Language of document : ECLI:EU:T:2007:212

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid)

11 juli 2007 (*)

„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap – Schade door onderneming geleden als gevolg van voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht in procedure van controle van verenigbaarheid van concentratie met gemeenschappelijke markt”

In zaak T‑351/03,

Schneider Electric SA, gevestigd te Rueil-Malmaison (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Winckler en M. Pittie, advocaten,

verzoekster,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues als gemachtigde,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Oliver, É. Gippini Fournier en C. Ingen-Housz, vervolgens door Oliver, O. Beyne en R. Lyal, en ten slotte door Oliver, Lyal en F. Arbault, als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door W.‑D. Plessing en M. Lumma als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een beroep tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatigheden in de procedure van controle van de verenigbaarheid van de tussen haarzelf en de onderneming Legrand SA tot stand gebrachte concentratie met de gemeenschappelijke markt,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, I. Wiszniewska-Białecka, V. Vadapalas, E. Moavero Milanesi en N. Wahl, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 april 2007,

het navolgende

Arrest

 Rechtskader

1        Artikel 2, lid 3, van de in casu toepasselijke versie van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen [(PB L 395, blz. 1; gerectificeerd in PB 1990, L 257, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1310/97 van de Raad van 30 juni 1997 (PB L 180, blz. 1) (hierna: „verordening”)], bepaalt dat concentraties die een machtspositie in het leven roepen of versterken die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan wordt belemmerd, onverenigbaar worden verklaard met de gemeenschappelijke markt.

2        Volgens artikel 3, lid 1, sub b, van de verordening komt een concentratie tot stand wanneer een onderneming rechtstreeks of middellijk zeggenschap krijgt over een andere onderneming, onder meer door de verwerving van participaties of vermogensbestanddelen.

3        Artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening preciseert dat de Commissie overeenkomstig de verordening bij haar aangemelde concentraties die, ofschoon zij binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen, geen ernstige twijfel doen rijzen omtrent hun verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt, met deze markt verenigbaar verklaart.

4        Indien de Commissie wel aan die verenigbaarheid twijfelt, leidt zij overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub c, een diepgaand onderzoek in (hierna: „fase II‑onderzoek”).

5        Volgens artikel 10, lid 1, moeten die besluiten worden genomen binnen een maand te rekenen vanaf de dag na de ontvangst van de aanmelding van de concentratie of van de volledige gegevens.

6        Artikel 8 bepaalt dat de Commissie in het kader van het fase II‑onderzoek ofwel een beschikking kan geven waarbij zij de concentratie, eventueel nadat de betrokken ondernemingen hun aangemelde fusieplan hebben gewijzigd, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaart (lid 2), ofwel een onverenigbaarheidsbeschikking (lid 3).

7        Volgens artikel 10, lid 3, moeten beschikkingen waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, uiterlijk worden gegeven binnen vier maanden na de dag waarop het fase II‑onderzoek is ingeleid.

8        Indien een onverenigbaar verklaarde concentratie reeds tot stand is gebracht, kan de Commissie volgens artikel 8, lid 4, in de overeenkomstig lid 3 gegeven beschikking of in een afzonderlijke beschikking de scheiding van de ondernemingen of elke andere geëigende maatregel gelasten om weer een daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen.

9        Volgens artikel 10, lid 6, wordt de aangemelde concentratie geacht verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te zijn verklaard wanneer de Commissie niet binnen een maand na de aanmelding of de ontvangst van de volledige gegevens heeft besloten het fase II‑onderzoek in te leiden, noch zich binnen vier maanden na de inleiding van een dergelijk onderzoek bij beschikking over de verenigbaarheid van de concentratie heeft uitgesproken.

10      Wanneer een beschikking van de Commissie door de gemeenschapsrechter nietig wordt verklaard, zijn volgens artikel 10, lid 5, de in de verordening gestelde termijnen opnieuw van toepassing vanaf de dag waarop het arrest is gewezen.

11      Artikel 7, lid 1, preciseert dat een concentratie noch vóór de aanmelding noch binnen een termijn van drie weken na de aanmelding tot stand kan worden gebracht.

12      Volgens artikel 7, lid 3, belet lid 1 de totstandkoming van een bij de Commissie aangemeld openbaar overnemings‑ of ruilaanbod niet, voor zover de verkrijger de aan de deelnemingen in het kapitaal verbonden stemrechten niet uitoefent dan wel slechts uitoefent om de waarde van zijn belegging te handhaven en op basis van een door de Commissie overeenkomstig lid 4 verleende ontheffing.

13      Luidens laatstgenoemde bepaling kan de Commissie op verzoek ontheffing van de in de leden 1 en 3 van artikel 7 bedoelde verplichtingen verlenen teneinde ernstige schade aan één of aan meer bij een concentratie betrokken ondernemingen te voorkomen. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden en verplichtingen worden verbonden om de voorwaarden voor een daadwerkelijke mededinging te waarborgen. De ontheffing kan te allen tijde, zowel vóór de aanmelding als na de transactie, worden aangevraagd en verleend.

14      Artikel 18, lid 1, van de verordening ten slotte bepaalt dat de Commissie, alvorens de in ? onder meer ? artikel 8, lid 3, bedoelde beschikkingen vast te stellen, de betrokken ondernemingen in de gelegenheid stelt om hun standpunt ten aanzien van de tegen hen aangevoerde bezwaren in alle fasen van de procedure tot aan de raadpleging van het Raadgevend Comité kenbaar te maken.

15      Volgens lid 3 van hetzelfde artikel baseert de Commissie haar beschikkingen uitsluitend op bezwaren waarover de betrokken ondernemingen hun opmerkingen kenbaar hebben kunnen maken, en worden de rechten ter zake van de verdediging van die ondernemingen bij het verloop van de procedure ten volle gewaarborgd.

 Voorgeschiedenis van het geschil

16      Schneider Electric SA (hierna: „Schneider”) en Legrand SA zijn twee Franse ondernemingen, waarvan de eerste zich bezighoudt met de productie en verkoop van producten en systemen in de sectoren elektriciteitsdistributie, industriële meet‑ en regeltechniek en automatisering, en de tweede elektrische apparatuur voor laagspanningsinstallaties produceert en verkoopt.

17      De sector producten op het gebied van elektriciteitsdistributie is als volgt gesegmenteerd:

Segment

Naam

Producten

Segment 1

hoofdverdelers

kastdelen, stroomonderbrekers, zekeringen, enz.

Segment 2

tussenverdelers

kastdelen, stroomonderbrekers, zekeringen, enz.

Segment 3

geprefabriceerde kabeldragers en ‑buizen

geprefabriceerde kabeldragers en ‑buizen

Segment 4

eindverdelers

kastdelen, stroomonderbrekers, zekeringen, schakelaars, differentieelschakelaars, enz.

Segment 5A

apparatuur voor gebruik na eindverdeler

eindapparatuurmeet‑ en regelsystemenbeveiligings‑ en bewakingssystemenonderdelen voor communicatienetwerken

Segment 5B

accessoires voor verspreide installaties

verdeeldozen, bevestigingsmateriaal en bekabeling tussen eindverdeler en te installeren apparaat

Segment 5C

zichtbaar gemonteerde kabelbanen

vloerdozen, wandgoten, masten, enz.

Industriële apparatuur

voedings‑ en omvormingsapparatuurhulpapparaten voor controle‑ en signaalsystemen

apparaten voor de elektrische voeding van industrie-uitrusting met wissel‑ of gelijkstroomverbindingsapparaten voor de besturing van bedrijfsuitrusting


18      De groothandelaren zijn plaatselijke distributeurs die van de industriële groepen het hele productengamma betrekken dat installateurs en paneelbouwers nodig hebben voor het aanleggen van een elektrische installatie. De paneelbouwers assembleren de verschillende onderdelen van een schakelpaneel.

19      Schneider en Legrand stelden de Commissie in kennis van een plan dat inhield, dat Schneider een openbaar ruilaanbod (hierna: „ORA”) zou doen voor alle aandelen Legrand en daarmee in de zin van artikel 3, lid 1, sub b, van de verordening zeggenschap over die onderneming zou krijgen.

20      In een tussen de voorzitters van beide ondernemingen uitgewisselde brief van 12 januari 2001 was bepaald dat de voorzitter van de raad van bestuur van Legrand persoonlijk zou worden betrokken bij de uitwerking van elke aan de Commissie voorgestelde oplossing en dat geen van de twee vennootschappen een verplichting met betrekking tot Legrand zou voorstellen of aangaan zonder voorafgaande goedkeuring van de voorzitters van hun respectieve raden van bestuur.

21      Op 15 januari 2001 gaven de twee vennootschappen te kennen dat zij overeenstemming hadden bereikt over de voorgenomen concentratie (hierna: „concentratie”) en diende Schneider een plan voor een ORA met betrekking tot de aandelen Legrand in bij de Franse raad voor de financiële markten.

22      Het ORA gold van 1 februari tot en met 7 maart 2001 en werd op 16 februari 2001 formeel bij de Commissie aangemeld.

23      In hun aanmeldingsformulier CO merkten de aanmeldende partijen onder meer op dat het, wat de gevolgen van de concentratie voor de segmenten 4 en 5 van de betrokken sectoriële markten betreft, weinig aannemelijk was dat de concentratie een conglomeraateffect zou hebben.

24      Aangezien de Commissie van mening was dat er grote twijfel bestond over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt, leidde zij op 30 maart 2001 overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub c, van de verordening het fase II‑onderzoek in.

25      Bij brief van 6 april 2001 verzocht zij Schneider en Legrand overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de verordening om inlichtingen.

26      Dit verzoek werd op 27 april 2001 gevolgd door een formele beschikking in de zin van artikel 11, lid 5, van de verordening, waardoor de termijn van vier maanden na de inleiding van het fase II‑onderzoek waarbinnen de Commissie over de verenigbaarheid van de concentratie diende te beslissen, overeenkomstig artikel 10, lid 4, werd geschorst.

27      Nadat de Cour d’appel de Paris (Frankrijk), waartoe de minderheidsaandeelhouders van Legrand zich hadden gewend teneinde de ontvankelijkheid van het ORA te betwisten, het ORA nietig had verklaard, diende Schneider op 7 juni 2001 de voorwaarden van een gewijzigd ORA in, dat ontvankelijk werd verklaard, inging op 21 juni 2001 en liep tot 25 juli daaraanvolgend.

28      Op 3 augustus 2001 zond de Commissie Schneider een mededeling van punten van bezwaar, waarin zij concludeerde dat door de aangemelde concentratie een machtspositie op een aantal nationale sectoriële markten zou ontstaan of zou worden versterkt.

29      Op 6 augustus 2001 gaf de Franse beurscommissie haar bericht uit over het eindresultaat van Schneiders ORA, waaruit bleek dat Schneider 98,7 % van de aandelen Legrand had verworven.

30      In hun antwoord van 16 augustus 2001 op de mededeling van de punten van bezwaar hekelden de partijen bij de concentratie de door de Commissie gehanteerde definitie van de markten en de wijze waarop zij de gevolgen van de concentratie voor die markten had geanalyseerd.

31      Op 29 augustus 2001 vond tussen de aanmeldende ondernemingen en de diensten van de Commissie een bijeenkomst plaats waarop werd gesproken over eventuele wijzigingen ter oplossing van de door de Commissie geconstateerde problemen op mededingingsgebied.

32      Met het oog daarop stelde Schneider meermalen corrigerende maatregelen aan de Commissie voor.

33      In hun schrijven van 25 september 2001 aan het met mededingingsaangelegenheden belaste lid van de Commissie gaven Schneider en Legrand uiting aan hun uiterste verbazing over het feit dat de Commissie ook op hun laatste voorstellen negatief had gereageerd, ofschoon Legrand zich volgens deze voorstellen in de gehele Europese economische ruimte (hierna: „EER”) uit de markten voor elektrische panelen zou terugtrekken.

34      Op 10 oktober 2001 gaf de Commissie op de grondslag van artikel 8, lid 3, van de verordening beschikking 2004/275/EG (Zaak COMP/M.2283 – Schneider-Legrand), waarbij zij de aangemelde concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaarde (PB 2004, L 101, blz. 1; hierna: „onverenigbaarheidsbeschikking”).

