Language of document : ECLI:EU:F:2016:69

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

7 april 2016

Zaak F‑44/15

Sergio Spadafora

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Ambt van hoofd van een eenheid – Kennisgeving van vacature – Selectieprocedure – Voorselectiepanel – Onderhoud met het voorselectiepanel – Niet-plaatsing op de shortlist van kandidaten die worden voorgesteld voor het eindgesprek met het TABG – Regelmatigheid van de selectieprocedure – Prioriteit voor de aanwerving van een kandidaat met de nationaliteit van een bepaalde lidstaat – Gedrag van de voorzitter van het voorselectiepanel – Discriminatie op grond van taal – Verzoek om schadevergoeding – Artikel 81 van het Reglement voor de procesvoering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Spadafora in wezen vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van 30 juni 2014 waarbij de directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) heeft besloten om D. aan te stellen in het ambt van hoofd van de eenheid Legal Advice van het directoraat Investigation Support en, ten tweede, veroordeling van OLAF tot vergoeding van de materiële schade die hij zou hebben geleden door het verlies van de kans om voor de vervulling van dat ambt te worden geselecteerd.

Beslissing:      Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Spadafora draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Vacature – Vergelijking van de verdiensten van de kandidaten – Ambt van hoofd van een eenheid – Kandidaat die in bepaalde gevallen het hoofd van de eenheid heeft vervangen of dat ambt interim heeft vervuld – Niet doorslaggevend

(Ambtenarenstatuut, art. 27, eerste alinea)

2.      Ambtenaren – Vacature – Vergelijking van de verdiensten van de kandidaten – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Inachtneming van de voorwaarden in de kennisgeving van vacature – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 29)

3.      Ambtenaren – Vacature – Vergelijking van de verdiensten van de kandidaten – Ambt van hoofd van een eenheid – Beoordelingsbevoegdheid van het voorselectiepanel – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 29)

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Criteria – Evenwichtige aardrijkskundige spreiding – Nationaliteit als keuze-element – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Gelijkwaardigheid van de profielen van de verschillende kandidaten

(Ambtenarenstatuut, art. 27, eerste alinea)

5.      Ambtenaren – Vacature – Ambt van hoofd van een eenheid – Procedure voor het voorselectiepanel – Eerbiediging van het beginsel van onpartijdigheid –Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 27)

6.      Ambtenaren – Aanwerving – Procedure – Verplichting voor de administratie om zich tot een kandidaat te richten in een taal die hij grondig beheerst – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 27)

1.      In het kader van de vergelijking van de verdiensten van de kandidaten met het oog op de vervulling van een ambt van hoofd van een eenheid, vormen het feit dat een kandidaat op bepaalde momenten het hoofd van de eenheid heeft vervangen en dat hij het betrokken ambt interim heeft vervuld geen doorslaggevende beoordelingselementen waardoor hij hoger scoort op het gebied van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit, welke op grond van artikel 27, eerste alinea, van het Statuut doorslaggevende criteria vormen voor de keuze van de kandidaat die in een vacant ambt kan worden aangesteld.

(cf. punt 52)

Referentie:

Hof: arrest van 13 december 2001, Cubero Vermurie/Commissie, C‑446/00 P, EU:C:2001:703, punt 21

Gerecht van eerste aanleg: arrest van 6 juli 1999, Séché/Commissie, T‑112/96 en T‑115/96, EU:T:1999:134, punt 62

2.      De uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid waarover de administratie op het gebied van aanstelling beschikt, veronderstelt dat zij alle relevante elementen van elke sollicitatie nauwgezet en onpartijdig onderzoekt, en dat zij zich strikt aan de in de kennisgeving van vacature gestelde eisen houdt, zodat zij elke kandidaat die niet aan de vereisten voldoet, dient af te wijzen. De kennisgeving van vacature vormt immers een wettigheidkader dat de administratie zichzelf stelt en waaraan zij zich nauwgezet heeft te houden.

