Language of document : ECLI:EU:C:2008:299

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

22 mei 2008 (*)

„Verordening (EG) nr. 44/2001 – Hoofdstuk II, afdeling 5 – Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst – Hoofdstuk II, afdeling 2 – Bijzondere bevoegdheid – Artikel 6, punt 1 – Pluraliteit van verweerders”

In zaak C‑462/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 7 november 2006, ingekomen bij het Hof op 20 november 2006, in de procedure

Glaxosmithkline,

Laboratoires Glaxosmithkline

tegen

Jean-Pierre Rouard,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, A. Tizzano, A. Borg Barthet, M. Ilešič en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 november 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–        Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline, vertegenwoordigd door B. Soltner, avocat,

–        J.‑P. Rouard, vertegenwoordigd door C. Waquet, avocat,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A.‑L. During als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma als gemachtigde,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door Z. Bryanston-Cross als gemachtigde, bijgestaan door A. Howard, barrister,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 januari 2008,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 6, punt 1, en afdeling 5 van hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: „verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J.‑P. Rouard en de vennootschappen Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk respectievelijk Frankrijk, die Rouard op grond van een beding in zijn arbeidsovereenkomst beschouwt als zijn voormalige gezamenlijke werkgevers en die hij heeft aangesproken tot betaling van verschillende bedragen aan ontslagvergoeding en schadevergoeding wegens onrechtmatige opzegging van deze overeenkomst.

 Toepasselijke bepalingen

3        Hoofdstuk II is gewijd aan de bevoegdheidsregels. In afdeling 1 daarvan, getiteld „Algemene bepalingen”, bepaalt artikel 2, lid 1, het volgende:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

4        Artikel 6 van de verordening, dat is opgenomen in afdeling 2 van hoofdstuk II, „Bijzondere bevoegdheid”, bepaalt het volgende:

„[Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat] kan ook worden opgeroepen:

1.      indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven;

[...]

3.      ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is: voor het gerecht waar deze laatste aanhangig is;

[...]”

5        Punt 13 van de considerans noemt als een van de doelstellingen van de verordening:

„In het geval van verzekerings‑, consumenten‑ en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.”

6        Afdeling 5 van hoofdstuk II van de verordening, „Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst”, bevat onder meer de volgende bepalingen:

„Artikel 18

1.      Voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5.

[...]

Artikel 19

De werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1.      voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, of

2.      in een andere lidstaat:

a)      voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, of

b)      wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.

Artikel 20

1.      De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft.

2.      Deze afdeling laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

7        Rouard trad in 1977 in dienst van Laboratoires Beecham Sévigné, die haar statutaire zetel in Frankrijk had, en was in verschillende landen in Afrika werkzaam voor deze onderneming.

8        In 1984 sloot hij een nieuwe arbeidsovereenkomst met een andere onderneming van dezelfde groep, Beecham Research UK, statutair gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, waarna hij in Marokko werd gestationeerd. Op basis van deze arbeidsovereenkomst verbond zijn nieuwe werkgever zich ertoe, bepaalde contractuele rechten te handhaven die Rouard in het kader van zijn oorspronkelijke arbeidsovereenkomst met Laboratoires Beecham Sévigné had verworven, waaronder met name zijn anciënniteitsrechten en zijn recht op bepaalde vergoedingen in geval van ontslag.

9        Rouard werd in 2001 ontslagen. In 2002 heeft hij bij de Conseil de prud’hommes de Saint-Germain-en-Laye een procedure aangespannen tegen zowel de vennootschap Laboratoires Glaxosmithkline, de rechtsopvolger van Laboratoires Beecham Sévigné, die haar statutaire zetel in Frankrijk heeft, als de vennootschap Glaxosmithkline, de rechtsopvolger van Beecham Research UK, die haar statutaire zetel in het Verenigd Koninkrijk heeft. Rouard heeft verzocht deze twee vennootschappen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van verschillende bedragen en van een schadevergoeding wegens niet-inachtneming van de ontslagprocedure, wegens ontslag zonder werkelijke en ernstige reden en wegens onrechtmatige beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.

10      Rouard stelt dat deze twee vennootschappen zijn gezamenlijke werkgevers waren. Aangezien de Franse rechter bevoegd is ten aanzien van Laboratoires Glaxosmithkline, die haar statutaire zetel in Frankrijk heeft, is hij ingevolge artikel 6, punt 1, van de verordening tevens bevoegd ten aanzien van Glaxosmithkline.

11      Beide vennootschappen hebben de bevoegdheid van de Conseil de prud’hommes de Saint-Germain-en-Laye betwist, die deze exceptie van onbevoegdheid heeft toegewezen. De Cour d’appel de Versailles heeft die uitspraak op 6 april 2004 vernietigd, waarop de betrokken ondernemingen cassatieberoep hebben ingesteld.

