Language of document : ECLI:EU:F:2007:13

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

16 januari 2007

Zaak F‑3/06

Jacques Frankin e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren – Bijstandsplicht van administratie – Weigering – Overschrijving van in België verworven pensioenrechten”

Betreft: Beroep krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA, waarbij J. Frankin en 482 andere ambtenaren en tijdelijk functionarissen van de Commissie verzoeken om, enerzijds, nietigverklaring van de weigering van de Commissie van 10 juni 2005 om hun overeenkomstig artikel 24 van het Statuut bijstand te verlenen, en, anderzijds, vergoeding van de schade die zij als gevolg van deze weigering stellen te hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij draagt haar eigen kosten.

Samenvatting

Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen voor indiensttreding bij Gemeenschappen – Overschrijving naar gemeenschappelijk stelsel

(Ambtenarenstatuut, art. 24, eerste alinea; bijlage VIII, art. 11, lid 2)

Een instelling die het verzoek van een ambtenaar afwijst om hem technisch en financieel bij te staan, teneinde te beginnen na te gaan of hij individueel belang heeft bij het aanvragen van een nieuwe overschrijving van de voor zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen in een Belgisch pensioenstelsel verkregen pensioenrechten onder de algemeen gunstiger voorwaarden van een nieuwe wettelijke regeling van deze lidstaat, en vervolgens, in voorkomend geval, deze nieuwe overschrijving te verkrijgen, schiet niet tekort in de krachtens artikel 24 van het Statuut op haar rustende bijstandsplicht, wanneer zij haar weigering om het aanvankelijke overschrijvingsbesluit in te trekken, duidelijk kenbaar heeft gemaakt. Deze instelling kan er namelijk terecht van uitgaan dat een dergelijk verzoek om bijstand tegen één van haar besluiten is gericht, aangezien de overschrijving moet worden begrepen als een verrichting die twee op vraag van de belanghebbende genomen besluiten omvat, namelijk een eerste van het nationaal orgaan belast met het beheer van het pensioenstelsel, dat de verkregen rechten berekent, en een tweede van de gemeenschapsinstelling, die het aantal pensioenjaren vaststelt dat op grond van de overgeschreven rechten in de communautaire pensioenregeling wordt aangerekend. Hoewel de verwezenlijking van het doel met het oog waarop een verzoek om bijstand wordt ingediend, de intrekking van een besluit van de instelling kan veronderstellen, impliceert zulks niet noodzakelijk, met name wanneer de instelling tot die intrekking bereid is, dat bijstand tegen een van haar besluiten wordt gevraagd, waardoor die bijstand buiten de werkingssfeer van artikel 24 van het Statuut valt, dat voorziet in de verdediging van ambtenaren tegen handelingen van derden en niet tegen handelingen van de instelling zelf. Dat is wél het geval wanneer de instelling ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven niet tot intrekking van het betrokken besluit bereid te zijn.

Voorts kan de betrokkene in een dergelijke context niet tegen het besluit tot afwijzing van zijn verzoek opkomen met een beroep op de zorgplicht, daar deze plicht de instelling niet ertoe kan dwingen de voorwaarden waarin het Statuut voor haar bijstand voorziet, naast zich neer te leggen. De betrokkene kan ook geen schending stellen van het beginsel pacta sunt servanda, aangezien hij geen gewag maakt van een overeenkomst die of een akkoord dat de instelling niet zou hebben nageleefd, noch zich beroepen op het beginsel patere legem quam ipse fecisti, nu het Statuut geen door een instelling als tot aanstelling bevoegd gezag, maar een door de communautaire wetgever vastgestelde regeling is.

Ten slotte kan het tegen de afwijzing van dit verzoek aangevoerde middel, dat de wijziging van de Belgische wettelijke regeling zou hebben geleid tot discriminatie onder de gemeenschapsambtenaren die hun in België verkregen pensioenrechten hebben laten overschrijven, naargelang zij de overschrijving van die rechten vóór of na de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke regeling hebben gevraagd, niet worden aanvaard in het kader van de weigering van de instelling om bijstand te verlenen. Het middel ontleend aan schending van het gelijkheidsbeginsel is namelijk alleen dan ter zake dienend, wanneer wordt aangevoerd dat de instelling bijstand heeft verleend aan andere ambtenaren en functionarissen die in dezelfde situatie als de verzoeker verkeerden.

(cf. punten 27‑34, 38, 46, 60 en 61)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 10 juli 1997, Apostolidis e.a./Commissie, T‑81/96, JurAmbt. blz. I‑A‑207 en II‑607, punt 90, en aangehaalde rechtspraak