Language of document : ECLI:EU:F:2015:58

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

16 juni 2015

Zaak F‑118/10 DEP

Aristidis Psarras

tegen

Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA)

„Openbare dienst – Procedure – Begroting van de proceskosten”

Betreft:      Verzoek om begroting van de proceskosten, naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 2 oktober 2012, Psarras/ENISA (F‑118/10, EU:F:2012:138), ingediend krachtens artikel 106 van het Reglement voor de procesvoering.

Beslissing:      Het totaalbedrag dat het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging aan invorderbare kosten in zaak F‑118/10 aan Psarras moet betalen, wordt vastgesteld op 17 456,75 EUR. Over dit bedrag moet vertragingsrente worden betaald vanaf de dag van betekening van deze beschikking tot aan de dag van betaling, tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor die periode voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld, vermeerderd met drieënhalve punt.

Samenvatting

1.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Factoren die in aanmerking moeten worden genomen – Honoraria die de partijen aan hun eigen advocaten zijn verschuldigd – Noodzakelijk karakter van de prestaties van een advocaat die in mindering kunnen worden gebracht op de handelingen die in het kader van de procedure voor het Gerecht zijn verricht

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 105, c)]

2.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Verzoek om begroting – Termijn voor indiening – Inachtneming van een redelijke termijn

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 106, lid 1)

3.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Begrip – Optreden van verscheidene advocaten

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 105, c)]

1.      De Unierechter kan niet de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vaststellen, maar wel bepalen tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Bij zijn beslissing op een verzoek om begroting van kosten hoeft de Unierechter geen rekening te houden met een nationaal tarief voor advocatenhonoraria of met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de belanghebbende partij en haar gemachtigden of raadslieden.

Aangezien een tariefregeling in het Unierecht ontbreekt, beoordeelt de rechter de gegevens van de zaak vrijelijk, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het Unierecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad en het economisch belang van het geschil voor de partijen.

Dienaangaande kan uit het feit dat een advocaat een verzoekschrift heeft ingediend, aanwezig was op de terechtzitting en verschillende geschriften heeft overgelegd, worden afgeleid dat die advocaat daadwerkelijk de voor de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken noodzakelijke handelingen en prestaties heeft verricht.

Wat de bepaling van het bedrag van die noodzakelijke prestaties betreft, vormt het bewijs van betaling van de kosten waarvan vergoeding wordt verlangd geen voorwaarde voor de begroting door het Gerecht van de invorderbare kosten.

(cf. punten 24, 25 en 33‑35)

Referentie:

Hof: beschikking van 4 juli 2013, Kronofrance/Duitsland e.a., C‑75/05 P‑DEP en C‑80/05 P-DEP, EU:C:2013:458, punt 30

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikkingen van 10 november 2009, X/Parlement, F‑14/08 DEP, EU:F:2009:149, punt 22; 26 april 2010, Schönberger/Parlement, F‑7/08 DEP, EU:F:2010:32, punt 24; 27 september 2011, De Nicola/EIB, F‑55/08 DEP, EU:F:2011:155, punten 40 en 41; 2 juli 2013, Martinez Erades/EDEO, F‑64/12 DEP, EU:F:2013:111, punt 21; 14 november 2013, Cuallado Martorell/Commissie, F‑96/09 DEP, EU:F:2013:186, punt 28, en 3 juli 2014, Bogusz/Frontex, F‑5/12 DEP, EU:F:2014:179, punten 30‑33 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Een verzoek om begroting van kosten moet worden ingediend binnen een redelijke termijn na afloop waarvan de partij die in de kosten is verwezen er terecht van mag uitgaan dat de schuldeisende partij afstand heeft gedaan van haar recht. De redelijkheid van een termijn moet overigens worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van elke zaak en, met name, het belang van het geschil voor de betrokkene, de complexiteit van de zaak en de gedraging van de betrokken partijen.

Wat de gedraging van de partijen betreft, hoewel de instelling van hogere voorziening geen schorsende werking heeft, is het heel begrijpelijk dat een partij die recht heeft op de kosten, wacht totdat de termijn voor hogere voorziening is verstreken alvorens haar verzoek om vergoeding in te dienen.

(cf. punten 28 en 30)

Referentie:

Hof: beschikking van 21 juni 1979, Dietz/Commissie, 126/76 DEP, EU:C:1979:158, punt 1, en arrest van 28 februari 2013, Heroverweging Arango Jaramillo e.a./EIB, C‑334/12 RX-II, EU:C:2013:134, punten 28 en 33

Gerecht van eerste aanleg: beschikking van 17 april 1996, Air France/Commissie, T‑2/93 DEP, EU:T:1996:48, punten 10‑12

3.      Een verzoek om begroting van kosten is een standaardverzoek en onderscheidt zich in beginsel door het ontbreken van elke moeilijkheid voor de advocaat die de zaak ten gronde reeds heeft behandeld.

Kosten verband houdende met het optreden van een nieuwe advocaat na de contentieuze procedure, kunnen echter slechts worden gedragen door de partij die in de kosten is veroordeeld, voor zover zij overeenkomen met de tijd die deze nieuwe advocaat aan het dossier heeft besteed, na aftrek van de tijd die hij nodig heeft gehad om zich in dit dossier in te werken.

(cf. punten 53 en 54)

Referentie:

Hof: beschikkingen van 7 juni 2012, France Télévisions/TF1, C‑451/10 P‑DEP, EU:C:2012:323, punt 32; en 10 oktober 2013, OCVV/Schräder, C‑38/09 P‑DEP, EU:C:2013:679, punt 42

Gerecht van eerste aanleg: beschikking van 15 maart 2000, Enso-Gutzeit/Commissie, T‑337/94 DEP, EU:T:2000:76, punt 21

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking van 3 juli 2014, Bogusz/Frontex, EU:F:2014:179, punt 47