Language of document :

Beroep ingesteld op 22 juli 2020 – Europese Commissie / Republiek Oostenrijk

(Zaak C-328/20)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Martin en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Oostenrijk, door een aanpassingsmechanisme in te voeren voor de gezinsbijslag en het bedrag van de kinderaftrek voor werknemers wier kinderen permanent in een andere lidstaat verblijven, de krachtens de artikelen 7 en 67 van verordening (EG) nr. 883/20041 en artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/20112 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

vaststellen dat de Republiek Oostenrijk bovendien de krachtens artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen door een aanpassingsmechanisme in te voeren voor de gezinsbonus plus, de eenverdienersaftrek, de alleenstaandeouderaftrek en de onderhoudsaftrek van migrerende werknemers wier kinderen permanent in een andere lidstaat verblijven,;

de Republiek Oostenrijk verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Oostenrijk kent aan personen die in Oostenrijk werken, voor hun kinderen, in de vorm van eenmalige, forfairaire bedragen, de gezinsuitkering en het sociale voordeel van de gezinsbijslag en de kinderaftrek toe, alsmede het belastingvoordeel van de gezinsbijslag plus, de eenverdienersaftrek, de eenouderaftrek en de alimentatieaftrek. Sinds 1 januari 2019 bepaalt de Oostenrijkse regelgeving dat deze staatsuitkeringen moeten worden aangepast aan het algemene prijsniveau van de lidstaat waar het kind permanent verblijft.

Eerste middel:

De Commissie stelt dat de gezinsbijslag en het kinderaftrekbedrag gezinsuitkeringen zijn, in de zin van verordening nr. 883/2004 en dat de artikelen 7 en 67 van deze verordening zich ertegen verzetten dat een lidstaat de toekenning of het bedrag van de gezinsuitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de gezinsleden van de werknemer verblijven in de lidstaat die deze uitkeringen verstrekt. Door de invoering van de aanpassing stelt Oostenrijk de behandeling van gezinsuitkeringen voor kinderen echter juist afhankelijk van de vraag in welke lidstaat de kinderen verblijven. Oostenrijk schendt daarmee de artikelen 7 en 67 van verordening nr. 883/2004.

Tweede middel:

Voorts stelt de Commissie dat de door Oostenrijk ingevoerde aanpassing rechthebbenden wier kinderen in lidstaten met een hoger prijsniveau wonen, in een betere positie plaatst dan personen wier kinderen in Oostenrijk wonen, terwijl personen met kinderen in lidstaten met een laag prijsniveau, ongunstiger worden behandeld. Bij de invoering van de aanpassing is Oostenrijk er echter van uitgegaan dat dit een besparing zou opleveren op de nationale begroting, wat alleen maar kan betekenen dat het aantal ontvangers van dergelijke uitkeringen en voordelen wier kinderen in lidstaten wonen waar het prijsniveau lager is dan in Oostenrijk, groter is.

Met het invoeren van het aanpassingsmechanisme maakt Oostenrijk zich dus schuldig aan indirecte discriminatie ten nadele van migrerende werknemers. Er bestaat geen legitiem doel dat deze discriminatie kan rechtvaardigen. Derhalve schendt Oostenrijk met betrekking tot de gezinsbijslag en het bedrag van de kinderaftrek het beginsel van gelijke behandeling, neergelegd in artikel 4 van verordening nr. 883/2004 en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011, en met betrekking tot de gezinsbonus plus, de alleenverdienersaftrek, de alleenstaandeouderaftrek en de onderhoudsaftrek het beginsel van gelijke behandeling als bedoeld in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011.

____________

1 Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).

2 Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1).