Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 15 april 2019 door Associazione Nazionale GranoSalus – Liberi Cerealicoltori & Consumatori (Associazione GranoSalus) tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 14 februari 2019 in zaak T-125/18, Associazione GranoSalus/Commissie

(Zaak C-313/19 P)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: Associazione Nazionale GranoSalus – Liberi Cerealicoltori & Consumatori (Associazione GranoSalus) (vertegenwoordiger: G. Dalfino, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Middelen en voornaamste argumenten

1.    De hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht is gebaseerd op schending van artikel 263, vierde alinea, VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

2.    Rekwirante voert allereerst schending aan van artikel 263, vierde alinea, VWEU, aangezien het Gerecht is voorbijgegaan aan het feit dat de vereniging GranoSalus Association bevoegd is om op te treden op grond van de individuele procesbevoegdheid van haar leden, daar de bestreden uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 „hen individueel en rechtstreeks raakt”, als „regelgevingshandeling die hen rechtstreeks raakt en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengt”.

In dit verband heeft de vereniging betoogd dat het Gerecht deze bepaling onjuist heeft toegepast door te oordelen dat niet was voldaan aan het vereiste van individuele geraaktheid, aangezien „het in hun algemene hoedanigheid van consument en burger van de Unie is dat bepaalde leden van rekwirante door de bestreden handeling zouden zijn geraakt” (punt 57 van de beschikking).

Deze indeling van de leden van rekwirante GranoSalus is echter onjuist in het licht van de statuten van de vereniging, volgens welke de leden ervan, en namens hen de vereniging, dragers en behartigers zijn van de belangen van bescherming van consumenten en producenten van landbouwproducten, onder meer door de uitvoering van maatregelen „ter bestrijding van eventuele verhogingen van de drempels voor mycotoxinen en andere verontreinigingen, met name op het niveau van de Unie, ter bescherming van de gezondheid van de consumenten, en in het bijzonder van kinderen”.

Aangezien aan het vereiste van individuele geraaktheid is voldaan en dit vereiste bovenop het vereiste van rechtstreekse geraaktheid komt, heeft het Gerecht bij zijn uitspraak ten onrechte dit vereiste niet in aanmerking genomen.

3.    De vereniging heeft ook bezwaar gemaakt tegen de onjuistheid van de beschikking van het Gerecht, waar dit van oordeel was dat niet was voldaan aan het vereiste van rechtstreekse geraaktheid met betrekking tot de mogelijkheid om beroep in te stellen overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU, op grond van het vermeende bestaan van nationale maatregelen ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2017/2324, waartegen beroep is ingesteld, en het zijn beslissing ter zake heeft gemotiveerd op grond van de vermeende bevoegdheid die de lidstaten zouden hebben verleend om „vergunningen voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof ‘glyfosaat’ bevatten, te verlengen”, als een passende aanvulling op de „maatregelen ter uitvoering van de bestreden maatregel in de zin van artikel 263, vierde alinea, laatste zinsnede, VWEU” (punten 84 en 85 van de bestreden beschikking).

Dat deze beoordeling onjuist is blijkt uit de omstandigheid, die op basis van de stukken is bewezen, dat de lidstaat waar de vereniging haar zetel heeft en haar leden (Italië) verordening nr. 2017/2324 ten uitvoer heeft gelegd door middel van een mededeling van het ministerie van Volksgezondheid van 19 december 2017, waarin was voorzien in de loutere verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat voor een periode van niet meer dan vijf jaar, en tegelijkertijd de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die glyfosaat bevatten tot en met 15 december 2022 te verlengen, zonder enige discretionaire beoordeling, zelfs niet in het licht van de technische voorschriften van de bijlagen I en II bij verordening nr. 2324/2017.

In dit verband heeft de vereniging aangevoerd dat het Gerecht, zelfs indien de ministeriële mededeling van 19 december 2017 als een uitvoeringsmaatregel zou moeten worden beschouwd, niet heeft geoordeeld dat de mededeling zelf niet voor de nationale rechterlijke instanties kon worden aangevochten omdat het van de Italiaanse regeling en de relevante rechtspraak was uitgesloten [arrest nr. 6243 van de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter) van 9 november 2005].

