Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 24 april 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer – uitgebreid) van 14 februari 2019 in de gevoegde zaken T-131/16 en T-263/16, België en Magnetrol International/Commissie

(Zaak C-337/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. J. Loewenthal, F. Tomat, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Koninkrijk België, Magnetrol International, Ierland

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Zevende kamer – uitgebreid) van 14 februari 2019 in de gevoegde zaken T-131/16 en T-263/16, België en Magnetrol International/Commissie, EU:T:2019:91, vernietigen voor zover daarin wordt geoordeeld dat besluit (EU) 2016/16991 van de Commissie van 11 januari 2016 betreffende de staatssteunregeling inzake vrijstelling van overwinst SA.37667 (2015/C) (ex 2015/NN) door België ten uitvoer gelegd, de regeling inzake „overwinst” onterecht als een regeling in de zin van artikel 1, onder d), van verordening 2015/15892 aanmerkt;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor een beslissing over de nog niet beoordeelde middelen, en

de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat de rulingpraktijk „overwinstbelasting”, die door België ten uitvoer is gelegd tussen 2004 en 2014, onterecht als een regeling in de zin van artikel 1, onder d), van verordening 2015/1589 is aangemerkt.

Het Gerecht heeft de eerste voorwaarde van artikel 1, onder d), verkeerd uitgelegd en de overwegingen 94 tot en met 110 van het litigieuze besluit verkeerd opgevat door te oordelen dat volgens de Commissie slechts de in overweging 99 opgesomde wetgevingshandelingen de grondslag van de regeling inzake „overwinst” vormen.

Het Gerecht heeft de tweede voorwaarde van artikel 1, onder d), verkeerd uitgelegd en de overwegingen 100 tot en met 108 van het litigieuze besluit verkeerd opgevat door te oordelen dat voor de toekenning van de vrijstelling van „overwinst” verdere uitvoeringsmaatregelen moeten worden vastgesteld.

Het Gerecht heeft de derde voorwaarde van artikel 1, onder d), verkeerd uitgelegd en de overwegingen 66, 102, 103, 109, 139 en 140 van het litigieuze besluit verkeerd opgevat door te oordelen dat ter identificatie van de begunstigden van de vrijstelling van „overwinst” verdere uitvoeringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Ten slotte heeft het Gerecht nagelaten rekening te houden met de ratio legis van artikel 1, onder d), door te oordelen dat de Commissie de regeling inzake „overwinst” onterecht als een regeling in de zin van die bepaling heeft aangemerkt.

____________

1 PB 2016, L 260, blz. 61.

2 Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).