Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 31 oktober 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) van 24 september 2019 in zaak T-105/17, HSBC Holdings plc e.a./Commissie

(Zaak C-806/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Christoforou, M. Farley en F. van Schaik, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: HSBC Holdings plc, HSBC Bank plc, HSBC France

Conclusies

vernietiging van het bestreden arrest (punten 336-354 en het dictum) voor zover hierin artikel 2 van het besluit1 nietig wordt verklaard;

afwijzing van het tweede, derde en vierde onderdeel van het zesde middel van het beroep van HSBC voor het Gerecht betreffende de geldboeten en haar subsidiair verzoek betreffende de uitoefening van volledige rechtsmacht;

of subsidiair:

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor afdoening van de zaak betreffende het tweede, derde en vierde onderdeel van het zesde middel van het door HSCS ingediende verzoekschrift voor het Gerecht en het subsidiaire verzoek betreffende de uitoefening van volledige rechtsmacht; en

verwijzing van HSBC in alle kosten van de onderhavige procedure en wijziging van de beslissing over de kosten in het bestreden arrest teneinde deze in overeenstemming te brengen met de uitkomst van de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punten 345-353 van het arrest te oordelen dat de Commissie haar motiveringsplicht krachtens artikel 296 VWEU niet is nagekomen met betrekking tot de disconteringsfactor voor het bepalen van het basisbedrag van de geldboete opgelegd aan HSBC, en door, bijgevolg, op basis hiervan artikel 2, onder b), van het bestreden besluit nietig te verklaren.

Het Gerecht heeft het onjuiste juridische criterium toegepast bij de beoordeling van de toereikendheid van de motivering van het omstreden besluit met betrekking tot de disconteringsfactor. Wat betreft de besluiten tot het opleggen van geldboeten aan ondernemingen wegens schending van artikel 101 VWEU is de Commissie niet verplicht de cijfers met betrekking tot berekeningsmethode van de geldboeten te vermelden, noch om alle cijfers te verstrekken die betrekking hebben op elk van de tussenstappen van de berekeningsmethode. Bij een juiste juridische beoordeling voldoet de motivering van het bestreden besluit aan de vereisten van artikel 296 VWEU, aangezien zij de redenering bevat van de Commissie met betrekking tot (i) de noodzaak om een disconteringsfactor toe te passen, (ii) de grootte van de disconteringsfactor (iii) de elementen die de Commissie in rekening bracht bij het berekenen van de grootte van de disconteringsfactor, (iv) de redenen waarom de Commissie het passend achtte om elk van deze factoren in aanmerking te nemen, en (v) een indicatie van de impact van elk element op de uiteindelijke grootte van de disconteringsfactor. Bovendien konden de geadresseerden van het besluit aan de hand van de motivering nagaan of het beginsel van gelijke behandeling gerespecteerd werd.

____________

1 Besluit van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak AT.39914 — Rentederivaten in euro) (kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 8530).