4.    De vereniging betwistte derhalve de beschikking op grond dat zij artikel 263, vierde alinea, laatste zinsnede, VWEU heeft geschonden door geen rekening te houden met het voorwerp van het geding zoals dat was omschreven in het kader van het inleidende verzoekschrift. Het Gerecht heeft er geen rekening mee gehouden dat de rechtstreekse gevolgen van de bestreden verordening voor de vereniging, en dus voor haar leden, voortvloeien uit de mogelijke carcinogene werking van de werkzame stof glyfosaat (zie ook het onderzoek van het internationaal agentschap voor kankeronderzoek dat is gepubliceerd op 20 maart 2015 en dat in verordening nr. 2017/2324 van de hand is gewezen), waarvan de goedkeuring onder de uitsluitende bevoegdheid van de Europese Unie valt en niet afhankelijk mag worden gesteld van een vergunning die onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. De nationale vergunning voor het gewasbeschermingsmiddel houdt namelijk geen beoordeling in van de werkzame stof glyfosaat, die reeds „upstream” door de Europese Unie is goedgekeurd, zodat de Italiaanse staat niet de mogelijkheid heeft om het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen met betrekking tot de werkzame stof glyfosaat toe te laten of te weigeren. In casu heeft het Gerecht dus de voorwaarden van artikel 263, vierde alinea, laatste zinsnede, VWEU onderzocht zonder rekening te houden met de in het geding aangevoerde argumenten, of met het feit dat er glyfosaatresiduen in het grondwater, in levensmiddelen (deegwaren) en in de bodem kunnen worden aangetroffen, zodat het in de handel brengen van deze stof schade toebrengt aan het grondgebied, aan de onderdanen van de lidstaten en aan de belangen die de vereniging en via haar de leden daarvan, behartigen.

Het Gerecht van eerste aanleg had derhalve de in artikel 263 VWEU bedoelde gevolgen moeten beoordelen in het licht van deze omstandigheid en van de bepalingen van het GranoSalus-statuut, alsmede van de gekwalificeerde positie van de leden van het GranoSalus-team, wat in de beschikking niet is gebeurd.

5.    Op basis van het voorgaande heeft de vereniging de uitlegging betwist die aan artikel 263, vierde alinea, laatste zinsnede, VWEU is gegeven door de rechter van eerste aanleg die aan deze bepaling haar effect ontneemt en tegen de wil van de Europese wetgever ingaat. In dit verband wordt verwezen naar de overwegingen die de advocaten-generaal in verschillende procedures hebben gemaakt (zie met name conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-456/13 P, conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-583/11 P en conclusies van de advocaat-generaal in de gevoegde zaken C-622/16 P-C-624/16 P), in het licht waarvan een dergelijke restrictieve uitlegging artikel 263 VWEU van zijn betekenis en praktisch nut zou beroven.

Op grond daarvan heeft de vereniging betoogd dat de uitlegging van artikel 263, vierde alinea, laatste zinsnede, VWEU, waarnaar de bestreden beschikking verwijst, duidelijk in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [„Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden. Eenieder heeft recht op een eerlijke (...) behandeling van zijn zaak. (...)]” en de artikelen 6 (recht op een eerlijk proces) en 13 (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waardoor de mogelijkheid om in dergelijke feitelijke situaties een rechtsvordering in te stellen bij het Gerecht wordt belemmerd, waardoor op ongerechtvaardigde wijze afbreuk wordt gedaan aan de in het recht van de Unie vastgestelde regeling voor de bescherming van de rechten.

Conclusies

De vereniging GranoSalus heeft het Hof van Justitie verzocht de beschikking van het Gerecht in zaak T-125/18 nietig te verklaren, waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard en is geoordeeld dat de leden van de vereniging geen procesbevoegdheid hebben omdat, ten eerste, de bestreden verordening hen niet individueel zou raken en, ten tweede, er nationale uitvoeringsmaatregelen zouden bestaan die voorts uitsluiten dat er sprake is van rechtstreekse geraaktheid – en bijgevolg het beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 2017/2324 en de daarin geformuleerde verzoeken, met inbegrip van het verzoek om voorafgaand onderzoek, ontvankelijk te verklaren en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening van de zaak ten gronde.

____________