Language of document : ECLI:EU:C:2018:133

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

28 februari 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Voorwaarden voor waarmerking – Minimumnormen voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen – Rechten van de schuldenaar – Niet-vermelding van het adres van de instantie waaraan een betwisting van de schuldvordering kan worden gezonden of waarbij tegen het besluit kan worden opgekomen”

In zaak C‑289/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tartu Maakohus (rechter in eerste aanleg Tartu, Estland) bij beslissing van 10 mei 2017, ingekomen bij het Hof op 19 mei 2017, in de procedure

Collect Inkasso OÜ,

ITM Inkasso OÜ,

Bigbank AS

tegen

Rain Aint,

Lauri Palm,

Raiko Oikimus,

Egle Noor,

Artjom Konjarov,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, C. Toader (rapporteur) en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Estse regering, vertegenwoordigd door N. Grünberg als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin, M. Heller en E. Randvere als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15).

2        Dat verzoek is ingediend in het kader van vijf gedingen tussen de schuldeisers Collect Inkasso OÜ, ITM Inkasso OÜ en Bigbank AS, drie vennootschappen naar Ests recht, en de schuldenaren Rain Aint, Lauri Palm, Raiko Oikimus, Egle Noor en Artjom Konjarov, betreffende de waarmerking als Europese executoriale titels van betalingsbevelen die tegen laatstgenoemden zijn uitgevaardigd in hun afwezigheid.

 Toepasselijke bepalingen

3        De overwegingen 10, 12 en 13 van verordening nr. 805/2004 luiden:

„(10)      Wanneer een gerecht in een lidstaat een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering heeft gegeven in een gerechtelijke procedure waarin de schuldenaar zich afzijdig heeft gehouden, is de afschaffing van elke vorm van controle in de lidstaat van tenuitvoerlegging onlosmakelijk verbonden met en afhankelijk van het bestaan van voldoende waarborgen voor de inachtneming van de rechten van de verdediging.

[…]

(12)      Minimumnormen dienen te worden vastgesteld voor de procedure die tot de beslissing leidt, teneinde ervoor te zorgen dat de schuldenaar, zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verweer nodig is, in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt.

(13)      Wegens verschillen tussen de lidstaten op het gebied van de vormvoorschriften voor civiele procedures, en met name de voorschriften inzake de betekening en kennisgeving van stukken, moet een specifieke en gedetailleerde definitie van deze minimumnormen worden opgesteld. Met name een wijze van betekening of kennisgeving waarbij wordt uitgegaan van een juridische fictie ten aanzien van de naleving van deze minimumnormen, kan voor de erkenning van een beslissing als Europese executoriale titel niet als voldoende worden beschouwd.”

4        Artikel 3 van die verordening, met als opschrift „Als Europese executoriale titel te waarmerken executoriale titels”, bepaalt in lid 1, onder b):

„Deze verordening is van toepassing op beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake niet-betwiste schuldvorderingen.

Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd indien:

[…]

b)      de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd; of

[…]”

5        Artikel 6 van verordening nr. 805/2004, met als opschrift „Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel”, bepaalt in lid 1, onder c):

„Een in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering wordt, op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel gewaarmerkt, indien:

[…]

c)      de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in hoofdstuk III gestelde vereisten voldeed, wanneer het gaat om een niet-betwiste schuld in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c); en

[…]”

6        Hoofdstuk III van verordening nr. 805/2004, „Minimumnormen voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen”, bevat de artikelen 12 tot en met 19. Artikel 12, „Toepassingsgebied van de minimumnormen”, bepaalt in lid 1:

„Een beslissing inzake een schuldvordering die onbetwist is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c), kan alleen als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt indien de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in dit hoofdstuk vastgestelde vormvoorschriften voldeed.”

