Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Amsterdam (Nederland) op 22 augustus 2019 – Openbaar Ministerie tegen YC

(Zaak C-626/19)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoeker: Openbaar Ministerie

Verweerder: YC

Prejudiciële vragen

Kan een officier van justitie die deelneemt aan de rechtsbedeling in de uitvaardigende lidstaat, die in de uitoefening van zijn met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken op onafhankelijke wijze optreedt en die een EAB heeft uitgevaardigd als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ1 worden aangemerkt, indien een rechter in de uitvaardigende lidstaat de voorwaarden voor het uitvaardigen van een EAB en, met name, de evenredigheid daarvan heeft beoordeeld voorafgaand aan de daadwerkelijke beslissing van die officier van justitie om het EAB uit te vaardigen?

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt: is voldaan aan de voorwaarde dat de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen en, met name, de evenredigheid daarvan, het voorwerp moeten kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming, zoals bedoeld in overweging 75 van het arrest van het Hof van Justitie van 27 mei 2019 (ECLI:EU:C:2019:456), indien voor de gezochte persoon na zijn daadwerkelijke overlevering een rechtsgang openstaat waarin bij de rechter in de uitvaardigende lidstaat de nietigheid van het EAB kan worden ingeroepen en waarin deze rechter onder meer de evenredigheid van de beslissing tot het uitvaardigen van dat EAB onderzoekt?

____________

1     Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overleving tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).