35      In punt 782 van de onverenigbaarheidsbeschikking concludeerde de Commissie dat de aangemelde concentratie een machtspositie zou scheppen als gevolg waarvan een daadwerkelijke mededinging op de volgende nationale sectoriële markten in significante mate zou worden belemmerd:

–        de markten van installatieautomaten, kleine automaten en kasten voor onderverdelers in Italië;

–        de markten van kleine automaten, aardlekschakelaars en behuizingen voor eindverdelers in Denemarken, Spanje, Italië en Portugal;

–        de markten van aansluitautomaten in Frankrijk en Portugal;

–        de markt van kabeldragers in het Verenigd Koninkrijk;

–        de markt van contactdozen en schakelaars in Griekenland;

–        de markt van waterdichte apparatuur in Spanje;

–        de markt van installatie‑ en bevestigingsmateriaal in Frankrijk;

–        de markt van transformators in Frankrijk;

–        de markt van besturings‑ en signaleringscomponenten in Frankrijk.

36      In punt 783 van de onverenigbaarheidsbeschikking concludeerde de Commissie bovendien dat de aangemelde concentratie een machtspositie zou versterken, met het gevolg dat een daadwerkelijke mededinging op de volgende Franse sectoriële markten in significante mate zou worden belemmerd:

–        de markten van installatieautomaten, kleine automaten en kasten voor onderverdelers;

–        de markten van kleine automaten, aardlekschakelaars en behuizingen voor eindverdelers;

–        de markt van contactdozen en schakelaars;

–        de markt van waterdichte apparatuur;

–        de markt van noodverlichtingssystemen en noodverlichtingen met eigen voeding.

37      De Commissie was tevens van oordeel dat de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen de in de onverenigbaarheidsbeschikking geconstateerde problemen op mededingingsgebied niet zouden kunnen oplossen.

38      Aangezien Schneider 98,1 % van de aandelen Legrand in handen had en daarmee een concentratie tot stand had gebracht die achteraf onverenigbaar was verklaard met de gemeenschappelijke markt, zond de Commissie haar op 24 oktober 2001 een tweede mededeling van punten van bezwaar, met het oog op de scheiding van Schneider en Legrand.

39      Daarin kondigde de Commissie aan, een beschikking te zullen geven waarin Schneider overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de verordening zou worden gelast, haar belang in Legrand grotendeels af te stoten en er zo voor te zorgen dat met een voldoende mate van zekerheid en binnen een voldoende korte termijn weer een daadwerkelijke mededinging tot stand zou worden gebracht. De Commissie achtte het bovendien noodzakelijk het beheer van Schneiders belang in Legrand met onmiddellijke ingang op te dragen aan een ervaren en onafhankelijke lasthebber.

40      Op verzoek van Schneider gaf de Commissie op 4 december 2001 een beschikking waarbij Schneider op basis van artikel 7, lid 4, van de verordening werd gemachtigd de aan haar deelneming in Legrand verbonden stemrechten uit te oefenen via een door haarzelf benoemde lasthebber en op de wijze als voorzien in een door de Commissie goedgekeurde lastgevingsovereenkomst.

41      De lastgevingsovereenkomst werd op 10 december 2001 ondertekend door Schneider en de lasthebber, Salustro Reydel Management.

42      Op 13 december 2001 heeft Schneider bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van de onverenigbaarheidsbeschikking ingesteld (zaak T‑310/01) en heeft zij het Gerecht bij afzonderlijke akte verzocht, in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering op haar beroep te beslissen.

43      Op 23 januari 2002 heeft het Gerecht dit verzoek afgewezen wegens de aard van het dossier en, met name, de omvang van het verzoekschrift en de bijlagen daarbij.

44      Op 30 januari 2002 heeft de Commissie op de grondslag van artikel 8, lid 4, van de verordening een beschikking gegeven waarbij Schneider werd gelast zich binnen een termijn van negen maanden, eindigend op 5 november 2002, af te splitsen van Legrand (hierna: „scheidingsbeschikking”).

45      Volgens de scheidingsbeschikking was het Schneider verboden een afzonderlijke scheiding van bepaalde activiteiten van Legrand door te voeren, moesten de verkrijger of verkrijgers van Legrand vooraf door de Commissie worden goedgekeurd en was een latere retrocessie van bepaalde activiteiten van Legrand aan Schneider verboden.

46      Bij op 18 maart 2002 neergelegde akten heeft Schneider beroep tot nietigverklaring van de scheidingsbeschikking ingesteld (zaak T‑77/02), een verzoek ingediend om op dat beroep te beslissen volgens de versnelde procedure, alsmede een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de scheidingsbeschikking (zaak T‑77/02 R).

47      Het verzoek om versnelde behandeling van zaak T‑77/02 is door het Gerecht bij op 25 maart 2002 aan partijen betekende beschikking ingewilligd.

48      Op 5 april 2002 heeft een informele bijeenkomst plaatsgevonden van de president van de Eerste kamer en de rechter-rapporteur met de vertegenwoordigers van de partijen in zaak T‑310/01.

49      Naar aanleiding van de in zaak T‑77/02 gehouden hoorzitting in kort geding van 23 april 2002, heeft de Commissie bij schrijven van 8 mei 2002 toegestemd in een verlenging van de termijn waarbinnen Schneider zich van Legrand moest afsplitsen, en wel tot 5 februari 2003, zonder dat dit gevolgen had voor de verwezenlijking van de verschillende fasen van het scheidingsproces gedurende de verlengde termijn.

50      Op 3 mei 2002 heeft het Gerecht (Eerste kamer), de Commissie gehoord, besloten te voldoen aan Schneiders verzoek om in zaak T‑310/01 volgens de versnelde procedure te beslissen, zulks gelet op de verklaring van die partij dat zij vasthield aan de op 12 april 2002 overgelegde verkorte versie van haar verzoekschrift.

51      Naar aanleiding van de door de Commissie in haar brief van 8 mei 2002 toegekende verlenging van de termijn waarbinnen de scheiding tot stand moest worden gebracht, heeft Schneider haar verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de scheidingsbeschikking (zaak T‑77/02 R) bij op 14 mei 2002 ingekomen brief ingetrokken.

52      Bij beschikking van 28 mei 2002 heeft de president van het Gerecht de doorhaling van zaak T‑77/02 R gelast en de beslissing over de kosten van het kort geding aangehouden tot de uitspraak ten principale in zaak T‑77/02.

53      Bij beschikkingen van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van 6 juni 2002 zijn Legrand, het Comité central d’entreprise de la SA Legrand en het Comité européen du groupe Legrand toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie in de zaken T‑310/01 en T‑77/02, gelet op het belang dat Legrand bij de uitkomst van de gedingen had, aangezien het voor haar situatie rechtstreeks van belang was of de bestreden beschikkingen al dan niet in stand zouden blijven.

54      Schneider heeft de overdracht van Legrand voorbereid, waartoe in geval van verwerping van haar twee beroepen tot nietigverklaring zou moeten worden overgegaan, en daartoe op 26 juli 2002 met het consortium Wendel‑KKR een verkoopovereenkomst gesloten waaraan uiterlijk op 10 december 2002 uitvoering moest worden gegeven en die een clausule bevatte op grond waarvan zij de overeenkomst tegen betaling van een ontbindingsvergoeding tot en met 5 december 2002 kon ontbinden ingeval de onverenigbaarheidsbeschikking nietig zou worden verklaard.

55      Bij arrest van 22 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie (T‑310/01, Jurispr. blz. II‑4071; hierna: „arrest Schneider I”), heeft het Gerecht de onverenigbaarheidsbeschikking nietig verklaard wegens verkeerde analyse en beoordeling van de gevolgen van de aangemelde concentratie op de nationale sectoriële markten buiten Frankrijk, alsmede wegens schending van Schneiders rechten van verdediging in verband met de beoordeling van de gevolgen van de aangemelde concentratie op de Franse sectoriële markten en van de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen.

56      Ten aanzien van het eerste punt heeft het Gerecht in het arrest Schneider I vastgesteld:

„256      [...] de Commissie [heeft] de economische macht van de nieuwe entiteit op de in de punten 782 en 783 van de considerans bedoelde nationale sectoriële markten overschat, door in haar analyse van de gevolgen van de concentratie op die markten uit te gaan van een volledig productenassortiment, wat niet overeenkomt met de werkelijke mededingingssituatie die er na de concentratie zal bestaan [...]

257      Hetzelfde heeft te gelden voor het merkenarsenaal van de uit de fusie resulterende entiteit, waarvan de onvergelijkbaarheid eveneens een gevolg is van de abstracte samentelling van de merken die de aanmeldende partijen in het gehele EER-gebied bezitten.

[...]

296      [...] door bij de berekening van de marktaandelen van ABB en Siemens hun geïntegreerde verkopen van onderdelen van schakelpanelen niet mee te tellen, [heeft de Commissie] de economische macht van die twee grote concurrenten van de uit de fusie resulterende entiteit te laag [...] ingeschat en, omgekeerd, de kracht van die entiteit op de Franse en de Italiaanse markt van onderdelen van tussenverdelers en op de Deense, de Spaanse, de Franse, de Italiaanse en de Portugese markt van onderdelen van eindverdelers te hoog [...] aangeslagen.

[...]

404      Het Gerecht is van oordeel, dat de in het voorgaande vastgestelde fouten, leemten en tegenstrijdigheden in de analyse van de Commissie van de gevolgen van de aangemelde concentratie, stellig ernstig zijn te noemen.

405      Ervan uitgaande, dat de werkzaamheid van de uit de fusie resulterende entiteit zich over de gehele EER zal uitstrekken, heeft de Commissie indicaties voor economische macht in aanmerking genomen, die geen verband houden met de door de concentratie beïnvloede nationale sectoriële markten; daardoor wordt de uitwerking van de concentratie op die markten sterk overdreven voorgesteld.

406      Daarbij zij eraan herinnerd, dat de bestreden beschikking geen feitelijke gegevens bevat die aannemelijk maken, dat de voorgenomen concentratie zou kunnen leiden tot mededingingsproblemen op andere markten dan de sectoriële markten in Frankrijk en zes andere landen, die volgens de punten 782 en 783 van de considerans van de beschikking door de concentratie worden beïnvloed.

407      De beschikking bevat in het bijzonder geen analyse van de mededingingsstructuur op de niet door de concentratie beïnvloede nationale sectoriële markten [...]

408      Wegens de leemten en tegenstrijdigheden in de analyse van de distributiestructuren kon de Commissie evenmin de beweerde geprivilegieerde toegang van de uit de fusie resulterende entiteit tot de distributie, als uitvloeisel van haar posities op alle markten van elektrisch materiaal op het niveau van de distributie, of het onvermogen van de groothandelaars om enige concurrentiedruk op haar uit te oefenen, als wezenlijke concurrentievoordelen van de nieuwe entiteit aanmerken.

409      Door hun abstracte aard, zonder verband met de in aanmerking te nemen nationale sectoriële markten, hebben de indicaties voor economische macht, die de Commissie in het onvergelijkbare productenassortiment en het ongeëvenaarde merkenarsenaal van de groep Schneider-Legrand meende te vinden, haar ertoe gebracht de gevolgen van de [...] concentratie voor de erdoor beïnvloede nationale sectoriële markten nog meer te overschatten.

410      Hetzelfde geldt voor de weigering van de Commissie om de geïntegreerde verkopen van ABB en Siemens op de door de concentratie beïnvloede nationale markten van onderdelen van schakelpanelen in aanmerking te nemen, en voor de leemten die met name te vinden zijn in de analyse van de uitwerking van de concentratie op de Deense markten van onderdelen van eindverdelers en de Italiaanse markten van onderdelen van tussen- en eindverdelers.

411      Door de geconstateerde analyse- en beoordelingsfouten verliest de economische beoordeling van de gevolgen van de concentratie, waarop de bestreden onverenigbaarverklaring is gebaseerd, iedere bewijskracht.

