Language of document : ECLI:EU:F:2007:194

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

13 november 2007

Zaak F‑77/06

Fotini Colovea

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaren – Arbeidsvoorwaarden – Deeltijdwerk bij wijze van voorbereiding op pensioen – Niet-inaanmerkingneming, bij berekening van basissalaris voor deeltijdwerk, van overgedragen pensioenrechten – Conclusie nr. 241/05 van college van de hoofden van administratie”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 20 september 2005, bevestigd bij besluit van 19 april 2006, tot afwijzing van verzoeksters klacht tegen het feit dat bij de berekening van het percentage van het basissalaris dat haar is toegekend in het kader van de inwilliging van haar verzoek om bij wijze van voorbereiding op haar pensioen halftijds te werken, geen rekening is gehouden met de pensioenrechten die zij aan het communautaire pensioenstelsel heeft overgedragen.

Beslissing:         Het beroep wordt verworpen. Elke partij draagt haar eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bezoldiging – Deeltijdwerk bij wijze van voorbereiding op pensioen

(Ambtenarenstatuut, bijlagen IV bis, art. 4, sub b, en VIII, art. 2 tot en met 5, 9, 9 bis en 11)

2.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Gelijkheid van grond en voorwerp van klacht

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

1.      Artikel 4, sub b, van bijlage IV bis bij het Statuut, dat de modaliteiten regelt voor de berekening van het verlaagde salaris van een ambtenaar die bij wijze van voorbereiding op zijn pensioen halftijds werkt, bevat een uitputtende opsomming van de pensioenjaren die in aanmerking moeten worden genomen om het percentage van het basissalaris te berekenen waarop de betrokkene aanspraak kan maken. Volgens dit artikel wordt rekening gehouden met de pensioenjaren als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5, 9 en 9 bis van bijlage VIII bij het Statuut; er wordt echter geen melding gemaakt van artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut. Artikel 4, sub b, van bijlage IV bis bij het Statuut heeft derhalve geen betrekking op pensioenjaren die zijn verkregen naar aanleiding van een door voormeld artikel 11 toegestane overdracht van pensioenrechten aan het communautaire pensioenstelsel.

Deze letterlijke uitlegging van artikel 4, sub b, van bijlage IV bis bij het Statuut wordt bevestigd door twee overwegingen verband houdende met het systeem waarvan dit artikel deel uitmaakt. In de eerste plaats vormen de bepalingen van artikel 4 van bijlage IV bis bij het Statuut een autonome regeling voor de berekeningswijzen van het salaris van een ambtenaar die bij wijze van voorbereiding op het pensioen halftijds gaat werken, welke regeling deel uitmaakt van de algemene regeling voor de modaliteiten voor deeltijdwerk welke is opgenomen in bijlage IV bis bij het Statuut. De regel van artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut geldt specifiek voor de pensioenregeling en kan niet worden gelezen als uitdrukking van een algemeen beginsel dat werkzaamheden die vóór de indiensttreding bij de Gemeenschappen zijn verricht, moeten worden aangemerkt als daadwerkelijke dienstjaren. In de tweede plaats blijkt uit de context van artikel 4 van bijlage IV bis bij het Statuut en uit de doelstellingen van de regeling waarvan het deel uitmaakt, namelijk de regeling voor de modaliteiten voor deeltijdwerk, niet, dat bij de berekening van het percentage van het basissalaris dat de betrokkene wordt toegekend in het kader van de inwilliging van zijn verzoek om ter voorbereiding van zijn pensioen halftijds te werken, rekening moet worden gehouden met jaren vóór de indiensttreding bij de Gemeenschappen.

Wat het beginsel van gelijke behandeling betreft met betrekking tot pensioenjaren die binnen een instelling zijn verworven en pensioenjaren die na een overdracht van pensioenrechten zijn verworven, zijn een geldbedrag waarmee de ambtenaar bijdraagt aan de gemeenschapsbegroting en een periode in dienst van de gemeenschapsinstellingen geen vergelijkbare waarden. De ambtenaar die op het moment van zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen een kapitaal overeenkomende met de rechten die hij in een nationale regeling heeft verworven heeft overgedragen aan het pensioenstelsel van de Gemeenschappen, bevindt zich dus niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van een ambtenaar die eerder in dienst van de Gemeenschappen is getreden, en die sindsdien door middel van inhoudingen op zijn salaris aan het pensioenstelsel van de Gemeenschappen heeft bijgedragen.

(cf. punten 35‑40 en 42)

Referentie:

Hof: 11 september 2007, Lindorfer/Raad, C‑227/04 P, Jurispr. blz. I‑6767, punten 67 en 68

Gerecht van eerste aanleg: 16 december 2004, Pappas/Commissie, T‑11/02, JurAmbt. blz. I‑A‑381 en II‑1773, punt 44

2.      Ingevolge de regel van concordantie tussen de administratieve klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut en het daarop volgende beroep moet een voor de gemeenschapsrechter aangevoerd middel op straffe van niet-ontvankelijkheid reeds in het kader van de precontentieuze procedure zijn aangevoerd; het tot aanstelling bevoegd gezag moet immers in de precontentieuze procedure voldoende kennis hebben kunnen nemen van de tegen het bestreden besluit ingebrachte bezwaren. Deze regel wordt gerechtvaardigd door het doel van de precontentieuze procedure, namelijk een minnelijke regeling mogelijk maken van de tussen de ambtenaren en de administratie gerezen geschillen. Dat gezag moet dus goed op de hoogte zijn van de door de klager aangevoerde bezwaren om hem een eventuele minnelijke regeling te kunnen voorstellen.

(cf. punt 46)

Referentie:

Hof: 1 juli 1976, Sergy/Commissie, 58/75, Jurispr. blz. 1139, punt 32; 14 maart 1989, Del Amo Martinez/Parlement, 133/88, Jurispr. blz. 689, punt 9

Gerecht van eerste aanleg: 29 november 2006, Campoli/Commissie, T‑135/05, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑297 en II‑A‑2‑1527, punt 32, en de aangehaalde rechtspraak