Language of document : ECLI:EU:C:2004:695

Arrêt de la Cour

ARREST VAN HET HOF (grote kamer)
9 november 2004 (1)

„Richtlijn 96/9/EG – Rechtsbescherming van databanken – Recht sui generis – Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank – (Niet-)substantieel deel van inhoud databank – Opvraging en/of hergebruik – Normale exploitatie – Ongerechtvaardigde schade aan rechtmatige belangen fabrikant – Databank met gegevens over paardenrennen – Wedstrijdlijsten – Weddenschappen”

In zaak C-203/02,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,

ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 24 mei 2002, ingekomen bij het Hof op 31 mei 2002, in de procedure

The British Horseracing Board Ltd e.a.

tegen

William Hill Organization Ltd,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (grote kamer),



samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en K. Lenaerts (rapporteur), kamerpresidenten, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric, en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,
griffiers: M. Múgica Arzamendi en M.-F. Contet, hoofdadministrateurs,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 maart 2004,

gelet op de opmerkingen van:

The British Horseracing Board Ltd e.a., vertegenwoordigd door P. Prescott, QC, L. Lane, barrister, en H. Porter, solicitor,

William Hill Organization Ltd, vertegenwoordigd door M. Platts-Mills, QC, J. Abrahams, barrister, S. Kon, T. Usher, en S. Turnbull, solicitors,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Snoecx als gemachtigde, bijgestaan door P. Vlaemminck, advocaat,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door W. D. Plessing als gemachtigde,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en A. P. Matos Barros als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 juni 2004,

het navolgende



Arrest



1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 7 en 10, lid 3, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20; hierna: „richtlijn”).

2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen The British Horseracing Board Ltd, de Jockey Club en Weatherbys Group Ltd (hierna: „BHB e.a.”) en William Hill Organization Ltd (hierna: „William Hill”). Het geding is ontstaan doordat William Hill voor het organiseren van weddenschappen op paardenrennen gebruik maakt van gegevens uit de databank van BHB.


Rechtskader

3
Volgens artikel 1, lid 1, van de richtlijn betreft deze de rechtsbescherming van databanken in ongeacht welke vorm. In artikel 1, lid 2, van deze richtlijn wordt een databank gedefinieerd als „een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk”.

4
Artikel 3 van de richtlijn bepaalt dat „databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen”, door het auteursrecht worden beschermd.

5
Artikel 7 van de richtlijn schept in de volgende bewoordingen een recht sui generis:

„Voorwerp van de bescherming

1.      De lidstaten voorzien in een recht voor de fabrikant van een databank, waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering, om de opvraging en/of het hergebruik van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van die inhoud te verbieden.

2.      In dit hoofdstuk wordt:

a)
onder ‚opvraging’ verstaan, het permanent of tijdelijk overbrengen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm,

b)
onder ‚hergebruik’ verstaan, elke vorm van het aan het publiek ter beschikking stellen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan, door verspreiding van kopieën, verhuur, on-linetransmissie of in een andere vorm. De eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een databank door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht om controle uit te oefenen op de doorverkoop van die kopie in de Gemeenschap.

Openbare uitlening wordt niet als opvraging of hergebruik beschouwd.

3.      Het in lid 1 bedoelde recht kan overgedragen, afgestaan of contractueel in licentie gegeven worden.

4.      Het in lid 1 bedoelde recht geldt ongeacht de mogelijkheid dat die databank door het auteursrecht dan wel door andere rechten beschermd wordt. Het geldt bovendien ongeacht de mogelijkheid dat de inhoud van die databank door het auteursrecht dan wel door andere rechten beschermd wordt. De bescherming van databanken door het in lid 1 bedoelde recht laat de bestaande rechten op de inhoud ervan onverlet.

5.      Het herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met een normale exploitatie van die databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank, zijn niet toegestaan.”

6
Artikel 8, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„De fabrikant van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld, mag de rechtmatige gebruiker van die databank niet verhinderen in kwalitatief of kwantitatief opzicht niet-substantiële delen van de inhoud ervan voor welk doel dan ook op te vragen en/of te hergebruiken. Voor zover de rechtmatige gebruiker toestemming heeft om slechts een deel van de databank op te vragen en/of te hergebruiken, geldt dit lid slechts voor dat deel.”

7
Volgens artikel 9 van de richtlijn kunnen „[d]e lidstaten […] bepalen dat de rechtmatige gebruiker van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld, in de navolgende gevallen zonder toestemming van de fabrikant van de databank een substantieel deel van de inhoud ervan kan opvragen en/of hergebruiken:

a)
opvraging voor particuliere doeleinden van de inhoud van een niet-elektronische databank;

b)
opvraging ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, met bronvermelding en voor zover door het niet-commerciële doel gerechtvaardigd;

c)
opvraging en/of hergebruik voor de openbare veiligheid of in het kader van een administratieve of gerechtelijke procedure”.

8
Artikel 10 van de richtlijn bepaalt het volgende:

„1.     Het in artikel 7 vastgelegde recht gaat in op het tijdstip waarop de fabricage van de databank is voltooid. Het verstrijkt vijftien jaar na 1 januari van het jaar volgend op de datum van de voltooiing.

[…]

3.       Met elke in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantiële wijziging van de inhoud van een databank, met name elke substantiële wijziging ingevolge opeenvolgende toevoegingen, weglatingen of wijzigingen, die in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een nieuwe substantiële investering, gaat voor de door die investering ontstane databank een eigen beschermingstermijn in.”

9
De richtlijn is in het Verenigd Koninkrijk omgezet door de vaststelling van de op 1 januari 1998 in werking getreden Copyright and Rights in Databases Regulations 1997. De tekst van deze Regulations is identiek aan die van de richtlijn.


Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

10
BHB e.a. zijn belast met de organisatie van paardenrennen in het Verenigd Koninkrijk en waarborgen in dit verband, op verschillende manieren, de ontwikkeling en het beheer van de databank van BHB, welke een aanzienlijke hoeveelheid inlichtingen bevat die wordt ingewonnen bij eigenaren van paarden, trainers, organisatoren van paardenrennen en andere personen in paardensportkringen. In deze databank bevinden zich gegevens die onder meer betrekking hebben op de stamboom van ongeveer een miljoen paarden, alsmede gegevens die als „pre-wedstrijdinformatie” worden aangeduid en die betrekking hebben op in het Verenigd Koninkrijk geprogrammeerde paardenrennen. Deze laatste gegevens betreffen onder meer de plaats en de datum van de race, de af te leggen afstand, de toelatingscriteria, de inschrijvingstermijn, de hoogte van het inschrijfgeld en de hoogte van de bijdrage van het hippodroom aan de prijs die na afloop van de race wordt toegekend.

11
Weatherbys Group Ltd, de vennootschap die de databank van BHB aanvult en beheert, verricht in verband met de pre-wedstrijdinformatie drie hoofdtaken.