7        Onder het opschrift „Behoorlijke inlichting van de schuldenaar over de ter betwisting van de schuldvordering noodzakelijke proceshandelingen” bevat artikel 17, onder a), van verordening nr. 805/2004 de volgende bepaling:

„In of tegelijk met het stuk dat het geding inleidt, het gelijkwaardig stuk, of enigerlei dagvaarding voor een terechtzitting moeten de volgende elementen duidelijk zijn vermeld:

a)      de vormvereisten voor betwisting van de vordering, met inbegrip van de termijn voor schriftelijke betwisting van de schuldvordering of, in voorkomend geval, het tijdstip van de terechtzitting, de naam en het adres van de instantie waaraan het antwoord moet worden gezonden of, in voorkomend geval, waarvoor men ter terechtzitting moet verschijnen, en of het verplicht is zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen”.

8        Artikel 18 van die verordening, „Herstel van niet-naleving van de minimumnormen”, bepaalt in lid 1 het volgende:

„Wanneer de procedure in de lidstaat van oorsprong niet aan de vormvereisten van de artikelen 13 tot en met 17 heeft voldaan, worden de vormgebreken hersteld en kan een beslissing als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt, indien

[…]

b)      de schuldenaar de mogelijkheid heeft gehad tegen de beslissing een rechtsmiddel in te stellen door middel van een integrale toetsing, en de schuldenaar in of tegelijk met de beslissing naar behoren in kennis is gesteld van de desbetreffende vormvoorschriften, met inbegrip van de naam en het adres van de instantie waarbij het rechtsmiddel moet worden ingesteld en, in voorkomend geval, de toepasselijke termijn; en […]

[…]”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

9        Bij de Tartu Maakohus (rechter in eerste aanleg Tartu, Estland) zijn vijf zaken aanhangig gemaakt waarvan de feiten identiek zijn.

10      Op 4 januari 2008 heeft Collect Inkasso bij die rechterlijke instantie tegen Aint, Palm en Oikimus drie verzoeken om een vereenvoudigde betalingsbevelprocedure ingediend voor de inning van drie verschillende schuldvorderingen.

11      De verzoeken om de vereenvoudigde betalingsbevelprocedure, de door genoemde rechterlijke instantie tot de schuldenaren gerichte uitnodigingen tot betaling en de oppositieformulieren zijn betekend, respectievelijk aan Aint met medewerking van de politie op uiterlijk 11 maart 2009, aan Palm door overhandiging tegen ondertekening door hem op 16 februari 2008, en aan Oikimus door overhandiging tegen ondertekening door zijn zus op 30 januari 2008. Een door dezelfde rechterlijke instantie uitgevaardigde aanvullende uitnodiging tot betaling is op 25 mei 2009 aan Aint betekend door overhandiging tegen ondertekening door hem.

12      De schuldenaren hebben geen verweer gevoerd, waarop de Tartu Maakohus tegen hen meerdere betalingsbevelen heeft uitgevaardigd voor de schuldvorderingen vermeerderd met vertragingsrente en/of proceskosten.

13      Die bevelen zijn aan respectievelijk Aint, Palm en Oikimus betekend door overhandiging tegen ondertekening door hen of door ondertekening door een familielid, met uitzondering van het op 30 maart 2009 tegen Palm uitgevaardigde bevel, dat aan deze niet is betekend. Bijgevolg zijn de bevelen, behalve dit laatste bevel, in kracht van gewijsde gegaan.

14      Op 7 juni 2016 heeft Collect Inkasso bij de Tartu Maakohus drie verzoeken om waarmerking van de uitgevaardigde bevelen als Europese executoriale titel ingediend.

15      Bij beschikkingen van 16 augustus 2016 heeft de Tartu Maakohus die verzoeken om waarmerking afgewezen met de vaststelling dat de schuldenaren noch door de gedinginleidende stukken noch door de tegen hen uitgevaardigde bevelen in kennis waren gesteld van het adres van de rechterlijke instantie waaraan zij hun antwoord konden sturen of waarvoor zij moesten verschijnen of, in voorkomend geval, waarbij zij de bevelen konden betwisten. De Tartu Maakohus heeft afgifte van de Europese executoriale titels dan ook geweigerd op grond dat de voorschriften van artikel 6, lid 1, onder c), artikel 17, onder a), en artikel 18 van verordening nr. 805/2004 niet waren nageleefd. Met betrekking tot het tegen Palm uitgevaardigde bevel van 30 maart 2009 heeft die rechterlijke instantie eveneens vastgesteld dat het niet volgens de vereisten van de artikelen 13 en 14 van die verordening aan de schuldenaar was betekend.