412      Maar hoe groot ook de eventuele leemten zijn in een beschikking van de Commissie waarin de onverenigbaarheid van een concentratie met de gemeenschappelijke markt wordt vastgesteld, zij kunnen niet tot nietigverklaring ervan leiden indien, en voor zover, het Gerecht op grond van alle andere elementen van die beschikking het bewezen kan achten, dat het doorgaan van de concentratie hoe dan ook tot gevolg zal hebben, dat er een machtspositie in het leven wordt geroepen of versterkt die, in de zin van artikel 2, lid 3, van [de] verordening [...], een daadwerkelijke mededinging ernstig zal belemmeren.

413      De geconstateerde fouten nu volstaan niet om de punten van bezwaar die de Commissie met betrekking tot elk van de in de punten 782 en 783 van de considerans genoemde Franse sectoriële markten heeft geformuleerd, aan het wankelen te brengen.

414      Het Gerecht merkt op, dat Schneider de analyse van de gevolgen van de [...] concentratie voor die markten niet serieus heeft betwist. Zij heeft zich integendeel geconcentreerd op haar verwijt aan de Commissie, de mededingingssituatie die na de concentratie op de Franse markten zou ontstaan, te hebben geëxtrapoleerd naar de andere erdoor beïnvloede nationale sectoriële markten.

415      Gelet op de in de bestreden beschikking vermelde feitelijke gegevens, kan men inderdaad niet anders dan de conclusie van de Commissie onderschrijven, dat de voorgenomen concentratie op de Franse markten, waar beide aanmeldende partijen al zeer sterk waren, zal leiden tot het ontstaan of de versterking van een machtspositie die, in de zin van artikel 2, lid 3, van [de] verordening [...], een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan ernstig zal belemmeren [...]

416      Uit de bestreden beschikking blijkt immers, dat de groep Schneider-Legrand op elk van de betrokken Franse markten een marktaandeel bezit dat, wanneer men de zwakke positie van de voornaamste concurrenten van de gefuseerde entiteit en de spreiding van hun marktaandelen in aanmerking neemt, op het bestaan van een overheersende positie of een versterkte machtspositie wijst [...]

417      Voorts heeft de Commissie, zonder door Schneider op dit punt te zijn gekritiseerd, [...] vastgesteld – en het blijkt trouwens ook uit [...] de beschikking [...] –, dat de door de groothandel betaalde prijzen voor elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties vóór de concentratie in Frankrijk gemiddeld aanzienlijk hoger waren dan op de andere betrokken nationale markten.

418      Ten slotte kan niet worden betwist, dat de rivaliteit tussen de aanmeldende partijen zich overwegend afspeelde op de Franse sectoriële markten waarop de punten van bezwaar betrekking hebben, en dat de [...] concentratie daar een wezenlijke mededingingsfactor zal doen wegvallen.

[...]

419      De economische analyse waarop de bestreden beschikking berust, kan dus slechts als onvoldoende worden aangemerkt met betrekking tot alle door de concentratie beïnvloede nationale sectoriële markten met uitzondering van de Franse, welke laatste stellig een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt vormen in de zin van artikel 2, lid 3, van [de] verordening [...]”

57      Met betrekking tot de schending van Schneiders rechten van verdediging in verband met de beoordeling van de invloed van de concentratie op de Franse sectoriële markten en van de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen heeft het Gerecht in het arrest Schneider I overwogen:

„444      De Commissie was [...] gehouden de door de concentratie opgeroepen mededingingsproblemen des te duidelijker te omschrijven, zodat de aanmeldende partijen tijdig dienstige voorstellen inzake cessie van vermogensbestanddelen zouden kunnen doen, die de concentratie eventueel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt konden maken.

445      Bij lezing van de mededeling van de punten van bezwaar [van 3 augustus 2001] blijkt, dat niet met voldoende duidelijkheid en precisie is ingegaan op de versterking van Schneiders positie tegenover de Franse distributeurs van elektrisch materiaal, die niet enkel een gevolg was van de toevoeging van Legrands verkopen op de markten van onderdelen van schakelpanelen, maar ook van de overheersende positie van Legrand in de segmenten van eindapparatuur. Zo worden in de algemene conclusie van die mededeling de verschillende door de concentratie beïnvloede nationale sectoriële markten genoemd, doch zonder te beklemtonen, dat de positie van een der aanmeldende partijen op een bepaalde productmarkt door de positie van de andere partij op een andere sectoriële markt wordt ondersteund.

[...]

453      [...] de mededeling van de punten van bezwaar [gaf] Schneider niet de mogelijkheid [...], de volle omvang te onderkennen van de mededingingsproblemen die de Commissie in het verlengde van de [...] concentratie op de Franse markt van elektrisch materiaal op het vlak van de distributie had geconstateerd.

454      Ten opzichte van Schneider zijn de rechten van de verdediging mitsdien in verscheidene opzichten geschonden.

455      In de eerste plaats is Schneider de mogelijkheid ontnomen, de stelling van de Commissie, dat op het vlak van de distributie haar machtspositie in de sector onderdelen van tussen- en eindverdelers in Frankrijk door de overheersende positie van Legrand in de sector eindapparatuur werd versterkt, ten gronde te betwisten.

456      Schneider heeft dus geen gelegenheid gehad daarover opmerkingen te maken, noch in haar antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar noch tijdens de hoorzitting van 21 augustus 2001.

457      Had zij die gelegenheid wel gekregen, dan had de Commissie haar standpunt kunnen herzien dan wel het bewijs van haar stelling met nieuwe gegevens kunnen versterken; in elk van beide gevallen had dat voor de bestreden beschikking verschil kunnen maken.

458      In de tweede plaats moet Schneider worden geacht niet de gelegenheid te hebben gehad tijdig voorstellen inzake cessie van vermogensbestanddelen in te dienen, die ver genoeg gingen om de door de Commissie op de betrokken Franse sectoriële markten gesignaleerde mededingingsproblemen te kunnen oplossen.

459      Zoals Schneider ter terechtzitting heeft beklemtoond, heeft zij inderdaad niet tijdig corrigerende maatregelen kunnen voorstellen voor de mededingingsproblemen met betrekking tot welke zij de beschikking niet heeft betwist.

460      Daarmee is Schneider mogelijkerwijs indirect de mogelijkheid ontnomen om goedkeuring van de Commissie voor de voorgestelde corrigerende maatregelen te verkrijgen, indien de aanmeldende partijen in staat waren geweest tijdig voorstellen in te dienen om bepaalde activiteiten af te stoten, die ver genoeg gingen om alle door de Commissie gesignaleerde mededingingsproblemen op het vlak van de distributie in Frankrijk op te lossen.

461      Die onregelmatigheden zijn des te ernstiger, nu corrigerende maatregelen, zoals de Commissie ter terechtzitting herhaaldelijk heeft opgemerkt, het enige middel zijn om een onder het verbod van artikel 2, lid 3, van [de] verordening [...] vallende concentratie voor onverenigbaarverklaring te behoeden.

462      Daar de rechten van de verdediging dus door de bestreden beschikking zijn geschonden, dient het middel gegrond te worden verklaard.

463      Bijgevolg moet de beschikking nietig worden verklaard, zonder dat een beslissing nodig is over de andere middelen en argumenten die Schneider tot staving van haar beroep heeft aangevoerd en die met name zijn gericht tegen de beoordeling door de Commissie van de voorstellen inzake cessie van vermogensbestanddelen, die Schneider had ingediend om de concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te maken.

464      Ingevolge artikel 233 EG staat het immers aan de Commissie om de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de uitvoering van dit arrest tot nietigverklaring.

465      Bij die uitvoeringsmaatregelen dient rekening te worden gehouden met de overwegingen die de noodzakelijke ondersteuning voor het dictum van het arrest bieden (zie arrest Hof van 26 april 1988, Asteris e.a./Commissie, 97/86, 99/86, 193/86 en 215/86, Jurispr. blz. 2181, punt 27). De relevante overwegingen van het onderhavige arrest impliceren, onder meer, dat zo het onderzoek van de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie wordt heropend, Schneider in staat moet zijn verweer te voeren met betrekking tot de nationale sectoriële markten ten aanzien waarvan de economische analyse van de beschikking door dit arrest niet is verworpen, te weten de Franse sectoriële markten, en in voorkomend geval corrigerende maatregelen voor te stellen in antwoord op de door de Commissie geformuleerde en tevoren gepreciseerde punten van bezwaar.”

58      Bij arrest van 22 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie (T‑77/02, Jurispr. blz. II‑4201; hierna: „arrest Schneider II”), heeft het Gerecht bijgevolg de scheidingsbeschikking nietig verklaard op grond dat deze ter uitvoering van de nietig verklaarde onverenigbaarheidsbeschikking was gegeven, zodat de overige middelen die ter betwisting van de wettigheid van de scheidingsbeschikking waren aangevoerd, niet behoefden te worden onderzocht.

59      De Commissie heeft geen hogere voorziening ingesteld tegen de arresten Schneider I en Schneider II, die dus in kracht van gewijsde zijn gegaan.

60      In een schrijven van 29 oktober 2002 heeft Schneider het belang en de ernstige financiële consequenties van de procestermijnen beklemtoond en bevestigd dat de corrigerende maatregelen die zij op 24 september 2001 voor Frankrijk had voorgesteld, in afwachting van eventuele punten van bezwaar als voorlopige grondslag konden dienen voor de hernieuwde beoordeling van de verenigbaarheid van de concentratie.

61      De Commissie heeft in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 15 november 2002 (PB C 279, blz. 22) een bekendmaking inzake de heropening van de procedure van controle van de concentratie gepubliceerd, waarin zij preciseerde dat de onderzoekstermijnen op basis van artikel 10, lid 5, van de verordening van toepassing zouden zijn vanaf 23 oktober 2002, de dag na de uitspraak van het arrest Schneider I. Zij verklaarde eveneens ? zonder op haar definitieve beslissing vooruit te lopen ? dat na een voorlopig onderzoek de concentratie binnen de werkingssfeer van de verordening kon vallen, en verzocht belanghebbende derden hun eventuele opmerkingen aan haar te doen toekomen.

62      In haar mededeling van punten van bezwaar van 13 november 2002 heeft de Commissie Schneider meegedeeld, dat de concentratie de mededinging op de Franse sectoriële markten kon aantasten wegens overlappingen tussen de activiteiten van Schneider en Legrand op belangrijke delen van de markt, het verdwijnen van de rivaliteit die van oudsher tussen hen had bestaan, de bekendheid van hun merken, de macht van de door hen gevormde entiteit ten opzichte van de groothandelaren en de onmogelijkheid voor concurrenten om de concurrentiedruk uit te oefenen die vóór de totstandkoming van de concentratie door Legrand werd uitgeoefend.

63      De Commissie heeft in het bijzonder opgemerkt:

„De concentratie heeft derhalve tot gevolg, dat op elk van de erdoor beïnvloede markten waarop één der partijen voor de totstandkoming van de concentratie een machtspositie innam, een rechtstreekse concurrent wordt uitgeschakeld die als enige in staat was concurrentiedruk uit te oefenen op de onderneming met een machtspositie dankzij de zeer sterke posities van dezelfde groep in andere segmenten van dezelfde sector, met name wat de bekendheid van haar merken en de handelsbetrekkingen met de groothandelaren aangaat.”

64      Op 14 november 2002 heeft Schneider aan de Commissie een voorstel gedaan voor corrigerende maatregelen om de overlapping van de activiteiten van Schneider en Legrand op de door de concentratie beïnvloede Franse sectoriële markten weg te werken.

65      Bij brief van 25 november 2002 heeft Schneider de Commissie laten weten dat de in de mededeling van de punten van bezwaar van 13 november 2002 aangevoerde argumenten, gelet op het ontbreken van een onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor elke markt afzonderlijk, naar aard en strekking onnauwkeurig bleven en geenszins duidden op het bestaan van een mededingingsbeperking op de betrokken markten. Bovendien zouden de algemene overwegingen van de Commissie door de realiteit worden weersproken.

66      Bij schrijven van 29 november 2002 heeft de Commissie Schneider meegedeeld dat de corrigerende maatregelen die zij achtereenvolgens had voorgesteld, niet toereikend waren om alle uit de concentratie voortvloeiende mededingingsbeperkingen ongedaan te maken: zij bleef twijfels houden aan de levensvatbaarheid en de autonomie van de overgedragen vermogensbestanddelen en meende dat de voorgestelde maatregelen geen entiteit creëerden die met de door Schneider en Legrand gevormde entiteit zou kunnen concurreren.