12
Allereerst registreert zij de gegevens met betrekking tot onder meer de eigenaren, de trainers, de jockeys, de paarden en de prestaties tijdens de verschillende paardenrennen.

13
In de tweede plaats deelt zij de ingeschreven paarden in een gewichtsklasse in en stelt zij een handicap vast.

14
In de derde plaats stelt zij de lijst op van de paarden die aan deze wedstrijden deelnemen. Dit wordt uitgevoerd door haar eigen callcenter, dat uit zo’n dertig personen bestaat. Deze noteren per telefoon de inschrijving van de paarden voor elke georganiseerde wedstrijd. Vervolgens worden de identiteit en de hoedanigheid gecontroleerd van degene die heeft ingeschreven en wordt gecontroleerd of de kenmerken van het paard aan de inschrijvingsvoorwaarden voldoen. Na deze controles volgt een voorlopige bekendmaking van de inschrijvingen. Om aan een wedstrijd te kunnen deelnemen, moet de trainer de deelneming van het paard uiterlijk op de dag vóór de wedstrijd telefonisch bevestigen door het paard op te geven. De telefonisten moeten vervolgens aan de hand van het aantal reeds geregistreerde gegevens controleren of toestemming kan worden gegeven voor deelneming van het paard. Een centrale computer kent vervolgens aan ieder paard een zadeldeknummer toe en bepaalt de startbox. De definitieve deelnemerslijst wordt de dag vóór de race bekendgemaakt.

15
De databank van BHB bevat gegevens die niet alleen essentieel zijn voor degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de paardenrennen, maar ook voor de radio- en televisieomroeporganisaties en voor wedkantoren en hun cliënten. De kosten van het beheer van de databank van BHB bedragen ongeveer 4 miljoen GBP per jaar. De vergoeding die derden voor het gebruik van gegevens uit deze databank moeten betalen, dekt ongeveer een kwart van dit bedrag.

16
Deze databank is online toegankelijk via een gemeenschappelijke internetsite van BHB en Weatherbys Group Ltd. Een deel van de inhoud ervan wordt voorts wekelijks bekendgemaakt in het officiële bulletin van BHB. De inhoud van deze databank wordt ook, geheel of gedeeltelijk, ter beschikking gesteld van de vennootschap Racing Pages Ltd, die in handen is van Weatherbys Group Ltd en de Press Association gezamenlijk en die de dag vóór de race de informatie in de vorm van „Declarations Feed” doorgeeft aan verschillende leden, waaronder wedkantoren. De vennootschap Satellite Informations Services Ltd (hierna: „SIS”) is door Racing Pages Ltd gemachtigd informatie aan haar eigen leden door te geven in de vorm van niet uitgewerkte gegevens („raw datafeed”; hierna: „RDF”). De RDF bevatten een groot aantal gegevens, waaronder de namen van de paarden die aan de paardenrennen deelnemen, de namen van de jockeys, de zadeldeknummers en het aan elk paard toegekende gewicht. De namen van de deelnemende paarden worden daags vóór de race’s middags in de pers en door middel van Ceefax en Teletext aan het publiek bekendgemaakt.

17
William Hill, die geabonneerd is op de Declarations Feed en op de RDF, is een van de leidende „off-course bookmakers” in het Verenigd Koninkrijk en actief ten behoeve van Britse en internationale cliënten. Zij is op twee internetpagina’s een on-linebookmakersdienst begonnen. Belanghebbenden kunnen op deze sites kennis nemen van de diverse georganiseerde races, de betrokken renbanen, de opgestelde paarden en de door William Hill toegekende notering.

18
De door deze laatste op haar internetsites aangeboden informatie is deels ontleend aan de op de dag voor de race verschenen kranten en deels aan de door SIS op de ochtend van de race verstrekte RDF.

19
Volgens de verwijzingsbeslissing vertegenwoordigt de informatie op de Internetsites van William Hill slechts een zeer klein deel van de totale hoeveelheid gegevens in de databank van BHB, aangezien het daarbij alleen om de volgende elementen van deze databank gaat: de namen van alle paarden die aan de betrokken race deelnemen, de datum, het tijdstip en/of de naam van de race alsmede de naam van de renbaan. Volgens de verwijzingsbeslissing worden de paardenrennen en de lijsten van de deelnemende paarden op de internetsites van William Hill en in de databank van BHB niet op dezelfde wijze gepresenteerd.

20
In maart 2000 hebben BHB e.a. bij de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division (Verenigd Koninkrijk), een vordering tegen William Hill ingediend op grond van een gestelde schending van hun recht sui generis. Zij stellen in de eerste plaats dat het dagelijks gebruik door William Hill van gegevens over paardensport die zijn ontleend aan de kranten en de RDF een door artikel 7, lid 1, van de richtlijn verboden opvraging of hergebruik van een substantieel deel van de inhoud van de databank van BHB vormt. In de tweede plaats betogen zij dat ook wanneer de individuele opvragingen door William Hill niet substantieel zijn, deze uit hoofde van artikel 7, lid 5, van de richtlijn moeten worden verboden.

21
Bij vonnis van 9 februari 2001 heeft de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, het beroep van BHB e.a. gegrond verklaard. William Hill heeft bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld.

22
Omdat zij een uitlegging van de richtlijn noodzakelijk acht, heeft de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

„1.
Kunnen de begrippen

           
a) ‚substantieel deel van de inhoud van de databank’, of

           
b) ‚niet-substantiële delen van de databank’,

           
in artikel 7 van de richtlijn betrekking hebben op werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die uit de databank afkomstig zijn, maar niet dezelfde systematische ordening of individuele toegankelijkheid als de databank hebben?

2.
Wat wordt bedoeld met ‚verkrijging’ in artikel 7, lid 1, van de richtlijn? Kunnen inzonderheid [de feiten en omstandigheden bedoeld in punt 14 van dit arrest] als een dergelijke verkrijging worden aangemerkt?

3.
Wordt met ‚controle’ in artikel 7, lid 1, van de richtlijn enkel bedoeld dat nu en dan wordt geverifieerd dat informatie in de databank correct is of blijft?

4.
Wat wordt in artikel 7, lid 1, van de richtlijn bedoeld met de uitdrukkingen:

‚het geheel of een in kwalitatief […] opzicht substantieel deel van die inhoud’, en

‚het geheel of een in […] kwantitatief opzicht substantieel deel van die inhoud’?

5.
Wat wordt in artikel 7, lid 5, van de richtlijn bedoeld met de uitdrukking ‚niet‑substantiële delen’ van de databank?

6.
Inzonderheid, wat beide gevallen betreft:

betekent ‚substantieel’ meer dan enkel ‚insignificant’, en zo ja, wat;

betekent ‚niet-substantieel’ deel gewoon dat het niet substantieel is?

