste inspectie gerechtigd was de documenten in beslag te nemen op basis waarvan zij vervolgens de tweede inspectie heeft gelast.

Vierde middel: het Gerecht heeft een onjuiste beslissing omtrent de kosten gegeven.

České dráhy betoogt dat het Gerecht het beroep had moeten toewijzen en bijgevolg de Commissie had moeten verwijzen in de proceskosten van České dráhy.

____________