(cf. punt 59)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking van 9 juli 2015, De Almeida Pereira/Eurojust, F‑142/14, EU:F:2015:83, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak

3.      Wanneer in het kader van een procedure voor de voorziening in een ambt van hoofd van een eenheid van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) de beoordeling van de sollicitatie en de presentatie van een kandidaat tijdens het onderhoud collegiaal heeft plaatsgevonden door het voorselectiepanel, kan ten aanzien van de samenstelling van dat panel, met name gelet op de aanwezigheid van een lid van het personeel van de Commissie, niet worden aangenomen dat de voorzitter van het panel een doorslaggevende invloed op dat panel heeft kunnen uitoefenen die zo ver ging dat hij als enige beslist om de naam van een kandidaat niet op de shortlist te plaatsen.

(cf. punt 63)

4.      Het is niet onverenigbaar met de vereisten van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit dat de administratie, wanneer de profielen van de verschillende kandidaten in grote mate gelijkwaardig zijn, de nationaliteit als het belangrijkste criterium neemt wanneer dat nodig is om het geografisch evenwicht binnen haar personeel te handhaven of te herstellen, zoals vereist door artikel 27, lid 1, van het Statuut.

(cf. punt 70)

Referentie:

Hof: arrest van 4 maart 1964, Lassalle/Parlement, 15/63, EU:C:1964:9, blz. 73

5.      De verplichting van onpartijdigheid is inderdaad een van de regels die de werkzaamheden van de jury van een vergelijkend onderzoek en, naar analogie, die van de voorselectiecomités beheersen.

Wat de gedraging van de voorzitter van het panel betreft in het kader van een procedure voor de aanwerving van een hoofd van een eenheid, kan uit de omstandigheid dat hij tijdens een onderhoud van een kandidaat met het voorselectiepanel even glimlacht uit beleefdheid, vriendelijkheid of zelfs uit spot op geen enkele wijze worden afgeleid dat hij partijdig is, zelfs al heeft de kandidaat achteraf die indruk. In elk geval kan, gelet op het niveau van de betrokken post, die het beheer van het personeel en dus van eventuele relationele of gedragsproblemen binnen dat personeel inhoudt, van een kandidaat worden verwacht dat hij zelfverzekerd, geconcentreerd of zelfs koelbloedig blijft zelfs al wordt hij geconfronteerd met een gedraging van een van de leden van het voorselectiecomité die subjectief door hem als beledigend kan worden opgevat.

(cf. punten 82 en 85)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking van 25 mei 2011, Meierhofer/Commissie, F‑74/07 RENV, EU:F:2011:63, punt 62, en arrest van 13 november 2014, Hristov/Commissie en EMA, F‑2/12, EU:F:2014:245, punt 86, waartegen twee hogere voorzieningen zijn ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaken T‑26/15 P en T‑7/15 P

6.      De administratie van de Unie kan zich algemeen tot een van haar ambtenaren richten, daaronder begrepen in het kader van een aanwervingprocedure, in een andere officiële taal van de Unie dan de moedertaal van die ambtenaar of de tweede door hem gekozen taal. De keuze van de communicatietaal levert dus geen schending van de rechten van die ambtenaar op wanneer hij de door de administratie gebruikte taal voldoende beheerst om effectief en gemakkelijk kennis te nemen van de inhoud van de verstrekte informatie of van de door zijn administratie gestelde vragen.

Alleen wanneer een taalkundige voorwaarde tot gevolg heeft dat een ambt bij de Unie wordt voorbehouden aan een bepaalde nationaliteit, zonder dat dit wordt gerechtvaardigd door redenen verband houdende met het functioneren van de dienst, verzet artikel 27 van het Statuut zich ertegen dat het tot aanstelling bevoegd gezag van de kandidaten voor dat ambt verlangt dat zij een perfecte kennis van een bepaalde officiële taal hebben.

(cf. punten 91 en 92)

Referentie:

Hof: arrest van 4 maart 1964, Lassalle/Parlement, 15/63, EU:C:1964:9, blz. 73

Gerecht van eerste aanleg: arresten van 5 oktober 2005, Rasmussen/Commissie, T‑203/03, EU:T:2005:346, punten 62‑64, en 20 november 2008, Italië/Commissie, T‑185/05, EU:T:2008:519, punten 129, 132 en 145