Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 15 februari 2019 door Groupe Canal + tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 12 december 2018 in zaak T-873/16, Groupe Canal +/Commissie

(Zaak C-132/19 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Groupe Canal + (vertegenwoordigers: P. Wilhelm, P. Gassenbach en O. de Juvigny, avocats)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Franse Republiek, Union des producteurs de cinéma (UPC), C More Entertainment AB, European Film Agency Directors - EFAD’s en Bureau européen des unions de consommateurs (BEUC)

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 12 december 2018 in zaak T-873/16 vernietigen voor zover het door Groupe Canal + ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 juli 2016 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.40023 – Grensoverschrijdende toegang tot betaaltelevisie) is verworpen en de huidige rekwirante in de kosten is verwezen;

het reeds genoemde besluit van de Commissie van 26 juli 2016 in zaak AT.40023 nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar eerste middel stelt Groupe Canal + (GCP) dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid wat de omstandigheid betreft dat de Commissie middels toezeggingen een einde wil maken aan geoblocking, hoewel verordening (EU) nr. 2018/3021 uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid dat er voor audiovisuele inhoud geografische beperkingen kunnen gelden.

Met haar tweede middel stelt GCP dat het Gerecht een procedurefout heeft gemaakt en het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, aangezien de argumenten met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 101, lid 3, VWEU niet zijn besproken door de partijen in het geding. Bijgevolg heeft het Gerecht inbreuk gemaakt op het recht van verweer van GCP.

Met haar derde middel betoogt GCP dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn motiveringsplicht heeft geschonden door niet in te gaan op het middel dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de Franse economische en juridische context van de litigieuze clausules. Het arrest berust op een onjuiste premisse en gaat voorbij aan de specifieke economische en juridische context van de filmsector, hetgeen strijdigheid oplevert met de rechtspraak van het Hof waarin uitdrukkelijk is aangegeven dat in de filmsector de litigieuze clausules onverkort kunnen gelden.

Met haar vierde middel voert GCP aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting wat betreft de uitlegging van artikel 9 van verordening (EG) nr. 1/20032 en punt 128 van de mededeling van de Commissie inzake goede praktijken voor procedures op grond van de artikelen 101 en 102 VWEU, waardoor er sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel en het beginsel dat de rechten van derden moeten worden geëerbiedigd. De in de voorlopige beoordeling van de Commissie naar voren gebrachte mededingingsbezwaren hadden namelijk slechts betrekking op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, terwijl de mededingingssituatie in Frankrijk niet eens werd beoordeeld. Voorts heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door er, ten eerste, van uit te gaan dat er bij het besluit van de Commissie geen sprake was van inmenging in de contractsvrijheid van GCP en, ten tweede, dat er geen gevolgen waren wat betreft de mogelijkheid voor GCP om zich tot de nationale rechter te wenden teneinde vast te doen stellen dat de clausules zich verdragen met artikel 101, lid 1, VWEU, ook al volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de nationale rechter een krachtens artikel 9 van verordening nr. 1/2003 genomen besluit en de daaraan verbonden voorlopige beoordeling niet naast zich neer kan leggen.

____________

1     Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en richtlijn 2009/22/EG (PB 2018, L 601, blz. 1).

2     Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).