Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 1 mei 2019 door Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 28 februari 2019 in zaak T-178/18, Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Commissie

(Zaak C-352/19 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Brussels Hoofdstedelijk Gewest (vertegenwoordiger: A. Bailleux, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van 28 februari 2019 (T-178/18) vernietigen;

beslissen over de ontvankelijkheid van het beroep van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 van de Commissie van 12 december 2017 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie1 , en voor het overige de zaak terugverwijzen naar het Gerecht;

de Commissie verwijzen in de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de bestreden beschikking heeft het Gerecht het door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Meer bepaald heeft het Gerecht geoordeeld dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de litigieuze verordening niet rechtstreeks werd geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een enkel middel aan dat twee onderdelen omvat.

Ten eerste volgt de weigering van het Gerecht om de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van het beroep te onderzoeken in het licht van artikel 9 van het Verdrag van Aarhus uit een onjuiste uitlegging van artikel 2, lid 4, en artikel 9 van dit verdrag en is zij ontoereikend gemotiveerd.

Ten tweede heeft het Gerecht zijn oordeel dat rekwirant niet rechtstreeks werd geraakt ontoereikend gemotiveerd en schendt dit oordeel tevens artikel 263, vierde alinea, VWEU en artikel 20, lid 2, artikel 32, lid 1, artikel 36, lid 3, artikel 41, lid 1, en artikel 43, leden 5 en 6, van verordening 1107/2009.

In het tweede deel van zijn verzoekschrift, dat bedoeld is voor het geval het Hof recht zou doen aan zijn verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen en zelf zou beslissen over de ontvankelijkheid van het beroep, zet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uiteen waarom zijn beroep voldoet aan de voorwaarden van artikel 263, vierde alinea, VWEU en dus ontvankelijk moet worden verklaard.

____________

1 PB 2017, L 333, blz. 10.