Language of document :

Hogere voorziening, ingesteld op 18 september 2019 door de Bondsrepubliek Duitsland tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 9 juli 2019 in zaak T-53/18, Bondsrepubliek Duitsland / Europese Commissie

(Zaak C-688/19 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: J. Möller, R. Kanitz, gemachtigden, bijgestaan door M. Winkelmüller, F. van Schewick, M. Kottmann, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 juli 2019 in zaak T-53/18, Duitsland/Commissie;

nietigverklaring van besluit (EU) 2017/1995 van de Commissie van 6 november 2017 tot handhaving in het Publicatieblad van de Europese Unie van de referentie van geharmoniseerde norm EN 13341:2005 + A1:2011 betreffende niet-verplaatsbare thermoplastische tanks voor bovengrondse opslag van huisbrandstookolie, kerosine en dieselbrandstof overeenkomstig verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad1 ;

nietigverklaring van besluit (EU) 2017/1996 van de Commissie van 6 november 2017 tot handhaving in het Publicatieblad van de Europese Unie van de referentie van geharmoniseerde norm EN 12285-2:2005 betreffende fabrieksmatig vervaardigde stalen tanks overeenkomstig verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad2 ;

telkens subsidiair bij de twee voorgaande punten, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante de volgende twee middelen aan.

Ten eerste stelt zij dat het bestreden arrest in strijd is met artikel 18, lid 2, juncto artikel 17, lid 5, van verordening nr. 305/20113 . Het Gerecht is er volgens haar aan voorbijgegaan dat de Commissie op grond van deze bepalingen bevoegd en tevens verplicht was om een van de door de Bondsrepubliek Duitsland in overweging gegeven maatregelen te treffen.

Ten tweede is zij van mening dat het bestreden arrest in strijd is met artikel 18, lid 2, juncto artikel 3, leden 1 en 2, en artikel 17, lid 3, van verordening nr. 305/2011. Het Gerecht is er volgens haar aan voorbijgegaan dat de Commissie op grond van deze bepalingen verplicht was te toetsen of de kwestieuze normen de naleving van de fundamentele eisen voor bouwwerken in gevaar brachten.

____________

1 PB 2017, L 288, blz. 36.

2 PB 2017, L 288, blz. 39.

3 Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB 2011, L 88, blz. 5).