12      In deze omstandigheden heeft de Cour de cassation besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Is de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 6, punt 1, van de verordening [...], krachtens welke een persoon met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen ‚indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven’, van toepassing op het geding dat een werknemer bij een rechterlijke instantie van een lidstaat aanhangig maakt tegen twee ondernemingen van dezelfde groep, waarvan de ene, die de werknemer voor de groep in dienst heeft genomen en later heeft geweigerd hem opnieuw in dienst te nemen, gevestigd is in deze lidstaat, en de andere, waarvoor de werknemer het laatst in een derde staat heeft gewerkt en die hem heeft ontslagen, gevestigd is in een andere lidstaat, wanneer de werknemer met een beroep op een bepaling van de arbeidsovereenkomst stelt dat beide [vennootschappen] tezamen zijn werkgevers waren, van wie hij schadevergoeding vordert wegens zijn ontslag, of sluit de regel van artikel 18, lid 1, van de verordening, bepalende dat voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst de bevoegdheid wordt geregeld door afdeling 5 van hoofdstuk II, de toepassing van artikel 6, punt 1, [van de verordening] uit, zodat elk van beide ondernemingen moet worden opgeroepen voor de rechter van de lidstaat waar zij gevestigd is[?]”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

13      Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de in artikel 6, punt 1, van de verordening geformuleerde bijzondere bevoegdheidsregel met betrekking tot de medeverweerders ook van toepassing is op het geding dat een werknemer aanhangig maakt tegen twee in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen die hij als zijn voormalige gezamenlijke werkgevers beschouwt.

14      Om te beginnen moet erop worden gewezen dat de verordening, in de betrekkingen tussen de lidstaten, in de plaats is getreden van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord- Ierland (PB L 304, blz. 1, en – gewijzigde tekst – blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1) en het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1; hierna: „Executieverdrag”).

15      De in de verordening opgenomen bevoegdheidsregels voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst verschillen aanzienlijk van de desbetreffende regels van het Executieverdrag.

16      Dit verdrag kende slechts één specifieke regel met betrekking tot arbeidsovereenkomsten, die in 1989 was ingelast. Deze regel was opgenomen in de aan de bijzondere bevoegdheid gewijde afdeling 2 van titel II van dit verdrag en was toegevoegd als een bijzonder geval van de in artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag opgenomen bevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst.

17      In de verordening is aan de bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst een specifieke afdeling gewijd, te weten afdeling 5 van hoofdstuk II. Deze omvat de artikelen 18 tot en met 21 van deze verordening en beoogt werknemers de in punt 13 van de considerans ervan bedoelde bescherming te waarborgen.

18      Zoals Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline, de Franse, de Duitse en de Italiaanse regering alsook de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen hebben gesteld of althans erkend, volgt uit de bewoordingen van de bepalingen van voornoemde afdeling 5, dat deze niet alleen specifiek doch ook uitputtend zijn.

19      Aldus volgt uit artikel 18, lid 1, van de verordening enerzijds, dat elk geschil betreffende een individuele arbeidsovereenkomst moet worden aangebracht bij de rechter die de bevoegdheidsregels van afdeling 5 van hoofdstuk II van deze verordening aanwijzen, en anderzijds dat deze bevoegdheidsregels slechts door andere bevoegdheidsregels van dezelfde verordening kunnen worden gewijzigd of aangevuld voor zover afdeling 5 zelf uitdrukkelijk daarnaar verwijst.

20      Artikel 6, punt 1, van de verordening staat echter niet in afdeling 5 van voornoemd hoofdstuk II, maar in afdeling 2 ervan.

21      Afdeling 5 verwijst nergens naar artikel 6, punt 1, van de verordening; zij verwijst wél naar de artikelen 4 en 5, punt 5, van deze verordening, waarvan de toepassing uitdrukkelijk is voorbehouden in artikel 18, lid 1.

22      De bevoegdheidsregel van artikel 6, punt 1, van de verordening kent evenmin een tegenhanger in afdeling 5, zulks in tegenstelling tot de regel van artikel 6, punt 3, betreffende tegenvorderingen, die in artikel 20, lid 2, van voornoemde verordening is opgenomen.

23      Derhalve moet worden geconstateerd dat een letterlijke uitlegging van afdeling 5 van hoofdstuk II van de verordening tot de conclusie leidt dat deze afdeling elk beroep op artikel 6, punt 1, van deze verordening uitsluit.

24      Deze uitlegging vindt bovendien steun in de totstandkomingsgeschiedenis. Het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1999, C 376 E, blz. 1) bepaalt met betrekking tot afdeling 5 van hoofdstuk II van de voorgestelde verordening, die als zodanig ook door de gemeenschapswetgever is vastgesteld, dat „[d]e bevoegdheid waarover deze afdeling handelt [...] in de plaats [komt] van die waarvan sprake is in de afdelingen 1 [Algemene bepalingen] en 2 [Bijzondere bevoegdheid]”.

25      In hun schriftelijke opmerkingen hebben de Franse, de Duitse en de Italiaanse regering echter betoogd, dat een teleologische uitlegging van de verordening, die rekening houdt met de doelstellingen daarvan, de toepasselijkheid van artikel 6, punt 1, van de verordening op arbeidsovereenkomsten zou kunnen wettigen.

26      Zo stelt de Italiaanse regering dat het doel van artikel 6, punt 1, van de verordening, dat erin bestaat het risico van onverenigbare beslissingen te vermijden, met zich brengt dat deze bepaling van toepassing is op alle soorten geschillen, daaronder begrepen geschillen over arbeidsovereenkomsten.

