Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Trgovački sud u Zagrebu (Kroatië) op 18 april 2019 – Interplastics s.r.o. / Letifico d.o.o.

(Zaak C-323/19)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Trgovački sud u Zagrebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Interplastics s.r.o.

Verwerende partij: Letifico d.o.o.

Prejudiciële vragen

Is een bepaling van nationaal recht, te weten artikel 1 van de Ovršni zakon (wet inzake de gedwongen executie, bekendgemaakt in de Narodne novice nrs. 112/12, 25/13, 93/14, 55/16 en 73/17), die notarissen de bevoegdheid verleent om op basis van een bewijskrachtig document door middel van het uitvaardigen van een bevel tot executie – als executoriale titel – zonder uitdrukkelijke toestemming van de schuldenaar, een in Kroatië gevestigde rechtspersoon, over te gaan tot gedwongen invordering van schulden, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelet op de arresten van het Hof van Justitie in de zaken C-484/15 en C-551/15?

Kan de uitlegging die is gegeven in de arresten van het Hof van Justitie van 9 maart 2017, Zulfikarpašić (C-484/15, EU:2017:199) en Pula Parking (C-551/15, EU:2017:193) worden toegepast in de hierboven uiteengezette zaak Povrv-752/19, en moet meer in het bijzonder verordening nr. 1215/2012 aldus worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen executie op grond van een „bewijskrachtig document”, waarin de verwerende partijen in de executieprocedure in andere lidstaten van de Unie gevestigde rechtspersonen zijn, niet onder het begrip „gerecht” in de zin van die verordening vallen?

____________