7.
Omvat ‚opvraging’ in de zin van artikel 7 van de richtlijn enkel de rechtstreekse overbrenging van de inhoud van de databank vanuit de databank op een andere drager, of omvat het tevens de overbrenging van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die indirect uit de databank afkomstig zijn, zonder dat er rechtstreekse toegang tot de databank is?

8.
Omvat ‚hergebruik’ in de zin van artikel 7 van de richtlijn enkel het rechtstreeks vanuit de databank aan het publiek ter beschikking stellen van de inhoud van de databank, of omvat het tevens het aan het publiek ter beschikking stellen van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die indirect uit de databank afkomstig zijn, zonder dat er rechtstreekse toegang tot de databank is?

9.
Gaat het bij ‚hergebruik’ in artikel 7 van de richtlijn enkel om de eerste terbeschikkingstelling van de inhoud van de databank aan het publiek?

10.
Wat wordt in artikel 7, lid 5, bedoeld met ‚in strijd met een normale exploitatie van die databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank’? Kunnen inzonderheid de feiten en omstandigheden [omschreven in de punten 17‑19 van dit arrest] in de context van de [feiten en omstandigheden bedoeld in punt 15 van dit arrest] als zodanig worden aangemerkt?

11.
Moet artikel 10, lid 3, van de richtlijn aldus worden uitgelegd, dat in geval van een ‚substantiële wijziging’ van de inhoud van een databank, waardoor voor de aldus tot stand gekomen databank een nieuwe beschermingstermijn ingaat, de tot stand gekomen databank als een nieuwe, afzonderlijke databank moet worden beschouwd, ook voor de toepassing van artikel 7, lid 5?”


De prejudiciële vragen

Opmerkingen vooraf

23
Artikel 7, lid 1, van de richtlijn geeft de samensteller van een databank in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn een specifieke, als recht sui generis gekwalificeerde bescherming voorzover „de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud [daarvan] in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering”.

24
Met zijn tweede en derde vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging van het begrip investering in respectievelijk de verkrijging en de controle van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn.

25
Artikel 7, lid 1, van de richtlijn machtigt de samensteller van een door het recht sui generis beschermde databank om de opvraging en/of het hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud daarvan te verbieden. Artikel 7, lid 5, verbiedt voorts het herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met een normale exploitatie van die databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de samensteller van de databank.

26
De zevende, de achtste en de negende vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, hebben betrekking op de begrippen opvraging en hergebruik. Bij de eerste, de vierde, de vijfde en de zesde vraag, die eveneens gezamenlijk zullen worden onderzocht, staan de begrippen substantieel en niet-substantieel deel van de inhoud van een databank centraal.

27
De tiende vraag heeft betrekking op de reikwijdte van het verbod van artikel 7, lid 5, van de richtlijn. Met de elfde vraag wil de verwijzende rechter vernemen of, indien de samensteller van de databank een substantiële wijziging in de inhoud daarvan heeft aangebracht, sprake is van een nieuwe databank voor de beoordeling, in het kader van artikel 7, lid 5, van de richtlijn, of sprake is van herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de databank.

De tweede en derde vraag, betreffende het begrip investering in de verkrijging of de controle van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn

28
De tweede en de derde vraag van de verwijzende rechter hebben betrekking op het begrip investering in de verkrijging of de controle van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn.

29
In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 7, lid 1, van de richtlijn de aan het recht sui generis verbonden bescherming voorbehoudt aan databanken die aan een nauwkeurig criterium voldoen, te weten dat de verkrijging, de controle of de presentatie van hun inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering.

30
In de bewoordingen van de overwegingen 9, 10 en 12 van de richtlijn heeft deze, zoals William Hill opmerkt, tot doel het bevorderen en beschermen van investeringen in systemen voor de „opslag” en de „verwerking” van gegevens, welke bijdragen tot de ontwikkeling van de informatiemarkt in een context die wordt gekenmerkt door exponentiële groei van de hoeveelheid gegevens die jaarlijks in alle sectoren van bedrijvigheid wordt voortgebracht en verwerkt. Daaruit volgt dat het begrip investering in de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud van een databank algemeen moet worden opgevat als betrekking hebbend op de investering ten behoeve van het aanleggen van deze databank als zodanig.

31
In dit verband moet, zoals William Hill en de Belgische, de Duitse en de Portugese regering beklemtonen, het begrip investering in de verkrijging van de inhoud van een databank aldus worden opgevat dat het duidt op de middelen die worden aangewend om bestaande elementen te verkrijgen en in deze databank te verzamelen, met uitsluiting van de middelen die worden aangewend voor het creëren van die elementen. De door de richtlijn geregelde bescherming door het recht sui generis strekt er immers toe, de totstandkoming van systemen voor de opslag en verwerking van bestaande gegevens te bevorderen, en niet het creëren van gegevens die naderhand in een databank bijeen kunnen worden gebracht.

32
Deze uitlegging wordt bevestigd door overweging 39 van de richtlijn, volgens welke het recht sui generis een bescherming beoogt tegen onrechtmatige toe‑eigening van de resultaten van de financiële en professionele investeringen die zijn gedaan om „de inhoud [van een databank] te verkrijgen en te verzamelen”. Zoals de advocaat-generaal in de punten 41 tot en met 46 van haar conclusie opmerkt, pleiten alle taalversies van deze overweging 39, in weerwil van lichte terminologische variaties, voor een uitlegging waarbij het creëren van in de databank opgenomen elementen van het begrip verkrijging wordt uitgesloten.

33
Overweging 19 van de richtlijn, volgens welke de compilatie van meerdere vastleggingen van muziekuitvoeringen op een CD geen voldoende substantiële investering vertegenwoordigt om onder het recht sui generis te vallen, verschaft een extra argument ter ondersteuning van deze uitlegging. Daaruit blijkt immers dat de middelen die worden aangewend voor het creëren van de werken of elementen in de databank, in casu op een CD, niet gelijk kunnen worden gesteld met een investering in de verkrijging van de inhoud van deze databank en bijgevolg niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling of de investering in de samenstelling van deze databank substantieel is.

34
Het begrip investering in de controle van de inhoud van de databank moet aldus worden opgevat dat het ziet op de middelen die worden aangewend voor de controle van de juistheid van de gezochte elementen, zowel bij de samenstelling van de databank als tijdens het functioneren ervan, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie in deze databank te waarborgen. De middelen die worden aangewend voor de controle in de fase waarin gegevens of andere elementen worden gecreëerd die vervolgens in een databank worden opgenomen, hebben daarentegen betrekking op dit creëren, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden bij de beoordeling of er sprake is van een substantiële investering in het kader van artikel 7, lid 1, van de richtlijn.

