Language of document : ECLI:EU:F:2007:231

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

13 december 2007

Zaak F‑108/06

Tamara Diomede Basili

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsjaar 2004 – Beroep tot nietigverklaring – Personeelsvertegenwoordigers – Advies van ad-hocgroep”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van verzoeksters loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2004.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Opstelling – Ambtenaren die functies op het gebied van de personeelsvertegenwoordiging uitoefenen

(Ambtenarenstatuut, bijlage II, art. 1, zesde alinea)

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Opstelling

1.      Op grond van artikel 6, lid 3, sub c, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 43 van het Statuut zijn de beoordelaars en de beoordelingsautoriteiten bij de opstelling van het loopbaanontwikkelingsrapport van een ambtenaar die activiteiten op het gebied van de vertegenwoordiging van het personeel verricht weliswaar gehouden de ad- hocgroep te raadplegen en rekening te houden met het advies van die groep, doch zij dienen dit advies niet te volgen. Indien zij ervan afwijken, moeten zij uiteenzetten waarom zij dat doen.

Bovendien volgt uit geen enkele bepaling van het Statuut of de algemene uitvoeringsbepalingen dat de verplichting van de beoordelaar en de beoordelingsautoriteit om rekening te houden met het advies van de ad-hocgroep hen dwingt om een ambtenaar bijzondere punten te geven, naast de punten die bestemd zijn om de in het kader van zijn ambt verrichte activiteiten te beoordelen.

Die verplichting volgt evenmin impliciet uit artikel 1, laatste alinea, van bijlage II bij het Statuut volgens hetwelk een ambtenaar geen nadeel mag ondervinden door de uitoefening van functies op het gebied van de vertegenwoordiging van het personeel.

(cf. punten 37, 38 en 47)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 25 oktober 2005, Fardoom en Reinard/Commissie, T‑43/04, JurAbmt. blz. I‑A‑329 en II‑1465, punt 87; 17 mei 2006, Lavagnoli/Commissie, T‑95/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 84

2.      De regels van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen betreffende artikel 43 van het Statuut die de verdeling van de bevoegdheden betreffen om in het kader van de beoordelingsprocedure van een ambtenaar de functies van beoordelaar respectievelijk beoordelingsautoriteit en beoordelaar in beroep uit te oefenen, vormen regels voor de interne organisatie van een instelling. Een afwijking van die regels kan alleen dan tot de nietigheid van een besluit van de administratie leiden wanneer daardoor afbreuk dreigt te worden gedaan aan één der door het Statuut aan de ambtenaren verleende waarborgen of aan de voorschriften inzake behoorlijk bestuur op het gebied van personeelsbeheer.

(cf. punt 61)

Referentie:

Hof: 30 mei 1973, De Greef/Commissie, 46/72, Jurispr. blz. 543, punt 18; Drescig/Commissie, 49/72, Jurispr. blz. 565, punt 10

Gerecht van eerste aanleg: 7 februari 2007, Caló/Commissie, T‑118/04 en T‑134/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑0000 en II‑A‑2‑0000, punten 67 en 68