16      Op 5 oktober 2016 heeft Collect Inkasso bij dezelfde rechterlijke instantie de beschikkingen van 16 augustus 2016 aangevochten en afgifte van de gevraagde Europese executoriale titels gevorderd.

17      Op 15 augustus 2008 heeft ITM Inkasso bij de Tartu Maakohus een verzoek om een vereenvoudigde betalingsbevelprocedure tegen Noor ingediend voor de inning van een schuldvordering.

18      Na aan de schuldenares een uitnodiging tot betaling te hebben gezonden, heeft de Tartu Maakohus haar op 20 december 2008 door overhandiging tegen ondertekening door haar het verzoek om de vereenvoudigde betalingsbevelprocedure, de uitnodiging tot betaling en het oppositieformulier betekend.

19      Nadat verweer was uitgebleven, heeft die rechterlijke instantie op 21 april 2009 een betalingsbevel uitgevaardigd voor de schuldvordering en de proceskosten. Dat bevel is de schuldenares betekend door overhandiging tegen ondertekening door haar op 4 mei 2009, waarna het kracht van gewijsde heeft verkregen.

20      Op 21 oktober 2016 heeft ITM Inkasso de verwijzende rechterlijke instantie verzocht, bedoeld bevel te waarmerken als Europese executoriale titel.

21      Op 4 september 2007 heeft Bigbank bij de Tartu Maakohus een verzoek om een vereenvoudigde betalingsbevelprocedure tegen Konjarov voor de inning van een schuldvordering ingediend.

22      Na aan de schuldenaar een uitnodiging tot betaling te hebben gezonden, heeft de Tartu Maakohus hem op 20 november 2008 door overhandiging tegen ondertekening door zijn moeder het verzoek om de vereenvoudigde betalingsbevelprocedure, de uitnodiging tot betaling en het oppositieformulier betekend.

23      Nadat verweer was uitgebleven, heeft die rechterlijke instantie op 6 maart 2009 een betalingsbevel uitgevaardigd voor de schuldvordering en de proceskosten. Dat bevel is de schuldenaar betekend door overhandiging tegen ondertekening door zijn moeder op 11 maart 2009, waarna het kracht van gewijsde heeft verkregen.

24      Op 2 januari 2017 heeft Bigbank de verwijzende rechterlijke instantie verzocht, bedoeld bevel te waarmerken als Europese executoriale titel.

25      Om te kunnen beslissen op de verweren van Collect Inkasso en op de verzoeken om waarmerking van ITM Inkasso en Bigbank, acht de verwijzende rechterlijke instantie het noodzakelijk dat de in artikel 17, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 vermelde minimumeisen worden verduidelijkt, inzonderheid voor wat betreft de vermelding van het adres van de instantie waaraan het antwoord moet worden gestuurd of waarvoor moet worden verschenen of, in voorkomend geval, waarbij een rechterlijke beslissing houdende bevel tot betaling kan worden betwist.

26      In dit verband merkt de verwijzende rechterlijke instantie op dat de aan de debiteuren in de hoofdgedingen verstrekte documenten, te weten de verzoeken om een vereenvoudigde betalingsbevelprocedure, de uitnodigingen tot betaling en de oppositieformulieren alsook de uitgevaardigde betalingsbevelen, dat adres niet vermeldden. Die rechterlijke instantie voegt daaraan toe dat aan de overige procedurevereisten, waaronder de vermelding van de naam van de instantie, was voldaan.

27      Volgens die rechterlijke instantie volgt uit artikel 17 van verordening nr. 805/2004 weliswaar dat de debiteur alle in dat artikel opgesomde gegevens moeten worden meegedeeld, maar is het daarnaast waarschijnlijk dat een redelijke persoon in staat is om het adres van een instantie, in casu dat van de verwijzende rechterlijke instantie, te achterhalen wanneer hij de naam van die instantie kent. Die informatie is immers toegankelijk voor het publiek.