35
In dit verband sluit de omstandigheid dat de samenstelling van een databank samenhangt met de uitoefening van een hoofdactiviteit in het kader waarvan de samensteller van de databank tevens degene is die de in deze databank opgenomen elementen heeft gecreëerd, als zodanig niet uit dat deze persoon aanspraak kan maken op de bescherming die het recht sui generis biedt, op voorwaarde dat hij aantoont dat de verkrijging van deze elementen of de controle dan wel de presentatie daarvan, in de in de punten 31 tot en met 34 van dit arrest weergegeven zin, een in kwantitatief dan wel kwalitatief opzicht substantiële investering heeft gevergd, los van de middelen die voor het creëren van deze elementen zijn aangewend.

36
Ook al vereisen het opzoeken van gegevens en het controleren van de juistheid ervan op het moment van samenstelling van de databank in beginsel niet dat de samensteller van deze databank bijzondere middelen aanwendt, aangezien het gaat om gegevens die hij heeft gecreëerd en die te zijner beschikking staan, neemt dit niet weg dat het verzamelen van deze gegevens, de systematische of methodische ordening ervan in de databank, de organisatie van de afzonderlijke toegankelijkheid en de controle van de juistheid gedurende de gehele periode waarin de databank functioneert, tot een in kwantitatief en/of kwalitatief opzicht substantiële investering in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn kunnen nopen.

37
In het hoofdgeding wenst de verwijzende rechter te vernemen of de in punt 14 van dit arrest omschreven investeringen kunnen worden gelijkgesteld aan een investering in de verkrijging van de inhoud van de databank van BHB. Verzoeksters in het hoofdgeding beklemtonen in dit verband het substantiële karakter van de hiervoor genoemde investeringen.

38
De investeringen die worden gedaan om voor de organisatie van paardenrennen vast te stellen welke paarden aan de betrokken race mogen meedoen, hebben echter betrekking op het creëren van de gegevens waaruit de in de databank van BHB opgenomen lijsten van deze races bestaan. Zij houden geen verband met een investering in de verkrijging van de inhoud van de databank. Er kan bijgevolg geen rekening mee worden gehouden bij de beoordeling of de investering in het aanleggen van deze databank substantieel is.

39
De procedure voor het inschrijven van een paard op een wedstrijdlijst vereist stellig een aantal voorafgaande controles, verband houdend met de identiteit van degene die de inschrijving verricht, de kenmerken van het paard alsmede de kwalificaties van het paard, de eigenaar en de jockey.

40
Deze voorafgaande controle vindt echter plaats in de fase waarin de lijst voor de betrokken race wordt gecreëerd. Zij vormt dus een investering in het creëren van gegevens en niet in de controle van de inhoud van de databank.

41
Hieruit volgt dat de middelen die worden aangewend voor de opstelling van een lijst van de paarden die aan een race deelnemen en voor de controleverrichtingen in dat verband, geen investering zijn in de verkrijging en de controle van de inhoud van de databank waarin die lijst is opgenomen.

42
Gelet op het voorgaande dienen de tweede en derde prejudiciële vraag als volgt te worden beantwoord:

Het begrip investering in de verkrijging van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn moet aldus worden opgevat dat het duidt op de middelen die worden aangewend om bestaande elementen te verkrijgen en in deze databank te verzamelen. Het omvat niet de middelen die worden aangewend voor het creëren van de elementen die de inhoud van een databank vormen.

Het begrip investering in de controle van de inhoud van de databank in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn moet aldus worden opgevat dat het ziet op de middelen die worden aangewend voor de controle van de juistheid van de gezochte elementen, zowel bij de samenstelling van de databank als tijdens het functioneren ervan, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie in deze databank te waarborgen. Middelen die worden aangewend voor de controle in de fase waarin elementen worden gecreëerd die vervolgens in een databank worden opgenomen, vallen niet onder dit begrip.

De middelen die worden aangewend voor de opstelling van een lijst van de paarden die aan een race deelnemen en voor de controleverrichtingen in dit verband, zijn geen investering in de verkrijging en de controle van de inhoud van de databank waarin die lijst is opgenomen.

De zevende, de achtste en de negende vraag, met betrekking tot de begrippen opvraging en hergebruik in de zin van artikel 7 van de richtlijn

43
Met de zevende, achtste en negende vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gebruik van een databank zoals die door William Hill wordt gemaakt, opvraging en/of hergebruik vormt in de zin van artikel 7 van de richtlijn. De verwijzende rechter vraagt onder meer of de door het recht sui generis geboden bescherming ook het gebruik dekt van gegevens die, ofschoon zij uit een beschermde databank afkomstig zijn, door de gebruiker uit andere bronnen dan deze databank zijn verkregen.

44
Luidens overweging 41 van de richtlijn dient de bescherming van het in artikel 7, lid 1, van de richtlijn in het leven geroepen recht sui generis de samensteller van een databank de mogelijkheid te geven, te verbieden dat de gehele inhoud van die databank of een substantieel deel daarvan zonder zijn toestemming wordt opgevraagd en/of hergebruikt. Bovendien verbiedt artikel 7, lid 5, van de richtlijn onder bepaalde voorwaarden dat niet-substantiële delen van de inhoud van een databank worden opgevraagd en/of hergebruikt.

45
De begrippen opvraging en hergebruik moet worden uitgelegd in het licht van het doel van het recht sui generis. Zoals in overweging 42 van de richtlijn wordt aangegeven, beoogt dit de samensteller van de databank te beschermen tegen „handelingen […] waarmee de gebruiker zijn legitieme rechten te buiten gaat en die aldus afbreuk doen aan de investering” van deze persoon.

46
Uit overweging 48 van deze richtlijn blijkt dat het recht sui generis een economische rechtvaardigingsgrond heeft, in die zin dat het de samensteller van de databank de bescherming en vergoeding van de investering in de samenstelling en in het functioneren van deze databank verzekert.

47
In deze omstandigheden is het voor de beoordeling van de reikwijdte van de bescherming door het recht sui generis niet van belang dat de opvraging en/of het hergebruik de samenstelling van een andere databank ten doel heeft – ongeacht of deze met de oorspronkelijke databank concurreert en ongeacht of deze al dan niet dezelfde omvang heeft – of dat deze handeling plaatsvindt in het kader van een andere activiteit dan de samenstelling van een databank. Overweging 42 van de richtlijn bevestigt in dit verband dat „het recht om opvraging en/of hergebruik van de inhoud of een substantieel deel ervan te verbieden, niet alleen gericht is tegen de fabricage van een parasiterend concurrerend product, maar ook tegen de gebruiker die door zijn handelingen in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantiële schade berokkent aan de investering”.

48
Ook moet worden opgemerkt dat, ofschoon artikel 2, lid 5, van het door de Commissie op 15 april 1992 ingediende voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB C 156, blz. 4) de werkingssfeer van het recht sui generis beperkte tot het zonder toestemming opvragen en/of hergebruiken „voor commerciële doeleinden”, in artikel 7 van de richtlijn een verwijzing naar dat doel ontbreekt, zodat het voor de toetsing van een handeling aan dit artikel niet van belang is of met die handeling al dan niet een commercieel doel wordt beoogd.