67      De Cour d’appel de Versailles (Frankrijk) heeft bij arrest van 29 november 2002 in kort geding vastgesteld, dat Schneiders voorstellen voor corrigerende maatregelen niet vooraf ter goedkeuring waren voorgelegd aan de voorzitter van Legrand, zulks in strijd met de hierboven aangehaalde brief van 12 januari 2001. Zij heeft Schneider derhalve gelast, „de niet door Legrand goedgekeurde voorstellen betreffende de cessie van vermogensbestanddelen van deze onderneming” in te trekken.

68      Bij brief van 2 december 2002 heeft Schneider zich bij de Commissie erover beklaagd, dat zij betwijfelde of de voorgestelde corrigerende maatregelen uitvoerbaar waren en de mededinging op de betrokken Franse markten konden handhaven. Volgens Schneider maakte de stellingname van de Commissie in het zeer vergevorderde stadium van de procedure voortzetting van de discussies niet langer realistisch. Schneider deelde de Commissie derhalve mee dat zij had besloten Legrand te verkopen aan het consortium Wendel/KKR, om een einde te maken aan de onzekerheid waarin zij al meer dan een jaar lang verkeerde.

69      Bij faxbericht van 3 december 2002 heeft Schneider aan de Commissie haar besluit bevestigd en daarbij gepreciseerd dat de verkoop van Legrand aan Wendel/KKR overeenkomstig de verkoopovereenkomst van 26 juli 2002 geen nader initiatief van haar kant vereiste en op 10 december 2002 zou plaatsvinden.

70      Bij besluit van 4 december 2002 heeft de Commissie het fase II‑onderzoek van de concentratie ingeleid, aangezien zij van mening was dat, in het stadium waarin de procedure zich bevond, de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen de ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt niet konden wegnemen, gelet op de gevolgen ervan voor de in de punten 782 en 783 van de onverenigbaarheidsbeschikking genoemde Franse sectoriële markten.

71      De Commissie verklaarde met name dat de voorgestelde afstoting van activiteiten betrekking had op vermogensbestanddelen van Legrand en in strijd leek te zijn met het arrest van de Cour d’appel de Versailles. Zij wees de voorgestelde maatregelen subsidiair van de hand om redenen die verband hielden met de autonomie en de levensvatbaarheid van de betrokken entiteiten.

72      Op 10 december 2002 heeft Schneider haar belang in Legrand overgedragen aan het consortium Wendel/KRR. Een dag later heeft zij de diensten van de Commissie daarvan in kennis gesteld.

73      Bij brief van 13 december 2002 heeft de Commissie Schneider in kennis gesteld van de beëindiging van de onderzoeksprocedure, die, nu Schneider niet langer de zeggenschap had over Legrand, zonder voorwerp was geraakt.

74      Op 10 februari 2003 heeft Schneider beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen het besluit van 4 december 2002 tot inleiding van een fase II‑onderzoek van de concentratie, en tegen het beëindigingsbesluit van 13 december daaraanvolgend (zaak T‑48/03).

75      Bij beschikkingen van 29 oktober 2004, Schneider Electric/Commissie (T‑310/01 DEP en T‑77/02 DEP, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), heeft het Gerecht het bedrag van de door de Commissie aan Schneider te vergoeden kosten vastgesteld op 419 595,32 EUR in zaak T‑310/01 en op 426 275,06 EUR in de zaken T‑77/02 en T‑77/02 R.

76      Bij beschikking van 31 januari 2006, Schneider Electric/Commissie (T‑48/03, Jurispr. blz. II‑111), heeft het Gerecht het in zaak T‑48/03 ingestelde beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk verklaard op grond dat geen van de twee bestreden besluiten als een voor Schneider bezwarende handeling kon worden aangemerkt.

77      Tegen die beschikking heeft Schneider bij op 12 april 2006 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift hogere voorziening ingesteld.

78      Die hogere voorziening is bij beschikking van het Hof van 9 maart 2007 (Schneider Electric/Commissie, C‑188/06 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) afgewezen. In punt 48 van die beschikking heeft het Hof verklaard dat de Commissie, door ervoor te kiezen de concentratiecontroleprocedure in fase I te hervatten, consequenties heeft willen verbinden aan het arrest Schneider I en daarmee alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de eerbiediging van Schneiders rechten van verdediging te verzekeren.

 Procesverloop en conclusies van partijen

79      Bij op 10 oktober 2003 neergelegd verzoekschrift heeft Schneider onderhavig beroep tot schadevergoeding ingesteld.

80      Bij beschikking van 2 december 2003 heeft de president van het Gerecht de zaak toegewezen aan de Vierde kamer.

81      Op 11 december 2003 heeft het Gerecht (Vierde kamer) bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang de mondelinge behandeling vooralsnog beperkt tot het beginsel van het ontstaan van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap en tot de methode volgens welke de schade moet worden begroot.

82      Bij beschikkingen van 20 april en 6 december 2004 zijn de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van, respectievelijk, de Commissie en Schneider.

83      Op verzoek van de Commissie heeft het Gerecht op 13 oktober 2004 besloten de zaak te verwijzen naar de Vierde kamer (uitgebreid).

84      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer ? uitgebreid) besloten de mondelinge behandeling te openen en partijen schriftelijk enkele vragen te stellen, waarop binnen de gestelde termijn is geantwoord.

85      Partijen zijn ter terechtzitting van 25 april 2007 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

86      Schneider, ondersteund door de Franse Republiek, concludeert dat het het Gerecht behage:

–        primair:

–        de Gemeenschap te veroordelen haar een bedrag van 1 663 734 716,76 EUR te betalen, in voorkomend geval te verminderen met het in de beschikkingen in de zaken T‑310/01 DEP en T‑77/02 DEP vastgestelde bedrag van de invorderbare kosten, en te vermeerderen met de sedert 4 december 2002 vervallen rente op de voet van 4 % per jaar en tot de algehele voldoening ervan, alsmede met het bedrag aan belasting dat Schneider op het moment van ontvangst over het bedrag van de toegekende schadevergoeding verschuldigd zal zijn,

–        subsidiair:

–        het beroep ontvankelijk te verklaren;

–        vast te stellen dat de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk is;

–        aan te geven welke procedure moet worden gevolgd ter bepaling van het bedrag van de daadwerkelijk door Schneider geleden en voor vergoeding in aanmerking komende schade;

–        de Commissie hoe dan ook in alle kosten te verwijzen.

87      De Commissie, ondersteund door de Bondsrepubliek Duitsland, concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ten dele niet-ontvankelijk en volledig ongegrond te verklaren;

–        Schneider in de kosten te verwijzen.

 Ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

88      Zonder overeenkomstig artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, stelt de Commissie in haar verweerschrift dat bepaalde onderdelen van Schneiders betoog algemene verwijzingen bevatten naar tot staving van haar drie beroepen tot nietigverklaring in de zaken T‑310/01, T‑77/02 en T‑48/03 aangevoerde middelen, die niet alleen een ander doel hadden dan het in het kader van deze actie tot schadevergoeding uiteengezette betoog, maar ook anders werden aangeduid. Dergelijke algemene verwijzingen voldoen volgens de Commissie niet aan de vereisten van artikel 21, eerste alinea, van ’s Hofs Statuut en van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

89      De Commissie betwist derhalve uitsluitend de gegrondheid van het in het verzoekschrift uiteengezette betoog en acht zich dus niet verplicht in te gaan op de argumenten die Schneider tot staving van haar middelen tot nietigverklaring in de drie genoemde zaken heeft aangevoerd, aangezien het verzoekschrift in de onderhavige zaak enkel naar die argumenten verwijst, zonder ze nog eens te herhalen.

90      De Commissie beklemtoont voorts dat in het verzoekschrift op geen enkele wijze is getracht de aard van het gestelde verband tussen het haar verweten gedrag en elk van de genoemde schadeposten vast te stellen, aan te tonen en te kwalificeren.

91      Schneider antwoordt in wezen dat het door haar in het verzoekschrift uiteengezette betoog op alle onderdelen voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden zoals die in de toepasselijke procedurevoorschriften zijn geformuleerd en in de rechtspraak zijn verduidelijkt.

 Beoordeling door het Gerecht

92      Ingevolge artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat van toepassing is op de procedure voor het Gerecht krachtens artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut, en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten.

93      Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, eventueel zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd ? althans summier, maar coherent en begrijpelijk ? uit het verzoekschrift zelf blijken (beschikking Gerecht van 11 juli 2005, Internationaler Hilfsfonds/Commissie, T‑294/04, Jurispr. blz. II‑2719, punt 23).

94      Om aan deze vereisten te voldoen, moet een verzoekschrift waarin vergoeding van de door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade wordt gevorderd, de gegevens bevatten die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoeker aan de instelling verwijt, de redenen waarom hij meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade (arrest Gerecht van 11 januari 2002, Biret et Cie/Raad, T‑210/00, Jurispr. blz. II‑47, punt 34, in hogere voorziening bevestigd bij arrest Hof van 30 september 2003, Biret et Cie/Raad, C‑94/02 P, Jurispr. blz. I‑10565).

95      Ondanks hun belang en hun aantal, moeten de in het verzoekschrift opgenomen verwijzingen naar de argumenten die tot staving van de in de zaken T‑310/01, T‑77/02 en T‑48/03 voorgedragen middelen tot nietigverklaring zijn aangevoerd, in casu slechts worden gezien als een uitwerking van de in het verzoekschrift gegeven uiteenzetting van de onrechtmatigheden die Schneider de Commissie verwijt te hebben begaan, waarvan de Commissie de formele ontvankelijkheid niet betwist.

96      Nu in de onderhavige zaak dezelfde partijen tegenover elkaar staan en ook de rechtsgrondslag dezelfde is als bij die drie beroepen tot nietigverklaring, namelijk de onrechtmatigheden die de Commissie zou hebben begaan, moet het in het verzoekschrift uiteengezette betoog ook ontvankelijk worden geacht voor zover daarin wordt gerefereerd aan de uiteenzetting van de middelen die tot staving van de drie beroepen tot nietigverklaring zijn aangevoerd.

97      Het argument van de Commissie, dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk is voor zover daarin het gestelde oorzakelijk verband tussen de geleden schade en het aan haar verweten gedrag niet naar behoren is uiteengezet, kan evenmin worden aanvaard.

98      De in het verzoekschrift gegeven uiteenzetting van dat oorzakelijk verband voldoet, naar het oordeel van het Gerecht, namelijk aan de in de toepasselijke bepalingen en de rechtspraak geformuleerde minimumvoorwaarden voor formele ontvankelijkheid. Schneiders betoog, dat de twee onrechtmatigheden in de onverenigbaarheidsbeschikking haar rechtstreeks schade hebben berokkend en dat die schade alleen nog maar is verergerd door de wijze waarop de Commissie zich gedurende de concentratiecontroleprocedure heeft gedragen, is immers zo duidelijk en precies, dat de Commissie haar verweer heeft kunnen voorbereiden en het Gerecht zich naar behoren over de ingestelde schadevorderingen kan uitspreken.

99      De argumenten van de Commissie moeten dan ook van de hand worden gewezen, zodat zowel het onderhavige beroep tot schadevergoeding als het hele tot staving van dit beroep uiteengezette betoog ontvankelijk moet worden verklaard.

 Ten gronde

 Algemene opmerkingen van partijen

100    Volgens Schneider zijn de twee onrechtmatigheden die het arrest Schneider I in de onverenigbaarheidsbeschikking heeft vastgesteld ? in de eerste plaats verkeerde analyse en beoordeling door de Commissie van de invloed van de concentratie op de nationale sectoriële markten met uitzondering van de Franse, en in de tweede plaats schending van haar rechten van verdediging voor zover in de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 niet duidelijk genoeg uitdrukking is gegeven aan het bezwaar inzake de ondersteuning, op de Franse markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties op het vlak van de distributie, van haar machtspositie in de sector onderdelen van tussen‑ en eindverdelers door de overheersende positie van Legrand in de segmenten van eindapparatuur ? voldoende gekwalificeerde schendingen van rechtsregels die ertoe strekken aan particulieren rechten toe te kennen.

