Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 18 februari 2019 door Bank Refah Kargaran tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 december 2018 in zaak T-552/15, Bank Refah Kargaran/Raad

(Zaak C-134/19 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Bank Refah Kargaran (vertegenwoordiger: J.-M. Thouvenin, avocat)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Tweede kamer) van 10 december 2018 in zaak T-552/15 gedeeltelijk te vernietigen;

primair, de conclusies die rekwirante voor het Gerecht van de Europese Unie heeft geformuleerd toe te wijzen via de toekenning van een vergoeding voor haar materiële schade ten belope van 68 651 319 EUR en voor haar immateriële schade ten belope van 52 547 415 EUR;

subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Raad van de Europese Unie in elk geval verwijzen in de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante zeven middelen aan.

1. Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aan te nemen dat de ontoereikende motivering van het nietig verklaarde besluit geen voldoende gekwalificeerde schending oplevert van een rechtsregel van de Europese Unie.

2. Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat wanneer een eisende partij die het slachtoffer is geworden van een onwettige sanctie van de Raad van de Europese Unie, beroep heeft ingesteld en nietigverklaring van de sanctie heeft verkregen, het voor haar geen doel meer dient om een voldoende gekwalificeerde schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming aan te voeren.

3. Derde middel: onjuiste rechtsopvatting

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een door rekwirante in haar repliek gepreciseerd middel af te wijzen zonder na te gaan, zoals de rechtspraak vereist, of de uitwerking van dit middel in de repliek het gevolg is van de normale ontwikkeling van het debat dat sinds het verzoekschrift heeft plaatsgevonden in de contentieuze procedure.

4. Vierde en vijfde middel: onjuiste rechtsopvatting

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het in zaak T-24/111 gewezen arrest onjuist uit te leggen en door te oordelen dat uit de vaststelling dat de Raad zich niet heeft gehouden aan zijn verplichting om rekwirante in kennis te stellen van de tegen haar met betrekking tot de reden voor de bevriezingsmaatregelen aangevoerde elementen, niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van Unierecht waarvoor de Unie aansprakelijk is.

5. Zesde middel: onjuiste opvatting van het verzoekschrift

Het Gerecht heeft het verzoekschrift onjuist opgevat door rekwirantes argument niet-ontvankelijk te verklaren op grond dat zij zich in het stadium van het verzoekschrift niet heeft beroepen op de vermeende onwettigheid van het feit dat de reden voor haar plaatsing op de lijsten van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, niet zou overeenstemmen met het door de Raad gehanteerde criterium.

6. Zevende middel: onjuiste opvatting van het verzoekschrift

Door de door rekwirante aangevoerde middelen van onwettigheid terug te brengen tot louter de schending van de motiveringsplicht, heeft het Gerecht het verzoekschrift onjuist opgevat.

____________

1 Arrest van 6 september 2013, Bank Refah Kargaran/Raad (T-24/11, EU:T:2013:403).