49
Artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn definieert opvraging als „het permanent of tijdelijk overbrengen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm”, terwijl artikel 7, lid 2, sub b hergebruik definieert als „elke vorm van het aan het publiek ter beschikking stellen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan, door verspreiding van kopieën, verhuur, on line transmissie of in een andere vorm”.

50
De verwijzing naar „een substantieel deel” in de definitie van de begrippen opvraging en hergebruik geeft aanleiding tot verwarring, aangezien uit artikel 7, lid 5, van de richtlijn blijkt, dat opvraging of hergebruik ook betrekking kan hebben op een niet-substantieel deel van een databank. Zoals de advocaat-generaal in punt 90 van haar conclusie beklemtoont, heeft de verwijzing in artikel 7, lid 2, van de richtlijn naar het substantiële karakter van het opgevraagde of het hergebruikte deel, geen betrekking op de definitie van deze begrippen als zodanig, maar moet zij worden geacht te doelen op een van de voorwaarden voor de toepassing van het door artikel 7, lid 1, van de richtlijn in het leven geroepen recht sui generis.

51
Het gebruik van uitdrukkingen als „ongeacht op welke wijze en in welke vorm” en „elke vorm van het aan het publiek ter beschikking stellen” toont aan dat de communautaire wetgever een ruime betekenis heeft willen geven aan de begrippen opvraging en hergebruik. Deze begrippen moeten in het licht van het doel van de richtlijn dus in die zin worden uitgelegd, dat zij verwijzen naar iedere handeling die bestaat in het zich toe‑eigenen respectievelijk het ter beschikking stellen van het publiek, zonder toestemming van de samensteller van de databank, van de resultaten van diens investering, waardoor deze laatste inkomsten waarmee hij wordt geacht de kosten van deze investering te kunnen dekken, worden ontnomen.

52
In deze context en in tegenstelling tot het standpunt van William Hill en de Belgische en de Portugese regering, kunnen de begrippen opvraging en hergebruik niet worden beperkt tot de gevallen waarin de opvraging en het hergebruik rechtstreeks geschieden vanuit de oorspronkelijke databank, omdat anders de samensteller van de databank niet wordt beschermd tegen het zonder toestemming kopiëren vanuit een kopie van zijn databank. Deze uitlegging wordt bevestigd door artikel 7, lid 2, sub b, van de richtlijn, dat stelt dat de eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een databank door de rechthebbende of met diens toestemming, leidt tot uitputting van het recht om controle uit te oefenen op de „doorverkoop” van die kopie in de Gemeenschap, maar niet van het recht om de opvraging of het hergebruik van die kopie te controleren.

53
Aangezien de opvraging en/of het hergebruik zonder toestemming door een derde vanuit een andere bron dan de betrokken databank, evenals dergelijke handelingen die rechtstreeks vanuit deze databank worden verricht, de investering van de samensteller van deze databank aantasten, moet ervan uit worden gegaan dat de begrippen opvraging en hergebruik geen directe toegang tot de betrokken databank veronderstellen.

54
Evenwel moet worden beklemtoond dat de bescherming door het recht sui generis uitsluitend betrekking heeft op opvraging en hergebruik zoals in artikel 7, lid 2, van de richtlijn gedefinieerd. Deze bescherming ziet daarentegen niet op raadpleging van een databank.

55
De samensteller van een databank kan zich weliswaar een exclusief recht van toegang tot zijn databank voorbehouden of de toegang daartoe voorbehouden aan bepaalde personen, maar wanneer hij zelf de inhoud van zijn databank of een deel daarvan voor het publiek toegankelijk maakt, kan hij zich niet op grond van zijn recht sui generis verzetten tegen de raadpleging van deze databank door derden.

56
Dat geldt ook wanneer de samensteller van de databank een derde toestemming geeft de inhoud van zijn databank te hergebruiken, dat wil zeggen deze onder het publiek te verspreiden. Uit de definitie van het begrip hergebruik in artikel 7, lid 2, sub b, van de richtlijn, gelezen in samenhang met overweging 41 daarvan, blijkt immers dat de toestemming van deze persoon voor het hergebruik van zijn databank of van een substantieel deel daarvan, inhoudt dat hij erin toestemt dat zijn databank of het betrokken deel daarvan door de derde die deze toestemming heeft verkregen, voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt. Door hergebruik toe te staan, creëert de samensteller van de databank voor de belanghebbenden een alternatieve bron voor de toegang tot de inhoud van zijn databank en de raadpleging daarvan.

57
Het feit dat de databank door derden kan worden geraadpleegd bij een „hergebruiker” die toestemming heeft verkregen van de samensteller ervan, belet deze laatste overigens niet de waarde van zijn investering terug te verdienen. Het staat hem immers vrij een bijdrage vast te stellen voor het hergebruik van de databank of een deel daarvan, welke onder meer rekening houdt met de raadplegingen die verder worden verwacht en die dus waarborgt dat zijn investeringen voldoende worden goedgemaakt.

58
Voor het overige kan de rechtmatige gebruiker van een databank, te weten degene die van de samensteller van de databank rechtstreeks of indirect toestemming heeft gekregen voor raadpleging van de inhoud van de databank, door de samensteller krachtens het bij artikel 7, lid 1, van de richtlijn in het leven geroepen recht sui generis worden belet op zijn beurt de gehele inhoud van de databank of een substantieel deel daarvan op te vragen of te hergebruiken. De toestemming van de samensteller van de databank tot de raadpleging daarvan, leidt immers niet tot uitputting van zijn recht sui generis.

59
Deze analyse wordt met betrekking tot de opvraging bevestigd door overweging 44 van de richtlijn, waarin wordt opgemerkt „wanneer de inhoud van een databank niet in beeld kan worden gebracht zonder die inhoud of een substantieel deel ervan permanent of tijdelijk op een andere drager over te brengen, hiervoor de toestemming van de rechthebbende vereist is”. Evenzo preciseert overweging 43 van de richtlijn met betrekking tot hergebruik, dat „door on-linetransmissie het recht om hergebruik te verbieden niet wordt uitgeput ten aanzien van de databank, noch ten aanzien van een materiële kopie van de databank of een deel ervan, die door de ontvanger met instemming van de rechthebbende is gemaakt”.

60
In dit verband moet echter worden beklemtoond dat het verbod van artikel 7, lid 1, van de richtlijn slechts betrekking heeft op de opvraging en/of het hergebruik van de gehele inhoud dan wel een substantieel deel van de inhoud van een databank waarvan de samenstelling een substantiële investering heeft vereist. Uit artikel 8, lid 1, van de richtlijn volgt dat het recht sui generis buiten de in artikel 7, lid 5, van deze richtlijn bedoelde gevallen, een rechtmatige gebruiker niet de opvraging of het hergebruik verbiedt van niet-substantiële delen van de inhoud van een databank.