28      Daarop heeft de Tartu Maakohus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 17, onder a), van verordening […] nr. 805/2004 […] aldus worden uitgelegd dat alle in [dat] artikel opgesomde gegevens duidelijk moeten zijn vermeld in of tegelijk met het stuk dat het geding inleidt, het gelijkwaardig stuk of enigerlei dagvaarding voor een terechtzitting? Is het in het bijzonder uitgesloten dat een rechterlijke beslissing volgens artikel 3, lid 1, onder b), artikel 6, lid 1, onder c), en artikel 17, onder a), van deze verordening als executoriale titel wordt gewaarmerkt indien het adres van de instantie waaraan het antwoord moet worden gezonden niet aan de schuldenaar werd meegedeeld, hoewel alle andere in [dat] artikel 17, onder a), opgesomde gegevens hem werden meegedeeld?

2)      Moet artikel 18, lid 1, onder b), van verordening […] nr. 805/2004 […] aldus worden uitgelegd dat wanneer de procedure in de lidstaat van oorsprong niet aan de vormvereisten van artikel 17 van verordening nr. 805/2004 voldeed, dit vormgebrek slechts kan worden hersteld wanneer de schuldenaar in of tegelijk met de beslissing naar behoren in kennis is gesteld van alle in artikel 18, lid 1, onder b), van deze verordening opgesomde gegevens? Is het in het bijzonder uitgesloten dat een Europese executoriale titel wordt afgegeven indien het adres van de instantie waarbij het rechtsmiddel moet worden ingesteld niet aan de schuldenaar is meegedeeld, hoewel alle andere in artikel 18, lid 1, onder b), vermelde gegevens hem werden meegedeeld?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

29      Met haar twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in essentie te vernemen of artikel 17, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat een rechterlijke beslissing die is uitgesproken zonder dat de schuldenaar in kennis is gesteld van het adres van de rechterlijke instantie waaraan het antwoord moet worden gestuurd of waarvoor moet worden verschenen of, in voorkomend geval, waarbij die rechterlijke beslissing kan worden betwist, kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel.

30      Bij de verwijzende rechterlijke instantie zijn vijf zaken aanhangig gemaakt ter verkrijging van de waarmerking als Europese executoriale titel van betalingsbevelen. Die zaken bevinden zich weliswaar in verschillende procedurestadia, maar worden alle gekenmerkt door het feit dat de gedinginleidende stukken en de in het kader van de vereenvoudigde betalingsbevelprocedures uitgesproken beschikkingen weliswaar zijn betekend aan de schuldenaren, maar niet het adres vermelden van de rechterlijke instantie die bevoegd is om die procedures te behandelen of een eventueel rechtsmiddel tegen die beschikkingen te onderzoeken. Aan de overige procedurevereisten, waaronder de vermelding van de naam van de instantie, is voldaan.

31      Volgens de verwijzingsbeslissing staat vast dat de debiteuren in het hoofdgeding inactief zijn gebleven in de loop van de vereenvoudigde betalingsbevelprocedures en dat de schuldvorderingen op hen dus onder het begrip „onbetwiste schuldvordering” in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 vallen en als zodanig de afgifte van de gevraagde Europese executoriale titels rechtvaardigen.

32      Zoals volgt uit artikel 6 van die verordening, wordt een in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel gewaarmerkt indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In het geval van een onbetwiste schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van die verordening moet ingevolge de in artikel 6, lid 1, onder c), van verordening nr. 805/2004 gestelde voorwaarde de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong hebben voldaan aan bepaalde minimumprocedurenormen die zijn vermeld in de – in hoofdstuk III van die verordening opgenomen – artikelen 12 tot en met 19.