101    Het onrechtmatige gedrag van de Commissie was de enige reden waarom de concentratie niet kon doorgaan. De twee in de onverenigbaarheidsbeschikking vastgestelde gekwalificeerde onrechtmatigheden hebben dus om te beginnen rechtstreeks tot gevolg gehad dat verzoeksters vermogen in waarde is gedaald, in de eerste plaats door het over de activa van Legrand geleden boekhoudkundig verlies, in de tweede plaats door een winstderving als gevolg van de onmogelijkheid de van de concentratie verwachte synergie-effecten te realiseren en van de daaruit voortvloeiende ondermijning van de industriële strategie van de groep, en in de derde plaats door ernstige imagoschade.

102    Verder heeft Schneider bepaalde kosten moeten maken die een rechtstreeks gevolg waren van de onverenigbaarheidsbeschikking, namelijk in de eerste plaats de kosten ter zake van het honorarium van de lasthebber die werd benoemd in het kader van de administratieve procedure inzake de scheiding van Schneider en Legrand, alsmede de kosten die de na de uitspraak van de arresten Schneider I en Schneider II heropende concentratiecontroleprocedure voor haar heeft meegebracht, en in de tweede plaats de kosten in verband met de bij het Gerecht ingestelde beroepen in de zaken T‑310/01, T‑77/02 en T‑77/02 R, onder aftrek van het bedrag aan invorderbare kosten dat Schneider reeds vergoed heeft gekregen ingevolge de twee reeds aangehaalde kostenbeschikkingen van 29 oktober 2004, Schneider Electric/Commissie (T‑310/01 DEP en T‑77/02 DEP).

103    De vijandigheid waarmee de Commissie Schneider gedurende de concentratiecontroleprocedure heeft bejegend, is na de onverenigbaarheidsbeschikking blijven bestaan en zelfs verergerd. Ofschoon deze vijandige houding de oorspronkelijke schade niet heeft veroorzaakt, heeft zij toch zeker de uiteindelijke omvang van de schade mede bepaald.

104    Door de houding van de Commissie is namelijk niet alleen de oorspronkelijk door de onverenigbaarheidsbeschikking veroorzaakte schade verergerd, maar heeft verzoekster bovendien extra schade geleden in de vorm van bepaalde kosten die zij vanaf 10 oktober 2001 heeft moeten maken.

105    In de eerste plaats heeft de Commissie vanaf het begin van de concentratiecontroleprocedure een gebrek aan loyaliteit jegens verzoekster aan de dag gelegd, en heeft zij na de onverenigbaarheidsbeschikking inbreuk gemaakt op verzoeksters recht om door een onpartijdige autoriteit te worden gehoord en de haar ingevolge de verordening toekomende exclusieve controlebevoegdheid ernstig miskend. Bij het heronderzoek van de concentratie heeft de Commissie het arrest Schneider I niet te goeder trouw uitgevoerd, verzoeksters rechten van verdediging opnieuw geschonden en, ten slotte, de door haar voorgestelde corrigerende maatregelen onjuist en op een oneerlijke en discriminerende wijze beoordeeld.

106    In de tweede plaats heeft de onbuigzaamheid van de Commissie met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de termijn waarbinnen de scheiding van Schneider en Legrand moest worden gerealiseerd, ertoe geleid dat Schneider diverse kosten heeft moeten maken ter zake van de honoraria van de adviseurs op juridisch, financieel en fiscaal gebied die door haar in de arm werden genomen om de verschillende mogelijke scheidingsmodaliteiten te onderzoeken. Door ten slotte de na de onverenigbaarheidsbeschikking tussen Schneider en Legrand ontstane spanningen te instrumentaliseren, heeft de Commissie Legrand ertoe gebracht om in november 2002 in Frankrijk een gerechtelijke procedure te starten tegen Schneider, waarna zij zich op de uitspraak van de nationale rechter heeft beroepen teneinde verzoeksters pogingen te dwarsbomen om de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar verklaard te krijgen. Als gevolg daarvan heeft Schneider ten onrechte opnieuw kosten moeten maken.

107    De Commissie antwoordt in wezen, dat geen van de twee door het arrest Schneider I in de onverenigbaarheidsbeschikking vastgestelde onrechtmatigheden ernstig genoeg is om een fout op te leveren op grond waarvan de Gemeenschap jegens Schneider niet-contractueel aansprakelijk zou moeten worden gehouden.

108    Voor de overige door Schneider gestelde onrechtmatige gedragingen is geen enkel bewijs geleverd, en deze gedragingen kunnen hoe dan ook niet worden beschouwd als voldoende gekarakteriseerde schendingen van het gemeenschapsrecht die een fout kunnen opleveren die de aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengt.

109    Met betrekking tot het bedrag van haar schade stelt Schneider, dat de waardevermindering van haar vermogen op 10 oktober 2001, de datum van de onwettige onverenigbaarheidsbeschikking, tussen 2,483 en 3,326 miljard EUR bedroeg. Het bedrag van die schade heeft vervolgens gefluctueerd en kwam uiteindelijk uit op 1 663 734 716,76 EUR, inclusief de kosten die alle onrechtmatige gedragingen van de Commissie tezamen voor verzoekster hebben teweeggebracht.

110    De onverenigbaarheidsbeschikking heeft volgens Schneider tot gevolg gehad dat haar vermogen in waarde is verminderd tussen de datum waarop het ORA met betrekking tot de aandelen Legrand werd aangekondigd, in januari 2001, en de datum waarop de verkoopovereenkomst werd uitgevoerd, in december 2002. Deze waardevermindering omvat ook het over de activa van Legrand geleden boekhoudkundig verlies, de winstderving als gevolg van de onmogelijkheid de van de concentratie verwachte synergie-effecten te realiseren, de daaruit voortvloeiende ondermijning van Schneiders industriële strategie en de geleden imagoschade.

111    De Commissie brengt hiertegen in dat geen enkele schade is komen vast te staan. Zij betwist zowel het zekere en vaststaande karakter van de gestelde vermogensvermindering als de door Schneider voorgestelde methode om die schade te begroten. Zij meent bovendien dat verzoekster de door haar na de onverenigbaarheidsbeschikking gemaakte honorariumkosten had moeten beperken. Zij behoudt zich het recht voor om de door verzoekster terzake overgelegde facturen aan een gedetailleerd onderzoek te onderwerpen, alsmede de methode voor de berekening van de schade aan te vullen en aan te passen.

112    De Commissie ontkent hoe dan ook het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de haar verweten gedragingen en de verschillende vormen van schade die verzoekster stelt te hebben geleden. Het is haars inziens namelijk nog maar helemaal de vraag of, zoals Schneider beweert, zonder de haar verweten onrechtmatigheden de concentratie zou zijn goedgekeurd en doorgang had kunnen vinden.

 Inleidende overwegingen van het Gerecht

113    Om te beginnen is het vaste rechtspraak dat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG, wegens een onrechtmatige gedraging van haar organen, aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16, en arrest Gerecht van 14 december 2005, Beamglow/Parlement e.a., T‑383/00, Jurispr. blz. II‑5459, punt 95).

114    Wanneer, zoals in casu het geval is, aan de schadevordering de onrechtmatigheid van een rechtshandeling ten grondslag ligt, geldt voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap bovendien als voorwaarde, dat die rechtshandeling een voldoende gekwalificeerde schending oplevert van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

115    Voor de vaststelling dat aan deze voorwaarde is voldaan, is beslissend dat een gemeenschapsinstelling de grenzen waarbinnen haar beoordelingsbevoegdheid dient te blijven, kennelijk en ernstig heeft overschreden [arrest Hof van 19 april 2007, Holcim (Deutschland)/Commissie, C‑282/05 P, Jurispr. blz. I‑2941, punt 47].

116    De door het Hof ontwikkelde rechtspraak betreffende de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap houdt met name rekening met de ingewikkeldheid van de te regelen situaties, de moeilijkheden bij de toepassing of de uitlegging van de teksten en, meer in het bijzonder, de beoordelingsmarge waarover de auteur van de betrokken handeling beschikt [arrest Holcim (Deutschland)/Commissie, punt 50].

117    Wanneer de aansprakelijk gestelde instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan om een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht te doen vaststaan [arrest Holcim (Deutschland)/Commissie, punt 47].

118    Hetzelfde geldt wanneer de verwerende instelling een algemene zorgvuldigheidsplicht verzaakt (zie in die zin arrest Hof van 27 maart 1990, Grifoni/EGKS, C‑308/87, Jurispr. blz. I‑1203, punten 13 en 14) dan wel de toepasselijke materiële of procedurele voorschriften verkeerd toepast (arrest Hof van 14 juli 1967, Kampffmeyer e.a./Commissie, 5/66, 7/66 en 13/66?24/66, Jurispr. blz. 306, 350 en 351).

119    Voorts ligt het op de weg van de partij die de Gemeenschap aansprakelijk stelt, sluitend bewijsmateriaal aan te dragen voor het bestaan of de omvang van de door haar gestelde schade, alsmede aan te tonen dat er tussen die schade en het gewraakte gedrag van de instelling een voldoende rechtstreeks causaal verband bestaat (arrest Hof van 4 oktober 1979, Dumortier Frères e.a./Raad, 64/76, 113/76, 167/78, 239/78, 27/79, 28/79 et 45/79, Jurispr. blz. 3091, punt 21; arrest Gerecht van 24 oktober 2000, Fresh Marine/Commissie, T‑178/98, Jurispr. blz. II‑3331, punt 118, in hogere voorziening bevestigd bij arrest Hof van 10 juli 2003, Commissie/Fresh Marine, C‑472/00 P, Jurispr. blz. I‑7541).

120    Wanneer aan een van de drie voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap niet is voldaan, moeten de schadevorderingen worden afgewezen zonder dat de twee andere voorwaarden behoeven te worden onderzocht (arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, C‑146/91, Jurispr. blz. I‑4199, punt 81, en arrest Gerecht van 20 februari 2002, Förde-Reederei/Raad en Commissie, T‑170/00, Jurispr. blz. II‑515, punt 37). De gemeenschapsrechter is overigens niet verplicht de aansprakelijkheidsvoorwaarden in een bepaalde volgorde te onderzoeken (arrest Hof van 9 september 1999, Lucaccioni/Commissie, C‑257/98 P, Jurispr. blz. I‑5251, punt 13).

121    De Commissie voert in dit verband aan, dat indien zij in omstandigheden als de onderhavige financieel aansprakelijk werd gesteld, zij in de uitoefening van de haar door het EG-Verdrag toebedeelde functie van mededingingsautoriteit zou worden belemmerd, wegens de remmende werking die de dreiging van schadevorderingen van de betrokken ondernemingen op het concentratietoezicht zou kunnen hebben.

122    Een dergelijk effect, dat haaks staat op het algemeen belang van de Gemeenschap, zou zich inderdaad kunnen voordoen indien het begrip gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht aldus werd opgevat, dat hieronder ook alle vergissingen en fouten vallen die weliswaar ernstig zijn te noemen, maar naar hun aard of omvang passen bij het normale gedrag van een instelling die belast is met de toepassing van de mededingingsregels, die ingewikkeld en lastig zijn en waarvoor een ruime uitleggingsmarge geldt.

123    Bijgevolg kan de niet-nakoming van een wettelijke verplichting, die, hoe betreurenswaardig ook, kan worden verklaard door de objectieve beperkingen waaraan de instelling en haar personeelsleden ingevolge de bepalingen inzake de controle op concentraties gebonden zijn, niet worden beschouwd als een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengt.

124    Wanneer daarentegen het gedrag van de instelling bestaat in de vaststelling van een handeling die duidelijk met de rechtsregel in strijd is en de belangen van derden ernstig schaadt, en die niet kan worden gerechtvaardigd of verklaard door de bijzondere beperkingen die objectief voortvloeien uit de uitoefening van de normale activiteit van de instelling, komt de door dat gedrag veroorzaakte schade wel voor vergoeding in aanmerking.

