Language of document : ECLI:EU:F:2016:136

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

24 juni 2016

Zaak F‑142/11 RENV

Erik Simpson

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Terugverwijzing naar het Gerecht na vernietiging – Ambtenaren – Plaatsing in een hogere rang – Besluit om verzoeker nadat hij was geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek van de rang AD 9 niet die rang te geven – Motiveringsplicht – Gelijke behandeling – Kennelijk onjuiste beoordeling – Artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering – Beroep kennelijk ongegrond”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Simpson vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Raad van de Europese Unie van 9 december 2010 tot afwijzing van zijn verzoek om plaatsing in de rang AD 9 na te zijn geslaagd voor algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/113/07 georganiseerd voor de aanwerving van hoofden van een eenheid van de rang AD 9, met name het Ests, op het gebied van de vertaling, en van het besluit van 7 oktober 2011 tot afwijzing van zijn klacht. Hij vraagt voorts om de Raad te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade en tot betaling van de kosten.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Simpson draagt zijn eigen kosten in de zaken F‑142/11, T‑130/14 P en F‑142/11 RENV en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie in zaak F‑142/11. De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten in de zaken T‑130/14 P en F‑142/11 RENV.

Samenvatting

Ambtenaren – Gelijke behandeling – Begrip – Grenzen

Verschillen in behandeling die worden gerechtvaardigd aan de hand van een objectief en redelijk criterium en die evenredig zijn aan het ermee nagestreefde doel, vormen geen schending van het beginsel van gelijke behandeling. Tot de objectieve en redelijke criteria die een verschil in behandeling van ambtenaren kunnen rechtvaardigen, behoort het dienstbelang. Bij het besluit welke maatregelen in het dienstbelang moeten worden genomen, beschikt de administratie over een ruime beoordelingsbevoegdheid, zodat de Unierechter bij zijn toezicht op de eerbiediging van het non-discriminatiebeginsel, enkel dient na te gaan of de betrokken instelling geen onderscheid heeft gemaakt dat berust op willekeur of kennelijk indruist tegen het dienstbelang.

(cf. punten 46 en 47)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest van 16 maart 2004, Afari/ECB, T‑11/03, EU:T:2004:77, punt 65

Gerecht voor ambtenarenzaken: arresten van 19 oktober 2006, De Smedt/Commissie, F‑59/05, EU:F:2006:105, punt 76; 23 januari 2007, Chassagne/Commissie, F‑43/05, EU:F:2007:14, punt 91, en 25 februari 2010, Pleijte/Commissie, F‑91/08, EU:F:2010:13, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak