Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Svea Hovrätt (Zweden) op 14 juni 2019 – AB Östgötatrafiken / Patent- och registreringsverket

(Zaak C-456/19)

Procestaal: Zweeds

Verwijzende rechter

Svea Hovrätt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: AB Östgötatrafiken

Verwerende partij: Patent- och registreringsverket

Prejudiciële vragen

De vragen hebben betrekking op de toepassing van artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten1 , en luiden als volgt:

Moet artikel 4, lid 1, onder b), van de merkenrichtlijn aldus worden uitgelegd dat, in het geval van een aanvraag tot inschrijving van een merk ter aanduiding van diensten, welke aanvraag betrekking heeft op een teken dat in een bepaalde positie is aangebracht en grote vlakken van de fysieke voorwerpen bedekt waarmee de diensten worden verricht, moet worden beoordeeld of het merk al dan niet losstaat van het uiterlijk van de betrokken voorwerpen?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is het noodzakelijk dat het merk op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken economische sector gangbaar is om het te kunnen aanmerken als een merk dat onderscheidend vermogen heeft?

____________

1 PB 2015, L 336, blz. 1.