125    Met deze definitie van de drempel voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wordt recht gedaan aan de speelruimte en de beoordelingsvrijheid waarover de Commissie als communautaire mededingingsautoriteit in het algemeen belang zowel bij haar discretionaire besluitvorming als bij haar uitlegging en toepassing van de relevante bepalingen van het primaire en afgeleide gemeenschapsrecht dient te beschikken, terwijl tegelijkertijd wordt voorkomen dat de consequenties van flagrante en onvergeeflijke schendingen van het gemeenschapsrecht voor rekening van derden komen.

126    Met inachtneming van deze beginselen moet om te beginnen worden onderzocht, of de Commissie zich door de vaststelling van de bij het arrest Schneider I nietig verklaarde onverenigbaarheidsbeschikking schuldig heeft gemaakt aan voldoende gekwalificeerde schendingen van rechtsregels die ertoe strekken aan particulieren rechten toe te kennen. Vervolgens moet worden nagegaan, in hoeverre de door Schneider geleden schade nog is verergerd door de wijze waarop de Commissie zich gedurende de concentratiecontroleprocedure heeft gedragen.

 De onrechtmatigheden in de onverenigbaarheidsbeschikking

 De in de analyse van de gevolgen van de concentratie geconstateerde onjuistheden

–       Argumenten van partijen

127    Schneider stelt dat de onjuistheden, leemten en tegenstrijdigheden die het arrest Schneider I in de onverenigbaarheidsbeschikking heeft vastgesteld op het niveau van de beoordeling van de invloed van de concentratie op de nationale sectoriële markten buiten Frankrijk, voldoende gekwalificeerde onrechtmatigheden zijn, die niet kunnen worden gerechtvaardigd door de complexiteit van het concentratieonderzoek, noch door eventuele tijdsdruk, gelet op de schorsing van de termijn van vier maanden waarover de Commissie beschikte om over de verenigbaarheid van de concentratie te beslissen.

128    De Commissie antwoordt dat de geconstateerde onrechtmatigheden, nu niet is aangetoond dat zij de grenzen van haar ruime beoordelingsbevoegdheid kennelijk en ernstig heeft overschreden, niet als voldoende gekwalificeerd zijn aan te merken, in aanmerking genomen de ingewikkeldheid van de onderzochte situaties, het prospectieve karakter van de marktanalyses en de noodzaak van een snelle afwikkeling van de controleprocedure. Hoe dan ook heeft het Gerecht in punt 412 van het arrest Schneider I gepreciseerd dat de gemaakte fouten niet van dien aard waren dat zij tot nietigverklaring van de onverenigbaarheidsbeschikking konden leiden.

–       Beoordeling door het Gerecht

129    Het is niet a priori uitgesloten dat kennelijke en ernstige onjuistheden in de economische analyse die ten grondslag ligt aan in het kader van het mededingingsbeleid gegeven beschikkingen, schendingen van een rechtsregel kunnen opleveren die voldoende gekwalificeerd zijn om de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk te stellen.

130    Daartoe moet echter in de eerste plaats worden nagegaan, of de rechtsregel die door de onjuiste analyse is geschonden, ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Ofschoon dit bij sommige beginselen en voorschriften waaraan het mededingingsonderzoek dient te voldoen, inderdaad het geval is, geldt dit niet per definitie voor alle in het primaire of afgeleide gemeenschapsrecht dan wel in de rechtspraak geformuleerde regels die de Commissie bij haar economische beoordelingen in acht dient te nemen.

131    Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat de economische analyses die met het oog op de mededingingsrechtelijke kwalificatie van een situatie of transactie moeten worden verricht, in het algemeen ingewikkelde en moeilijke intellectuele uiteenzettingen zijn, zowel wat de beschrijving van de feiten als wat de op basis van die beschrijving uitgewerkte redenering betreft. Gelet op de door de instelling in acht te nemen termijnen kunnen daarin gemakkelijk bepaalde onvolkomenheden sluipen, zoals ruwe schattingen, tegenstrijdigheden of zelfs leemten. Dit geldt temeer wanneer, zoals bij de controle op concentraties, de analyse voor een deel prospectief is. In deze omstandigheden kan een onjuistheid in de weergave van de feiten of in de redenering niet altijd ernstig genoeg worden geacht om de aansprakelijkheid van de Gemeenschap mee te brengen.

132    Ten slotte zij eraan herinnerd dat de Commissie als communautaire mededingingsautoriteit over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt. Van haar kan dus niet worden verwacht dat zij de relevante bepalingen steeds op exact dezelfde wijze toepast, en zij geniet ook een zekere vrijheid bij de keuze van de haar ter beschikking staande econometrische middelen en van de bij de bestudering van een bepaald fenomeen te volgen benadering (zie bijvoorbeeld, voor de definitie van de relevante markt, arrest Gerecht van 17 december 2003, British Airways/Commissie, T‑219/99, Jurispr. blz. II‑5917, punten 89 e.v., in hogere voorziening bevestigd bij arrest Hof van 15 maart 2007, British Airways/Commissie, C‑95/04 P, Jurispr. blz. I‑2331), zolang deze keuzen maar niet kennelijk in strijd zijn met de in de economische wetenschap erkende beginselen en op consequente wijze worden toegepast.

133    In casu behoeft echter niet te worden uitgemaakt of op basis van de drie voorgaande overwegingen kan worden geconcludeerd, dat de onjuistheden in de economische analyse van de verwachte gevolgen van de concentratie voor de nationale sectoriële markten buiten Frankrijk ernstig genoeg zijn om de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap mee te brengen.

134    De door het arrest Schneider I in die analyse vastgestelde onvolkomenheden konden immers geen gevolgen hebben voor de uiteindelijke vaststelling door de Commissie in de onverenigbaarheidsbeschikking, dat de concentratie onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

135    Ook indien de Commissie het gemeenschapsrecht niet aldus had geschonden, had zij de aangemelde concentratie niet kunnen goedkeuren. Zoals het Gerecht in punt 413 van het arrest Schneider I heeft opgemerkt, volstonden de geconstateerde fouten immers op zichzelf niet om de punten van bezwaar die de Commissie met betrekking tot elk van de in de punten 782 en 783 van de considerans van de onverenigbaarheidsbeschikking genoemde Franse sectoriële markten had geformuleerd, aan het wankelen te brengen. Gelet op de in de onverenigbaarheidsbeschikking vermelde feitelijke gegevens, kon men volgens punt 415 van hetzelfde arrest niet anders dan de conclusie van de Commissie onderschrijven, dat de voorgenomen concentratie op de Franse markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties, waar beide partijen al zeer sterk waren, zou leiden tot het ontstaan of de versterking van een machtspositie die, in de zin van artikel 2, lid 3, van de verordening, een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan ernstig zou belemmeren.

136    Het feit dat de in het arrest Schneider I geuite kritiek op de in de onverenigbaarheidsbeschikking verrichte economische analyse geen gevolgen had voor de beoordeling van de gevolgen van de concentratie voor de Franse sectoriële markten, maakte die kritiek echter nog niet overbodig. De geconstateerde tekortkomingen hadden namelijk tot gevolg dat de op de overige markten betrekking hebbende verenigbaarheidsbeoordeling ongeldig was, zodat de vraag of de rechten van de verdediging waren geëerbiedigd, enkel behoefde te worden onderzocht in verband met het niet ongeldig verklaarde gedeelte van de onverenigbaarheidsbeschikking, betreffende de Franse sectoriële markten.

137    Om dat resultaat te bereiken, volstond het dat aan de economische analyse van de gevolgen van de concentratie elke bewijskracht werd ontzegd, zoals in punt 411 van het arrest Schneider I is gedaan. Of de geconstateerde fouten bovendien een voldoende gekarakteriseerde schending van het gemeenschapsrecht opleverden, was in dit verband irrelevant.

138    De onjuiste economische analyse in de onverenigbaarheidsbeschikking heeft daarmee op zichzelf het vervolg van de procedure op geen enkele wijze kunnen beïnvloeden, zodat Schneider daardoor ook geen andere schade heeft kunnen lijden dan die welke eventueel het gevolg was van de schending van haar rechten van verdediging.

139    De enige in de onverenigbaarheidsbeschikking vastgestelde onrechtmatigheid die volgens het arrest Schneider I verzoekster het perspectief op een voor haar gunstige beschikking kan hebben ontnomen, is dus het geconstateerde gebrek aan overeenstemming tussen de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 en de onverenigbaarheidsbeschikking zelf, waar het gaat om het bezwaar dat de partijen bij de concentratie elkaars positie konden ondersteunen. Om te beoordelen of met de onverenigbaarheidsbeschikking de drempel voor aansprakelijkstelling van de Gemeenschap is overschreden, behoeven dus uitsluitend de aard en de ernst van die onregelmatigheid worden onderzocht.

 Schending van Schneiders rechten van verdediging

–       Argumenten van partijen

140    Schneider brengt in herinnering dat de Commissie in de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 niet met voldoende duidelijkheid en precisie is ingegaan op het bezwaar inzake de versterking, op de Franse markten van elektrisch laagspanningsmateriaal op het niveau van de distributie, van haar machtspositie in de sector onderdelen voor schakelpanelen en eindapparatuur door de overheersende positie van Legrand in de segmenten van eindapparatuur, waardoor haar de mogelijkheid is ontnomen de gegrondheid van dit bezwaar tijdens de administratieve controleprocedure te betwisten en om passende corrigerende maatregelen voor te stellen.

141    Schneider had de Commissie echter reeds bij de aanmelding van de concentratie geïnformeerd over de samenhang die werd geacht te bestaan tussen de betrokken marktsegmenten 4 en 5 en de respectieve posities van de aanmeldende partijen in die segmenten in Frankrijk, waarbij zij van meet af aan het ontbreken van portefeuille-effecten had beklemtoond. De Commissie formuleerde haar bezwaar echter pas op 24 september 2001, toen de normale termijn voor het voorstellen van corrigerende maatregelen reeds was verstreken en het nog maar enkele dagen zou duren voordat de concentratiecontroleprocedure werd beëindigd.

142    De Commissie antwoordt dat het gebrek aan overeenstemming tussen de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 en de onverenigbaarheidsbeschikking niet inhoudt dat het bezwaar inzake de positieversterking in die mededeling volledig ontbreekt, maar enkel dat het daarin onvoldoende duidelijk en nauwkeurig is geformuleerd. In verscheidene overwegingen van de mededeling van de punten van bezwaar komt dat probleem namelijk wel degelijk ter sprake.

143    De schending van Schneiders rechten van verdediging is naar het oordeel van de Commissie onvoldoende gekwalificeerd, gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen de mededeling van de punten van bezwaar moest worden opgesteld, alsook op de complexiteit van de beoordeling zowel van alle argumenten ten gronde, waarbij het bezwaar inzake de positieversterking slechts een van de vele in aanmerking te nemen elementen was, als van de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen.

144    Aan de ernst van de gemaakte procedurefout wordt volgens de Commissie nog afgedaan door het feit dat verzoekster haar informatie heeft verstrekt ten bewijze dat de concentratie niet tot een dergelijke positieversterking zou leiden.

–       Beoordeling door het Gerecht

145    Alvorens een beschikking te geven waarin zij een concentratie onverenigbaar verklaart met de gemeenschappelijke markt, dient de Commissie volgens artikel 18, lid 1, van de verordening de betrokken ondernemingen in de gelegenheid te stellen hun standpunt ten aanzien van de tegen hen aangevoerde bezwaren in alle fasen van de procedure tot aan de raadpleging van het Raadgevend Comité kenbaar te maken.

146    Uit lid 3 van hetzelfde artikel volgt, dat de Commissie haar onverenigbaarheidsbeschikkingen uitsluitend kan baseren op bezwaren waarover de betrokken ondernemingen hun opmerkingen kenbaar hebben kunnen maken.

147    In hun hoedanigheid van adressaten van overheidsbeslissingen die hun belangen aanmerkelijk raken, moeten de bij een concentratie met een communautaire dimensie betrokken ondernemingen immers in staat worden gesteld hun standpunt genoegzaam kenbaar te maken, waartoe zij tijdig duidelijk op de hoogte moeten worden gesteld van de wezenlijke inhoud van de bezwaren die de Commissie tegen de door hen aangemelde operatie heeft (zie in die zin arrest Hof van 23 oktober 1974, Transocean Marine Paint/Commissie, 17/74, Jurispr. blz. 1063, punt 15, en arrest Gerecht van 4 maart 1999, Assicurazioni Generali en Unicredito/Commissie, T‑87/96, Jurispr. blz. II‑203, punt 88).

148    De mededeling van de punten van bezwaar is in dit verband van bijzonder belang, aangezien zij specifiek bedoeld is om de betrokken ondernemingen de kans te geven op de door de Commissie geuite bedenkingen te reageren, niet alleen door hun standpunt te dien aanzien kenbaar te maken, maar ook door eventueel aan de Commissie maatregelen voor te stellen die de negatieve gevolgen van de aangemelde concentratie zouden kunnen corrigeren.

149    Deze waarborg, die moet worden gerekend tot de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden fundamentele waarborgen, is voor de controle op concentraties van groot belang (zie in die zin arrest Hof van 21 november 1991, Technische Universität München, C‑269/90, Jurispr. blz. I‑5469, punt 14).

150    Bij een concentratie met een communautaire dimensie staan immers grote financiële en industriële belangen op het spel, terwijl de Commissie als communautaire mededingingsautoriteit vergaande controlebevoegdheden toegekend heeft gekregen.

151    Hieruit volgt dat Schneider zich beroept op schending van een regel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

152    De Commissie heeft in casu artikel 18, leden 1 en 3, van de verordening kennelijk en ernstig geschonden door haar mededeling van de punten van bezwaar aldus op te stellen, dat het, zoals uit het arrest Schneider I volgt, voor verzoekster niet duidelijk was dat de concentratie nooit zou worden goedgekeurd wanneer zij geen corrigerende maatregelen zou voorstellen teneinde de wederzijdse ondersteuning van haar positie en die van Legrand op de Franse sectoriële markten te verminderen of ongedaan te maken.

153    De door Schneider in september 2001 voorgestelde corrigerende maatregelen, waaronder die waarbij Legrand zich in de gehele EER uit de markten van elektrische panelen zou terugtrekken, waren dan ook objectief gezien niet van dien aard dat zij een oplossing boden voor het specifieke probleem van de versterking, op de Franse markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties op het vlak van de distributie, van Schneiders machtspositie in de sector onderdelen van tussen‑ en eindverdelers door de overheersende positie van Legrand in de segmenten van eindapparatuur.

154    Deze schending van de rechten van de verdediging kan niet worden gerechtvaardigd of verklaard door de bijzondere beperkingen waaraan de diensten van de Commissie objectief gebonden zijn. Het betrokken verzuim, waarvan de Commissie het bestaan noch de omvang betwist, brengt derhalve voor de Gemeenschap de verplichting mee om de erdoor veroorzaakte schade te vergoeden.

155    Het argument dat verweerster ontleent aan de moeilijkheden die inherent zijn aan een complexe marktanalyse die onder grote tijdsdruk moet worden uitgevoerd, is irrelevant. De hier bedoelde schade is immers niet veroorzaakt door de analyse van de relevante markten in de mededeling van de punten van bezwaar of in de onverenigbaarheidsbeschikking, maar door het feit dat in die mededeling een vermelding is weggelaten die voor het dispositief van de onverenigbaarheidsbeschikking essentieel was. Het opnemen van die vermelding had geen bijzondere technische moeilijkheden opgeleverd en had evenmin een specifiek aanvullend onderzoek verlangd dat wegens de tijdsdruk niet kon worden verricht. Ook kan het feit dat de bedoelde vermelding in de mededeling van de punten van bezwaar is weggelaten, niet worden toegeschreven aan een toevallig of onbedoeld redactieprobleem dat zou kunnen worden gecompenseerd door de mededeling van de punten van bezwaar in haar geheel te lezen.

156    De schending van Schneiders rechten van verdediging moet in casu dan ook worden beschouwd als een kennelijke en ernstige miskenning door de Commissie van de door haar in acht te nemen grenzen. Zij levert als zodanig een voldoende gekwalificeerde schending op van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

157    Door die schending van Schneiders rechten van verdediging heeft de Commissie dus een fout gemaakt die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengt, mits bovendien wordt aangetoond dat er sprake is van reële en zekere schade en dat er een voldoende rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen deze schade en de vastgestelde voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht.

158    Alvorens te onderzoeken of aan die laatste twee voorwaarden is voldaan, moet nog worden nagegaan of de wijze waarop de Commissie zich gedurende de concentratiecontroleprocedure jegens Schneider heeft gedragen, niet onrechtmatig was, met als gevolg dat, zoals Schneider stelt, de door de onwettige onverenigbaarheidsbeschikking veroorzaakte schade nog is verergerd dan wel voor verzoekster een nieuwe schadepost is ontstaan, in de vorm van nieuwe kosten die zij heeft moeten maken.

159    Voor zover de door verzoekster geformuleerde nieuwe grieven een aanvulling vormen op die van het arrest Schneider I en dus eventueel kunnen leiden tot de vaststelling van andere onrechtmatigheden dan die welke in dat arrest zijn geconstateerd, moeten zij worden beoordeeld in het licht van de algemene criteria voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap, volgens welke, zoals in de punten 113 tot en met 126 hierboven reeds is opgemerkt, de gemeenschapsinstelling de rechtsregel op voldoende gekwalificeerde wijze moet hebben geschonden.

 De overige door de Commissie begane onrechtmatigheden, die volgens Schneider de door haar als gevolg van de onverenigbaarheidsbeschikking geleden schade hebben verergerd dan wel haar nieuwe schade hebben berokkend

 Gebrek aan loyaliteit

–       Argumenten van partijen

160    Schneider is van mening dat de Commissie zich niet loyaal jegens haar heeft gedragen: zij heeft haar ten onrechte in de waan gelaten dat het denkbaar was dat de concentratie zou worden goedgekeurd, haar niet tijdig genoeg in kennis gesteld van haar voornemen de concentratie te verbieden, en haar niet gewezen op het bestaan van factoren die aan goedkeuring van de concentratie in de weg stonden.

161    De Commissie heeft Schneider namelijk vóór 24 september 2001 nooit in kennis gesteld van het bezwaar inzake de positieondersteuning, ofschoon zij ruim voor de opstelling van haar mededeling van punten van bezwaar van 3 augustus 2001 reeds over de gegevens beschikte om deze kwestie te kunnen behandelen. De overheersende posities van de aanmeldende partijen op de betrokken sectoriële markten en het belang van de distributiekanalen kwamen in het formulier CO uitvoerig ter sprake en werden door de Commissie ook zeer snel vastgesteld.

162    De Commissie beschikte al in mei 2001 over de gegevens op basis waarvan zij in oktober daaraanvolgend zou vaststellen, dat het feit dat de aanmeldende partijen elkaars positie ondersteunden, aan het doorgaan van de concentratie in de weg stond.

163    Dit gebrek aan loyaliteit wordt volgens Schneider nog bevestigd door het in Le Monde van 8 november 2001 gepubliceerde citaat van het Commissielid voor concurrentiezaken, dat opmerkte dat „[...] wanneer de ondernemingen vóór hun fusie al zo machtig zijn dat geen enkele ‚corrigerende maatregel’ kan worden gevonden, de Commissie geen andere keuze heeft dan de fusie te verbieden [...]”.

164    De Commissie antwoordt dat zij in mei 2001 nog niet beschikte over alle gegevens die nodig waren om haar mededingingsonderzoek te kunnen afsluiten en eventuele problemen op het gebied van de mededinging te kunnen vaststellen. Het zou op zijn minst prematuur zijn geweest als zij zich reeds in dat stadium principieel tegen de concentratie had uitgesproken, omdat zij daarmee haar verplichting tot terughoudendheid en het beginsel van behoorlijk bestuur zou hebben geschonden.

165    De verklaring van het Commissielid voor concurrentiezaken is irrelevant, aangezien zij van na de onverenigbaarheidsbeschikking dateert en slechts de conclusies van de Commissie achteraf weergeeft.

166    Hoe dan ook had Schneider als normaal bedachtzame marktdeelnemer kunnen weten, welke risico’s vanuit het oogpunt van het Franse en het communautaire mededingingsrecht aan de concentratie verbonden waren, gelet op de enorme macht van de betrokken partijen in Frankrijk.

–       Beoordeling door het Gerecht

167    Vastgesteld moet worden dat de grief inzake het gebrek aan loyaliteit door de beweringen van Schneider onvoldoende wordt gestaafd.

168    Met name heeft Schneider geen ernstige, nauwkeurige en onderlinge overeenstemmende aanwijzingen kunnen verschaffen waaruit blijkt dat de Commissie, zoals verzoekster in het kader van haar beroep in zaak T‑310/01 had betoogd, lang voordat over de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen werd gesproken, reeds voornemens was de concentratie om principiële redenen zonder meer te verbieden, waardoor elke maatregel die de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zou maken, op voorhand werd uitgesloten.

169    Op basis van de uiteenzetting van de voorgeschiedenis van het geding valt niet uit te sluiten dat de Commissie pas in het stadium van de opstelling van de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 in staat was de gevolgen van de concentratie op de verschillende erdoor beïnvloede nationale sectoriële markten objectief en met volledige kennis van zaken te beoordelen, nadat zij de inlichtingen had onderzocht en verwerkt die Schneider en Legrand haar binnen de hun daartoe gegeven termijn van een aantal weken hadden verstrekt en die, zoals verzoekster zelf in het kader van haar beroep in zaak T‑310/01 heeft beklemtoond, zeer omvangrijk en complex waren.

170    In dit verband zij eraan herinnerd dat de mededeling van de punten van bezwaar nu juist bedoeld is om de ondernemingen alle gegevens te verstrekken die hen in staat stellen naar behoren te reageren op de bezwaren die de Commissie na onderzoek van de door de belanghebbenden verstrekte inlichtingen tegen de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie heeft aangevoerd, zodat de Commissie vervolgens met volledige kennis van zaken een eindbeschikking kan geven.

171    Ofschoon de omstandigheid dat het bezwaar inzake de positieondersteuning in de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 niet voorkomt, een gekwalificeerde schending van Schneiders rechten van verdediging vormt, blijkt uit het dossier niet onomstotelijk dat aan deze onrechtmatigheid een gebrek aan loyaliteit van de kant van de Commissie ten grondslag ligt.

172    De in punt 163 hierboven aangehaalde verklaring van het Commissielid voor concurrentiezaken, waaruit volgens Schneider ook een gebrek aan loyaliteit blijkt, behoeft niet noodzakelijkerwijze in die zin te worden uitgelegd. Uit het gebruik van de tegenwoordige tijd van de aantonende wijs kan namelijk heel goed worden afgeleid dat het betrokken Commissielid daarmee een algemene regel heeft willen formuleren die niet uitsluitend van toepassing was op de onderhavige concentratie, welke overigens niet de enige zaak was waaraan in de betwiste verklaring werd gerefereerd.

173    De betwiste verklaring kan derhalve in casu niet zonder meer aldus worden uitgelegd, dat daarmee achteraf te kennen werd gegeven dat de Commissie van meet af aan voornemens was de concentratie om principiële redenen te verbieden.

174    In deze omstandigheden kan het aan de Commissie verweten gebrek aan loyaliteit niet bewezen worden geacht.

175    Het betoog van Schneider faalt derhalve.

 Schending van Schneiders recht om te worden gehoord door een onpartijdige autoriteit

–       Argumenten van partijen

176    Volgens Schneider moeten beslissingen van een administratief orgaan waartegen, zoals bij de beslissingen van de Commissie op het gebied van concentratietoezicht het geval is, geen beroep in volle omvang openstaat overeenkomstig de waarborgen van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”), waarin het recht van eenieder op een eerlijk proces is neergelegd, vanaf het stadium van de administratieve controleprocedure aan de in deze bepaling geformuleerde vereisten voldoen.

177    Het feit dat dezelfde groep ambtenaren zowel de onverenigbaarheidsbeschikking als de scheidingsbeschikking heeft voorbereid, acht Schneider in strijd met het onpartijdigheidsbeginsel van artikel 6 EVRM.

