Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 20 juni 2019 – Vert Marine SAS / Premier Ministre, Ministre de l'Economie et des Finances

(Zaak C-472/19)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vert Marine SAS

Verwerende partijen: Premier Ministre, Ministre de l'Economie et des Finances

Prejudiciële vragen

Dient richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 april 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten1 aldus te worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat de wetgeving van een lidstaat, met het oog op de invoering van ethische normen bij overheidsopdrachten, een ondernemer die bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld voor een bijzonder ernstig strafbaar feit en aan wie om die reden het verbod is opgelegd om gedurende vijf jaar deel te nemen aan een procedure voor de plaatsing van een concessieovereenkomst, niet de mogelijkheid biedt om bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat de door hem genomen maatregelen volstaan om zijn betrouwbaarheid bij de aanbestedende dienst aan te tonen, ondanks het bestaan van deze uitsluitingsgrond?

Wanneer richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 april 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten de lidstaten toestaat om aan andere autoriteiten dan de betrokken aanbestedende dienst de taak toe te vertrouwen om de nalevingsmaatregelen van de ondernemers te beoordelen, betekent deze mogelijkheid dan dat zij dit kunnen toevertrouwen aan de gerechtelijke autoriteiten? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen mechanismen als de in het Franse recht voorziene ontheffing, gerechtelijke rehabilitatie en weglating van de vermelding van een veroordeling in formulier 2 van het strafblad, gelijkgesteld worden met nalevingsmaatregelen in de zin van de richtlijn?

____________

1 PB 2014, L 94, blz. 1.