27      Inderdaad zou, indien artikel 6, punt 1, van de verordening van toepassing was op verbintenissen uit arbeidsovereenkomst, de mogelijkheid om onderling samenhangende vorderingen die meerdere verweerders betreffen, bij één rechter in te stellen, worden verruimd tot dit type geschillen. Een dergelijke verruiming, overeenkomend met die welke de gemeenschapswetgever uitdrukkelijk in artikel 20, lid 2, van de verordening heeft voorzien voor tegenvorderingen, zou stroken met het algemene doel van een goede rechtsbedeling, dat impliceert dat het beginsel van proceseconomie wordt geëerbiedigd.

28      Het is echter vaste rechtspraak dat aan de bijzondere bevoegdheidsregels een strikte uitlegging moet worden gegeven, die niet verder mag gaan dan de door de verordening uitdrukkelijk voorziene gevallen (zie met name, met betrekking tot artikel 6, punt 1, van de verordening, arresten van 13 juli 2006, Reisch Montage, C‑103/05, Jurispr. blz. I‑6827, punt 23, en 11 oktober 2007, Freeport, C‑98/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 35). Zoals echter in punt 23 van dit arrest is geconstateerd, sluiten de bewoordingen van de bepalingen van afdeling 5 van hoofdstuk II van de verordening uit, dat artikel 6, punt 1, van de verordening kan worden toegepast op geschillen over arbeidsovereenkomsten.

29      Bovendien zou een goede rechtsbedeling vergen, dat de mogelijkheid om zich op artikel 6, punt 1, van de verordening te beroepen zowel openstaat voor de werkgever als voor de werknemer, zoals dat het geval is bij tegenvorderingen.

30      Een dergelijke toepassing van artikel 6, punt 1, van de verordening zou echter gevolgen teweegbrengen die strijdig zijn met het beschermingsdoel dat specifiek wordt nagestreefd door de opneming, in deze verordening, van een bijzondere afdeling voor arbeidsovereenkomsten.

31      Aldus zou aan de werknemer, indien de werkgever zich op artikel 6, punt 1, van de verordening beroept, de door artikel 20, lid 1, van deze verordening gewaarborgde bescherming kunnen worden ontzegd, volgens welke bepaling de werknemer slechts kan worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woonplaats heeft.

32      Wat de door de Franse en de Duitse regering geopperde mogelijkheid betreft om artikel 6, punt 1, van de verordening aldus uit te leggen dat alleen de werknemer zich op deze bepaling kan beroepen, moet worden opgemerkt dat een dergelijke uitlegging niet verenigbaar is met de bewoordingen van de bepalingen van afdeling 5 van hoofdstuk II van deze verordening en van artikel 6, punt 1, zelf. Bovendien zou er geen enkele reden zijn om de aan dit betoog ten grondslag liggende beschermingsgedachte te beperken tot artikel 6, punt 1, en zou dan moeten worden erkend dat de werknemer zich als enige kan beroepen op elke bijzondere bevoegdheidsregel in deze verordening die zijn belangen als justitiabele kan dienen. De ombuiging door de gemeenschapsrechter van de bijzondere bevoegdheidsregels die zijn bedoeld om een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, in eenzijdige bevoegdheidsregels ter bescherming van de meest zwak geachte partij, zou het evenwicht tussen de belangen zoals de gemeenschapswetgever dat bij de huidige stand van het recht tot stand heeft gebracht, verstoren.

33      Gelet op de op dit moment van kracht zijnde bepalingen van gemeenschapsrecht, zou de door de Franse en de Duitse regering voorgestane uitlegging derhalve moeilijk verenigbaar zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, dat een van de doelstellingen van de verordening is en dat onder meer verlangt dat bijzondere bevoegdheidsregels zodanig worden uitgelegd dat zij, zoals punt 11 van de considerans van deze verordening aangeeft, in hoge mate voorspelbaar zijn (zie onder meer, met betrekking tot voornoemd artikel 6, punt 1, van de verordening, reeds aangehaalde arresten Reisch Montage, punten 24 en 25, en Freeport, punt 36).

34      Geconstateerd moet worden dat de verordening in haar huidige versie, in tegenstelling tot het in punt 13 van de considerans geformuleerde beschermingsdoel, aan een werknemer in een situatie als die van Rouard geen bijzondere bescherming biedt, omdat hem als verzoekende partij in een geding voor de nationale rechter geen gunstiger bevoegdheidsregel ter beschikking staat dan de algemene regel van artikel 2, lid 1, van voornoemde verordening.

35      In deze omstandigheden moet de gestelde vraag aldus worden beantwoord, dat de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 6, punt 1, van de verordening niet van toepassing is op een geschil dat onder afdeling 5 van hoofdstuk II van deze verordening, betreffende de bevoegdheidsregels voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst, valt.

 Kosten

36      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

De bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, is niet van toepassing op een geschil dat onder afdeling 5 van hoofdstuk II van deze verordening, betreffende de bevoegdheidsregels voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst, valt.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.