61
Uit het voorgaande volgt dat voor de opvraging, te weten het overbrengen van de inhoud van een databank op een andere drager, en het hergebruik, te weten het aan het publiek ter beschikking stellen van de gehele inhoud dan wel een substantieel deel van de inhoud van een databank, de toestemming van de samensteller van de databank vereist is, ook wanneer deze zijn databank geheel of gedeeltelijk voor het publiek toegankelijk heeft gemaakt of een of meerdere derden toestemming heeft gegeven de inhoud daarvan onder het publiek te verspreiden.

62
De richtlijn bevat een uitzondering op het in het vorige punt vermelde beginsel. Artikel 9 van de richtlijn somt limitatief drie gevallen op waarin de lidstaten kunnen bepalen dat de rechtmatige gebruiker van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld, zonder toestemming van de samensteller van de databank een „substantieel deel” van de inhoud van die databank kan opvragen en/of hergebruiken. Het gaat daarbij om opvraging voor particuliere doeleinden van de inhoud van een niet-elektronische databank, opvraging ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek en opvraging en/of hergebruik voor de openbare veiligheid of in het kader van een administratieve of gerechtelijke procedure.

63
In het hoofdgeding blijkt uit de verwijzingsbeslissing, dat de gegevens over de paardenrennen die William Hill op haar internetsite plaatst en die oorspronkelijk uit de databank van BHB komen, enerzijds zijn ontleend aan de daags voor de race verschenen kranten en anderzijds aan de door SIS verschafte RDF.

64
Volgens de verwijzingsbeslissing wordt de in de kranten gepubliceerde informatie rechtstreeks aan de pers verstrekt door Weatherbys Group Ltd, de vennootschap die de databank van BHB beheert. Met betrekking tot de andere informatiebron van William Hill zij eraan herinnerd dat SIS toestemming heeft van Racing Pages Ltd, die gedeeltelijk in handen is van Weatherbys Group, om informatie over de paardenrennen in de vorm van RDF aan haar eigen leden, waaronder William Hill, te verstrekken. De gegevens over de paardenrennen uit de databank van BHB zijn dus met toestemming van BHB voor het publiek ter raadpleging toegankelijk gemaakt.

65
Hoewel William Hill rechtmatig gebruiker is van de voor het publiek toegankelijk gemaakte databank, in ieder geval met betrekking tot het deel van die databank dat gegevens over de paardenrennen bevat, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat zij handelingen verricht ter zake van opvraging en hergebuik in de zin van artikel 7, lid 2, van de richtlijn. In de eerste plaats vraagt zij gegevens op die oorspronkelijk afkomstig zijn uit de databank van BHB, door deze van de ene op de andere drager over te brengen. Zij voegt deze gegevens in feite in haar eigen elektronische systeem in. In de tweede plaats hergebruikt zij deze gegevens door ze op haar internetsite ter beschikking te stellen van het publiek, zodat haar cliënten weddenschappen over paardenrennen kunnen sluiten.

66
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat deze opvragingen en dit hergebruik hebben plaatsgevonden zonder toestemming van BHB e.a. Aangezien de huidige zaak bijgevolg met geen van de gevallen van artikel 9 van de richtlijn overeenkomt, zouden handelingen als die welke door William Hill zijn verricht dus door BHB e.a. op grond van hun recht sui generis kunnen worden verboden, vooropgesteld dat zij betrekking hebben op de gehele inhoud van de databank van BHB of een substantieel deel daarvan, in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn. Wanneer dergelijke handelingen betrekking hebben op niet-substantiële delen van deze databank, zijn zij slechts verboden wanneer aan de voorwaarden van artikel 7, lid 5, van de richtlijn is voldaan.

67
Gelet op het bovenstaande dienen de zevende, de achtste en de negende prejudiciële vraag als volgt te worden beantwoord:

De begrippen opvraging en hergebruik in de zin van artikel 7 van de richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij verwijzen naar elke toe‑eigening of verspreiding onder het publiek van de gehele inhoud van een databank of een deel daarvan, zonder toestemming. Deze begrippen veronderstellen geen directe toegang tot de betrokken databank.

De omstandigheid dat de inhoud van de databank voor het publiek toegankelijk is gemaakt door degene die haar heeft samengesteld of met diens toestemming, heeft geen invloed op het recht van deze laatste om de opvraging en/of het hergebruik van de gehele inhoud van een databank of van een substantieel deel daarvan te verbieden.

De eerste, de vierde, de vijfde en de zesde vraag, met betrekking tot de begrippen substantieel en niet-substantieel deel van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7 van de richtlijn

68
Met zijn vierde, zijn vijfde en zijn zesde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen wat de betekenis is van de begrippen substantieel en niet-substantieel deel van de inhoud van een databank, in de context van artikel 7 van de richtlijn. Met de eerste vraag wenst hij voorts te vernemen of elementen uit een databank niet als – al dan niet substantieel – deel van die databank moeten worden gekwalificeerd wanneer de systematische of methodische ordening en de voorwaarden voor de individuele toegankelijkheid van de elementen worden gewijzigd door degene die opvraagt en/of hergebruikt.

69
In dit verband zij eraan herinnerd dat de bescherming door het recht sui generis betrekking heeft op databanken waarvan de samenstelling tot een substantiële investering heeft genoopt. In dit verband verbiedt artikel 7, lid 1, van de richtlijn de opvraging en/of het hergebruik niet alleen van de gehele inhoud van een door het recht sui generis beschermde databank, maar ook van een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel daarvan. Volgens overweging 42 van de richtlijn strekt deze bepaling ertoe te voorkomen dat een gebruiker „door zijn handelingen in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantiële schade berokkent aan de investering”. Uit deze overweging blijkt dat de beoordeling, vanuit kwalitatief standpunt, van het substantiële karakter van het betrokken deel, evenals de beoordeling vanuit kwantitatief standpunt moet plaatsvinden met het oog op de investering in de samenstelling van de databank en de schade die de opvraging en/of het hergebruik van dit deel aan deze investering heeft toegebracht.

70
Het begrip substantieel deel in kwantitatief opzicht van de inhoud van de databank in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn, verwijst naar de hoeveelheid opgevraagde en/of hergebruikte gegevens uit de databank en moet worden beoordeeld in verhouding tot de omvang van de totale inhoud daarvan. Bij opvraging en/of hergebruik door een gebruiker van een kwantitatief aanzienlijk deel van de inhoud van een met inzet van substantiële middelen samengestelde databank, is de investering in het opgevraagde en/of hergebruikte deel verhoudingsgewijs immers eveneens substantieel.

