Language of document : ECLI:EU:F:2014:107

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

22 mei 2014

Zaak F‑130/12

CI

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Toelage voor een kind ten laste – Dubbele toelage voor een kind ten laste – Artikel 67, lid 3, van het Statuut – Voorwaarden voor toekenning – Minnelijke regeling tussen partijen na tussenkomst van de Europese Ombudsman – Uitvoering – Zorgplicht”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee CI vraagt om nietigverklaring van het besluit van 4 augustus 2008 waarbij het Europees Parlement de doorbetaling, met ingang van 1 juni 2008, van de dubbele toelage voor een kind ten laste die zij krachtens artikel 67, lid 3, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) ontving ten behoeve van haar gehandicapte zoon, afhankelijk heeft gesteld van de overlegging van bewijsstukken van haar financiële lasten, van het besluit van 24 oktober 2008 waarbij haar die doorbetaling is geweigerd, van het besluit van 5 december 2011, genomen na de heropening van haar dossier, voor zover daarbij de twee eerdergenoemde besluiten zijn bevestigd, alsmede van het besluit van 20 juli 2012 tot afwijzing van haar klacht tegen het besluit van 5 december 2011.

Beslissing:      Het besluit van het Europees Parlement van 5 december 2011 houdende weigering om vanaf 1 juni 2008 de dubbele toelage voor een kind ten laste door te betalen en het besluit van 20 juli 2012 tot afwijzing van de klacht worden nietig verklaard. Het beroep wordt verworpen voor het overige. Het Europees Parlement draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van CI.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Termijnen – Regels van openbare orde – Bij de Europese Ombudsman ingediende klacht – Geen invloed

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91, lid 3; besluit 94/262 van het Europees Parlement, art. 2, lid 6)

2.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Toelage voor een kind ten laste – Dubbele toelage – Voorwaarden voor toekenning – Minnelijke regeling tussen partijen na tussenkomst van de Europese Ombudsman – Uitvoering – Zorgplicht

(Ambtenarenstatuut, art. 67, lid 3)

1.      Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van besluit 94/262 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt, schorsen de bij de ombudsman ingediende klachten niet de voor een beroep op de rechter vastgestelde termijnen.

(cf. punt 42)

2.      Op grond van artikel 67, lid 3, van het Statuut kan de toelage voor een kind ten laste worden verdubbeld wanneer het kind voor de ambtenaar zware lasten met zich brengt, omdat het geestelijk of lichamelijk gehandicapt is.

Wat de uitvoering van een door de Ombudsman voorgestelde en door partijen aanvaarde minnelijke oplossing betreft, beoordeelt de administratie ten eerste het besluit van de Ombudsman om het onderzoek af te sluiten kennelijk verkeerd, wanneer de minnelijke oplossing inhoudt dat de betrokken ambtenaar alleen een begroting van de kosten van therapie of een privéleraar moet overleggen, doch het bevoegde hoofd van de eenheid de betrokken ambtenaar een voorwaarde oplegt die in die minnelijke oplossing niet is voorzien, namelijk dat de concrete behoeften van haar zoon bestaan in een therapeutische behandeling.

Ten tweede vat het bevoegde hoofd van de eenheid de inhoud van het medisch advies van de raadgevend arts verkeerd op wanneer hij concludeert dat de zoon van de betrokken ambtenaar een speciale, door een vakman verleende behandeling nodig heeft en dat de hulp die hij nodig heeft niet op afstand per telefoon of e-mail kan worden verleend.

Ten derde volgt de raadpleging van een onafhankelijk arts, wiens rapport heeft geleid tot de vaststelling van het besluit houdende weigering om de dubbele toelage toe te kennen, na de onjuiste conclusies waartoe het bevoegde hoofd van de eenheid is gekomen en die zelf zijn getrokken na een onjuist onderzoek van het dossier van de betrokken ambtenaar en zonder dat de administratie eerst had aangedrongen bij de raadgevend arts, hetgeen zij had kunnen doen, opdat deze duidelijkheid verstrekte over de adviezen die hij op grond van de door haar verstrekte medische attesten had uitgebracht over de behoeften van de zoon van de betrokken ambtenaar.

In deze omstandigheden blijft de administratie bij de beoordeling van het dienstbelang en dat van de betrokken ambtenaar niet binnen redelijke grenzen en maakt zij bij de uitvoering van de door de Ombudsman voorgestelde en door partijen aanvaarde minnelijke regeling kennelijk onjuist gebruik van haar beoordelingsbevoegdheid, zodat zij haar zorgplicht jegens de betrokken ambtenaar niet nakomt.

(cf. punten 56‑58, 62, 65, 66, 71 en 74)