33      In dat verband verlangt artikel 17, onder a), van verordening nr. 805/2004 dat bepaalde gegevens, waaronder de naam en het adres van de instantie waaraan het antwoord moet worden gezonden of, in voorkomend geval, waarvoor men ter terechtzitting moet verschijnen, duidelijk zijn vermeld in of tegelijk met het stuk dat het geding inleidt, het gelijkwaardig stuk of enigerlei dagvaarding voor een terechtzitting.

34      Om de eventuele niet-naleving van de minimumnormen voor de procedures voor niet-betwiste schuldvorderingen te kunnen herstellen moet de schuldenaar op grond van artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 de mogelijkheid hebben om een beslissing over een schuldvordering te betwisten door een rechtsmiddel met een integrale toetsing aan te wenden en in of tegelijk met de beslissing naar behoren in kennis worden gesteld van de desbetreffende vormvereisten, daaronder begrepen de naam en het adres van de instantie waarbij het rechtsmiddel moet worden ingesteld.

35      Bijgevolg volgt uit de duidelijke bewoordingen van artikel 17, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004, waarvan de uitlegging door de verwijzende rechterlijke instantie wordt gevraagd, dat mededeling aan de schuldenaar van het adres van de betrokken instantie verplicht is.

36      De in hoofdstuk III van verordening nr. 805/2004 neergelegde minimumnormen zijn een uiting van de wil van de wetgever van de Europese Unie om ervoor te waken dat de procedures die leiden tot de vaststelling van beslissingen in verband met een niet-betwiste schuldvordering, voldoende waarborgen bieden voor de eerbiediging van de rechten van de verdediging in de lidstaat van oorsprong (zie naar analogie arrest van 9 maart 2017, Zulfikarpašić, C‑484/15, EU:C:2017:199, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak), rekening houdend met het beginsel van het ontbreken van controle daarop in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

37      Zoals immers volgt uit de rechtspraak van het Hof, hebben die minimumnormen, waaronder de vermelding van het adres van de betrokken instantie, tot doel om te waarborgen, overeenkomstig overweging 12 van verordening nr. 805/2004, dat de schuldenaar zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig is in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt. In het bijzondere geval waarin een beslissing bij verstek in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004 is gegeven, beogen deze minimumprocedurenormen te verzekeren dat toereikende waarborgen voor de eerbieding van de rechten van verweer bestaan (zie in die zin arrest van 16 juni 2016, Pebros Servizi, C‑511/14, EU:C:2016:448, punt 44).

38      Tot slot zij in herinnering gebracht dat uit artikel 17, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 volgt dat de volgens die bepalingen vereiste gegevens de verweerder niet alleen kunnen worden verstrekt door processtukken of door de rechterlijke beslissing, maar ook door begeleidende documenten. Dienaangaande merkt de Estse regering op dat wanneer de rechterlijke instanties van de Republiek Estland uitnodigingen om te betalen aan de debiteuren betekenen, zij daarbij gewoonlijk een begeleidende brief op papier met briefhoofd voegen waarop alle contactgegevens van de betrokken rechterlijke instantie vermeld staan. Ofschoon het adres van de bevoegde instantie in beginsel inderdaad langs die weg ter kennis van de schuldenaar kan worden gebracht, heeft de verwijzende rechterlijke instantie in casu echter vastgesteld dat het relevante adres niet aan de debiteuren in de hoofdgedingen was meegedeeld.

39      Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 17, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening nr. 805/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat een rechterlijke beslissing die is uitgesproken zonder dat de schuldenaar in kennis is gesteld van het adres van de rechterlijke instantie waaraan het antwoord moet worden gestuurd of waarvoor moet worden verschenen of, in voorkomend geval, waarbij die rechterlijke beslissing kan worden betwist, niet kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel.

 Kosten

40      Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 17, onder a), en artikel 18, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, moeten aldus worden uitgelegd dat een rechterlijke beslissing die is uitgesproken zonder dat de schuldenaar in kennis is gesteld van het adres van de rechterlijke instantie waaraan het antwoord moet worden gestuurd of waarvoor moet worden verschenen of, in voorkomend geval, waarbij die rechterlijke beslissing kan worden betwist, niet kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel.

ondertekeningen


*      Procestaal: Ests.