71
Het begrip substantieel deel in kwalitatief opzicht van de inhoud van de databank verwijst naar de omvang van de investering in de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud van het voorwerp van de opvraging en/of het hergebruik, ongeacht of dit voorwerp een in kwantitatief opzicht substantieel deel van de algemene inhoud van de beschermde databank vormt. Een in kwantitatief opzicht verwaarloosbaar deel van de inhoud van een databank kan immers wat de verkrijging, de controle of de presentatie betreft een uit menselijk, technisch of financieel oogpunt omvangrijke investering vertegenwoordigen.

72
Toegevoegd moet worden dat, aangezien het bestaan van een recht sui generis volgens overweging 46 van de richtlijn geen aanleiding mag zijn om een nieuw recht in het leven te roepen met betrekking tot de werken, gegevens of elementen zelf van de databank, de intrinsieke waarde van de opgevraagde of hergebruikte elementen geen relevant criterium is voor de beoordeling of het betrokken deel een substantieel karakter heeft.

73
Het begrip niet-substantieel deel van de inhoud van een databank moet worden geacht zich uit te strekken tot ieder deel dat in kwantitatief noch in kwalitatief opzicht beantwoordt aan het begrip substantieel deel.

74
In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de door William Hill op haar internetsite geplaatste elementen, die afkomstig zijn uit de databank van BHB, slechts een zeer klein deel van de totale omvang van deze databank vertegenwoordigen, zoals in punt 19 van dit arrest is opgemerkt. In kwantitatief opzicht zouden deze elementen dus niet als een substantieel deel van de inhoud van deze databank moeten worden beschouwd.

75
Volgens de verwijzingsbeslissing heeft de door William Hill gepubliceerde informatie, gelijk eveneens in punt 19 van dit arrest is opgemerkt, uitsluitend betrekking op de volgende elementen van de databank van BHB: de namen van alle paarden die aan de betrokken race deelnemen, de datum, het tijdstip en/of de naam van de race, alsmede de naam van de renbaan.

76
Om te beoordelen of deze elementen in kwalitatief opzicht een substantieel deel van de inhoud van de databank van BHB vertegenwoordigen, dient te worden onderzocht of de menselijke, technische of financiële inspanningen die de samensteller van de databank voor de verkrijging, de controle of de presentatie van deze gegevens heeft geleverd, een substantiële investering inhouden.

77
BHB e.a. betogen in dit verband dat de door William Hill opgevraagde en hergebruikte gegevens essentieel zijn omdat de paardenrennen zonder de deelnemerslijsten niet zouden kunnen plaatsvinden. Zij voegen daaraan toe dat deze gegevens een belangrijke investering vertegenwoordigen, in de vorm van een callcenter met meer dan 30 telefonisten.

78
Er moet echter in de eerste plaats aan worden herinnerd dat de intrinsieke waarde van de opgevraagde of hergebruikte gegevens geen relevant criterium vormt voor de beoordeling of het betrokken deel in kwalitatief opzicht een substantieel karakter heeft. Het feit dat de door William Hill opgevraagde en hergebruikte gegevens essentieel zijn voor de organisatie van de paardenrennen waarmee BHB e.a. zijn belast, is dus niet relevant voor de beoordeling of de handelingen van William Hill betrekking hebben op een substantieel deel van de inhoud van de databank van BHB.

79
Voorts zij eraan herinnerd dat, zoals in de punten 31 tot en met 33 van dit arrest is opgemerkt, de middelen die worden aangewend voor het creëren van de in een databank opgenomen elementen, niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling of de investering in de samenstelling van deze databank substantieel is.

80
De middelen die door BHB e.a. worden aangewend voor het ten behoeve van het organiseren van paardenrennen vaststellen van de datum, het tijdschema, de locatie en/of naam van de race, alsmede van de paarden die daaraan deelnemen, vormen een investering in het creëren van in de databank van BHB opgenomen elementen. Hieruit volgt dat indien, zoals in casu blijkens de verwijzingsbeslissing het geval is, de door William Hill opgevraagde en hergebruikte elementen van BHB e.a. geen investering hebben vereist die losstaat van de voor het creëren daarvan vereiste middelen, moet worden aangenomen dat deze elementen in kwalitatief opzicht geen substantieel deel van de databank van BHB vertegenwoordigen.

81
In deze omstandigheden behoeft de eerste prejudiciële vraag niet te worden beantwoord. De wijziging die degene die opvraagt of hergebruikt, heeft aangebracht in de ordening of in de voorwaarden voor de individuele toegankelijkheid van de gegevens waarop de opvraging of het hergebruik betrekking heeft, kan hoe dan ook niet tot gevolg hebben dat een niet-substantieel deel van de inhoud van de betrokken databank in een substantieel deel daarvan wordt omgezet.

82
Gelet op het bovenstaande dienen de vierde, de vijfde en de zesde vraag als volgt te worden beantwoord:

Het begrip substantieel deel in kwantitatief opzicht van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, van de richtlijn verwijst naar de hoeveelheid opgevraagde en/of hergebruikte gegevens uit de databank en moet worden beoordeeld in verhouding tot de omvang van de totale inhoud van de databank.

Het begrip substantieel deel in kwalitatief opzicht van de inhoud van een databank verwijst naar de omvang van de investering in de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud van het voorwerp van de opvraging en/of het hergebruik, ongeacht of dit voorwerp een in kwantitatief opzicht substantieel deel van de algemene inhoud van de beschermde databank vormt.

Het begrip niet-substantieel deel van de inhoud van een databank strekt zich uit tot ieder deel dat in kwantitatief noch in kwalitatief opzicht beantwoordt aan het begrip substantieel deel.

De tiende vraag, inzake de reikwijdte van het verbod van artikel 7, lid 5, van de richtlijn

83
Met zijn tiende vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen op welke soort handelingen het verbod van artikel 7, lid 5, van de richtlijn betrekking heeft. Hij wenst bovendien te vernemen of handelingen als die van William Hill onder dit verbod vallen.

84
Dienaangaande volgt uit artikel 8, lid 1, en uit overweging 42 van de richtlijn dat de samensteller van een databank de rechtmatige gebruiker van deze databank in beginsel niet kan verhinderen een niet-substantieel deel van de inhoud daarvan op te vragen of te hergebruiken. Artikel 7, lid 5, van de richtlijn, dat de samensteller van een databank toestaat zich onder bepaalde voorwaarden tegen dergelijke handelingen te verzetten, vormt dus een uitzondering op dit beginsel.

85
In punt 14 van de motivering van het door de Raad op 10 juli 1995 vastgestelde gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 20/95 (PB C 288, blz. 14) wordt opgemerkt dat om „te voorkomen dat het ontbreken van bescherming van niet-substantiële gedeelten tot misbruik leidt doordat die gedeelten herhaaldelijk en stelselmatig worden opgevraagd en/of hergebruikt […] in lid 5 van dit artikel van het gemeenschappelijk standpunt een vrijwaringsclausule [is] opgenomen”.

86
Bijgevolg beoogt artikel 7, lid 5, van de richtlijn een omzeiling van het verbod van artikel 7, lid 1, van de richtlijn te voorkomen. Deze bepaling heeft tot doel, het herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van een databank, dat door zijn cumulatieve werking ernstige schade toebrengt aan de investering van de samensteller van de databank, evenzeer te verbieden als de opvragingen of hergebruiken bedoeld in artikel 7, lid 1, van de richtlijn.

87
De bepaling verbiedt bijgevolg opvragingen door gebruikers van de databank, die door hun repetitief en systematisch karakter zouden resulteren in een reconstructie van de databank in haar geheel of op zijn minst van een substantieel deel daarvan, zonder toestemming van de samensteller van de databank, ongeacht of dit geschiedt met het oog op de samenstelling van een andere databank dan wel met het oog op de uitoefening van een andere activiteit dan de samenstelling van een dergelijke databank.

88
Evenzo verbiedt artikel 7, lid 5, van de richtlijn een derde, het verbod van hergebruik van artikel 7, lid 1, van de richtlijn te omzeilen door niet-substantiële delen van de inhoud van de databank systematisch en herhaald ter beschikking van het publiek te stellen.

89
In deze omstandigheden verwijzen handelingen „in strijd met een normale exploitatie van [een] databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank” naar gedragingen waarvoor geen toestemming is gegeven en die ertoe strekken om door het cumulatief effect van opvragingen de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een door het recht sui generis beschermde databank te reconstrueren en/of om door het cumulatief effect van hergebruik, de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een dergelijke databank ter beschikking te stellen van het publiek, en die aldus ernstige schade toebrengen aan de investering van de samensteller van deze databank.

90
Zoals in de punten 74 tot en met 80 van dit arrest is opgemerkt, hebben blijkens de verwijzingsbeslissing in het hoofdgeding de opvragingen en het hergebruik door William Hill betrekking op niet-substantiële delen van de inhoud van de databank van BHB. Volgens de verwijzingsbeslissing worden zij verricht bij iedere georganiseerde race. Zij hebben dus een repetitief en systematisch karakter.

91
Dergelijke handelingen zijn echter niet gericht op het omzeilen van het verbod van artikel 7, lid 1, van de richtlijn. Het is immers uitgesloten dat William Hill door het cumulatieve effect van zijn handelingen de gehele inhoud van de databank van BHB of een substantieel deel daarvan reconstrueert en ter beschikking stelt van het publiek en aldus de investering van BHB e.a. in de samenstelling van deze databank ernstige schade berokkent.

92
In dit verband moet worden beklemtoond dat volgens de verwijzingsbeslissing de elementen uit de databank van BHB die dagelijks op de internetsites van William Hill worden geplaatst, uitsluitend betrekking hebben op de paardenrennen van de betreffende dag en enkel de in punt 19 van dit arrest genoemde gegevens bevatten.

93
Zoals in punt 80 van dit arrest is uiteengezet, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de omstandigheid dat de databank van verzoeksters elementen bevat waarop de handelingen van William Hill betrekking hebben, van BHB e.a. geen investering heeft vereist, los van de voor het creëren ervan aangewende middelen.

94
Hieruit volgt dat het verbod van artikel 7, lid 5, van de richtlijn geen betrekking heeft op handelingen als die van William Hill.

95
Gelet op het voorgaande dient op de tiende prejudiciële vraag te worden geantwoord dat het verbod van artikel 7, lid 5, van de richtlijn betrekking heeft op het zonder toestemming opvragen en/of hergebruiken, dat ertoe strekt om door zijn cumulatieve effect zonder toestemming van de samensteller van een databank de gehele inhoud of een substantieel deel daarvan te reconstrueren en/of ter beschikking van het publiek te stellen, en dat aldus ernstige schade toebrengt aan de investering van die persoon.

96
De elfde prejudiciële vraag hoeft derhalve niet te worden beantwoord.


Kosten

97
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.




Het Hof van Justitie (grote kamer) verklaart voor recht:

1)
Het begrip investering in de verkrijging van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken moet aldus worden opgevat dat het duidt op de middelen die worden aangewend om bestaande elementen te verkrijgen en in deze databank te verzamelen. Het omvat niet de middelen die worden aangewend voor het creëren van de elementen die de inhoud van een databank vormen.

Het begrip investering in de controle van de inhoud van de databank in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 96/9 moet aldus worden opgevat dat het ziet op de middelen die worden aangewend voor de controle van de juistheid van de gezochte elementen, zowel bij de samenstelling van de databank als tijdens het functioneren ervan, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie in deze databank te waarborgen. Middelen die worden aangewend voor de controle in de fase waarin elementen worden gecreëerd die vervolgens in een databank worden opgenomen, vallen niet onder dit begrip.

De middelen die worden aangewend voor de opstelling van een lijst van de paarden die aan een race deelnemen en voor de controleverrichtingen in dit verband, zijn geen investering in de verkrijging en de controle van de inhoud van de databank waarin die lijst is opgenomen.

2)
De begrippen opvraging en hergebruik in de zin van artikel 7 van richtlijn 96/9 moeten aldus worden uitgelegd dat zij verwijzen naar elke toe‑eigening of verspreiding onder het publiek van de gehele inhoud van een databank of een deel daarvan, zonder toestemming. De begrippen veronderstellen geen directe toegang tot de betrokken databank.

De omstandigheid dat de inhoud van de databank voor het publiek toegankelijk is gemaakt door degene die haar heeft samengesteld of met diens toestemming heeft geen invloed op het recht van deze laatste om de opvraging en/of het hergebruik van de gehele inhoud van een databank of van een substantieel deel daarvan te verbieden.

3)
Het begrip substantieel deel in kwantitatief opzicht van de inhoud van een databank in de zin van artikel 7, van richtlijn 96/9 verwijst naar de hoeveelheid opgevraagde en/of hergebruikte gegevens uit de databank en moet worden beoordeeld in verhouding tot de omvang van de totale inhoud van de databank.

Het begrip substantieel deel in kwalitatief opzicht van de inhoud van een databank verwijst naar de omvang van de investering in de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud van het voorwerp van de opvraging en/of het hergebruik, ongeacht of dit voorwerp een in kwantitatief opzicht substantieel deel van de algemene inhoud van de beschermde databank vormt.

Het begrip niet-substantieel deel van de inhoud van een databank strekt zich uit tot ieder deel dat in kwantitatief noch in kwalitatief opzicht beantwoordt aan het begrip substantieel deel.

4)
Het verbod van artikel 7, lid 5, van richtlijn 96/9 heeft betrekking op het zonder toestemming opvragen en/of hergebruiken, dat ertoe strekt om door zijn cumulatieve effect zonder de toestemming van de samensteller van een databank de gehele inhoud of een substantieel deel daarvan te reconstrueren en/of ter beschikking van het publiek te stellen, en dat aldus ernstige schade toebrengt aan de investering van deze persoon.


ondertekeningen


1
Procestaal: Engels.