178    Bovendien kunnen de objectiviteit en de neutraliteit van het na de uitspraak van de arresten Schneider I en II heropende concentratieonderzoek in twijfel worden getrokken, aangezien de bij dat onderzoek betrokken ambtenaren, althans voor een deel, dezelfde waren als die welke het oorspronkelijke onderzoek hadden uitgevoerd.

179    De Commissie brengt hiertegen in dat het haar verweten gebrek aan onpartijdigheid niet is aangetoond en dat zij geen „gerecht” in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM is. Hoe dan ook is de naleving van deze bepaling haars inziens ten volle gewaarborgd, aangezien de ondernemingen bij de gemeenschapsrechter beroep tot nietigverklaring van de overeenkomstig de bepalingen van de verordening vastgestelde beschikkingen kunnen instellen.

180    Verder verbiedt volgens de Commissie geen enkele rechts‑ of deontologische regel dat het heronderzoek van de concentratie wordt opgedragen aan dezelfde groep ambtenaren die ook het oorspronkelijke onderzoek heeft uitgevoerd.

–       Beoordeling door het Gerecht

181    De eerbiediging van het recht van de justitiabelen op behandeling van hun zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht wordt gewaarborgd door artikel 6, lid 1, EVRM, waarnaar artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie verwijst. Dit beginsel is bevestigd in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

182    Aangezien het recht op een eerlijk proces deel uitmaakt van de in de communautaire rechtsorde beschermde fundamentele rechten waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiediging door de Commissie in het kader van haar concentratiecontroleprocedures verzekert, is dit recht onmiskenbaar een regel die ertoe strekt de justitiabelen rechten toe te kennen (arrest Gerecht van 6 april 2006, Camós Grau/Commissie, T‑309/03, Jurispr. blz. II‑1173, punten 102 en 103).

183    Zolang het recht op behandeling van de zaak door een onpartijdig gerecht gewaarborgd is, verbiedt artikel 6, lid 1, EVRM evenwel niet dat in een eerder stadium administratieve organen worden ingeschakeld die niet in alle opzichten aan de voor gerechtelijke procedures geldende eisen voldoen (zie EHRM, arrest Le Compte v België van 23 juni 1981, série A nr. 43, § 51).

184    In casu vormt het beroep tot nietigverklaring dat ingevolge artikel 230 EG openstaat tegen de door de Commissie overeenkomstig artikel 8, leden 3 en 4, van de verordening gegeven beschikkingen, een rechtsgang die met de in artikel 6, lid 1, EVRM geformuleerde waarborgen is omkleed.

185    Voorts verbiedt geen enkel rechtsvoorschrift of beginsel, dat de Commissie ter uitvoering van een arrest waarbij een door haar gegeven onverenigbaarheidsbeschikking nietig is verklaard, de concentratie opnieuw laat onderzoeken door dezelfde ambtenaren die ook met het oorspronkelijke onderzoek belast zijn geweest.

186    Uit het onpartijdigheidsvereiste kan niet het algemene beginsel worden afgeleid, dat een administratieve of rechterlijke instantie verplicht is de zaak naar een andere autoriteit of naar een uit andere personen samengesteld orgaan van deze autoriteit te verwijzen (zie EHRM, arrest Ringeisen v Oostenrijk van 16 juli 1971, série A, nr. 13, punt 97).

187    Zo heeft het EHRM met betrekking tot een tuchtcollege geoordeeld, dat de omstandigheid dat drie van de zeven leden van dat college, nadat een eerdere uitspraak waarbij zij betrokken waren geweest, in cassatie was vernietigd, na verwijzing opnieuw over dezelfde zaak moesten oordelen, geen legitieme vrees voor partijdigheid opleverde (zie EHRM, arrest Diennet v Frankrijk van 26 september 1995, série A, nr. 325‑A, punt 38).

188    De omstandigheid dat de ambtenaren aan wie de Commissie het heronderzoek van de concentratie heeft opgedragen, althans ten dele, dezelfde waren als die welke het oorspronkelijke onderzoek hadden uitgevoerd, levert bijgevolg niet een voldoende gekwalificeerde schending op van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

189    Het betoog van Schneider faalt derhalve.

 Starheid van de Commissie bij de vaststelling van de modaliteiten van de scheiding van Schneider en Legrand

–       Argumenten van partijen

190    Schneider maakt de Commissie het verwijt dat zij veel te star is geweest wat betreft de modaliteiten van de scheiding van Legrand. Doordat zij Schneider geen toestemming heeft verleend te onderzoeken of er ook andere manieren waren om zich van haar belang in Legrand te ontdoen dan door middel van een loutere scheiding, heeft zij overname van de activa van Legrand door een industriële partij onmogelijk gemaakt. Bij overname door een industriële partij zou als gevolg van de industriële en commerciële synergie-effecten de waardevermeerdering van die activa zonder meer veel groter zijn geweest dan bij overname door financiële investeerders, die als enigen in staat waren onder de door de Commissie opgelegde scheidingsvoorwaarden aan het verkoopproces deel te nemen.

191    Het aan Schneider opgelegde principeverbod om bepaalde activa van Legrand te behouden of terug te kopen, heeft haar belet een belang te behouden dat groot genoeg was om een deel van de beoogde synergie-effecten te realiseren, en daarmee haar onderhandelingspositie bij potentiële kopers verzwakt.

192    De keuze tussen splitsing, cessie of verkoop via de beurs en de mogelijkheid een deel van het vermogen van Legrand te behouden en tijdelijk een schuldvordering op Legrand of haar overnemer te behouden, hadden in het licht van alle andere door de Commissie gestelde eisen tegen elkaar moeten worden afgewogen.

193    Ondanks de verlenging van de termijn waarbinnen de scheiding moest zijn gerealiseerd, zag Schneider zich door de constante druk en de stelselmatig negatieve houding van de Commissie genoodzaakt het scheidingsproces niet te vertragen of te onderbreken. Die verlenging was in feite slechts schijn, aangezien zij geen gevolgen had voor „de verwezenlijking van de verschillende fasen van het scheidingsproces gedurende de verlengde termijn”.

194    De Commissie daarentegen meent dat zij zeer soepel is geweest. Terwijl volgens de mededeling van de punten van bezwaar van 24 oktober 2001 de scheiding moest plaatsvinden door middel van een verdeling van de aandelen Legrand onder de aandeelhouders van Schneider naar rato van hun deelneming, bood de scheidingsbeschikking Schneider de mogelijkheid te kiezen tussen splitsing, cessie of beursgang, dan wel een deelneming in het kapitaal van Legrand te behouden of de Commissie vooraf toestemming te vragen om tijdelijk een schuldvordering op Legrand of haar overnemer te behouden.

195    De Commissie merkt op, dat de scheidingsbeschikking slechts een uitvoeringsmaatregel van de onverenigbaarheidsbeschikking is en dat daarom de eis van een scheiding van Schneider en Legrand zonder dat daardoor de omvang van Legrand wordt gewijzigd, niet als een blijk van onverzettelijkheid kan worden beschouwd.

196    Volgens de Commissie heeft Schneider zelf de voorkeur gegeven aan overname door financiële partijen. Industriële partijen zouden overigens ook niet akkoord zijn gegaan met de meerprijs die Schneider van hen zou hebben verlangd.

197    Op voorstel van Schneiders zakenbank heeft de Commissie de termijn van zes maanden waarbinnen de scheiding tot stand moest worden gebracht, tot negen maanden verlengd. Vervolgens heeft zij die termijn nog eens met drie maanden verlengd, dat wil zeggen tot 5 februari 2003, waarbij zij de mogelijkheid van een nieuwe verlenging openhield. Bovendien kon volgens de scheidingsbeschikking in geval van uitzonderlijke omstandigheden die termijn op verzoek van Schneider nogmaals worden verlengd.

–       Beoordeling door het Gerecht

198    Voor zover Schneider de door de Commissie bepaalde modaliteiten van de scheiding hekelt, betwist zij de wettigheid, in het licht van artikel 8, lid 4, van de verordening, van de scheidingsbeschikking die door het Gerecht nietig is verklaard als gevolg van de onwettigheid van de onverenigbaarheidsbeschikking waarvan zij een uitvoeringsmaatregel was (zie de punten 44 en 58 supra), en dus zonder dat zij inhoudelijk behoefde te worden onderzocht.

199    Wanneer een concentratie, zoals in casu, reeds tot stand is gebracht wanneer de Commissie vaststelt dat zij onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, machtigt artikel 8, lid 4, van de verordening de instelling om elke geëigende maatregel te gelasten om weer een daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen.

200    Zonder dat behoeft te worden uitgemaakt of deze bepaling een rechtsvoorschrift is dat ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen, moet worden vastgesteld dat niet bewezen kan worden geacht dat de Commissie deze bepaling kennelijk en ernstig heeft geschonden door te eisen dat tussen de twee bij de concentratie betrokken partijen een scheiding tot stand wordt gebracht zonder dat dit leidt tot een wijziging van de omvang van Legrand, en door een latere retrocessie van bepaalde activiteiten van Legrand aan Schneider te verbieden.

201    In dit verband moet met name rekening worden gehouden met de overheersende positie van de aanmeldende ondernemingen op de door de concentratie beïnvloede Franse sectoriële markten van elektrische laagspanningsmaterialen, met het verschil tussen hun marktaandelen en die van hun onmiddellijke concurrenten, met de bekendheid van hun merken in Frankrijk en met het verdwijnen van de rivaliteit die van oudsher tussen hen heeft bestaan.

202    Bovendien blijkt uit punt 105 van de scheidingsbeschikking dat Schneider de juridische modaliteiten van de scheiding zelf heeft kunnen kiezen, op voorwaarde dat zij niet een aanzienlijke deelneming in het kapitaal van Legrand zou behouden en dat zij de groep Legrand zou verkopen zonder bepaalde activiteiten af te splitsen.

203    Schneider heeft ook niet aangetoond dat de termijn waarbinnen de scheidingsbeschikking moest worden uitgevoerd, onredelijk kort was. In de bestreden beschikking heeft de Commissie de termijn die in de mededeling van de punten van bezwaar van 21 oktober 2001 oorspronkelijk op zes maanden was bepaald, met drie maanden verlengd.

204    In punt 122 van de beschikking heeft de Commissie zich bovendien bereid verklaard, niet alleen om een extra termijn van drie maanden toe te kennen gedurende welke de lasthebber een onherroepelijk en exclusief verkoopmandaat zou krijgen teneinde Schneider tijdens haar onderhandelingen met potentiële overnemers of investeerders de nodige bewegingsvrijheid te geven, maar ook om die termijn desverzocht te verlengen indien Schneider of de lasthebber kon aantonen dat alle inspanningen waren geleverd om de termijn te respecteren.

205    Na de op 23 april 2002 gehouden hoorzitting in kort geding in zaak T‑77/02 R, heeft de Commissie Schneider op 26 april 2002 een extra termijn van drie maanden toegekend, waardoor zij tot 5 februari 2003 ? dat wil zeggen een jaar nadat de scheidingsbeschikking aan haar was betekend ? de tijd kreeg om de scheiding tot stand te brengen, zulks onverminderd de haar geboden mogelijkheid om in geval van uitzonderlijke omstandigheden nogmaals om verlenging te verzoeken.

206    Ook indien ervan wordt uitgegaan dat met de verkoop van een onderneming van de omvang van Legrand in het algemeen meer dan een jaar gemoeid is, zoals de in punt 110 van de onverenigbaarheidsbeschikking aangehaalde woorden van Schneider lijken te suggereren, had het hoe dan ook op de weg van Schneider gelegen om opnieuw om verlenging van de termijn te verzoeken. Uit het dossier blijkt echter niet dat zij dit heeft gedaan.

207    Overigens had Schneider, zoals uit haar antwoord van 7 november 2001 op de mededeling van de punten van bezwaar van de Commissie van 24 oktober 2001 valt op te maken, al vóór de scheidingsbeschikking contact opgenomen met potentiële kopers.

208    Ten slotte blijkt uit punt 5 van bijlage II bij de scheidingsbeschikking, dat deze beschikking enkel de totstandkoming van een onherroepelijke rechtshandeling overeenkomstig de gekozen modaliteiten voorschreef, waaraan binnen een termijn van drie maanden na de vaststelling feitelijk uitvoering moest worden gegeven.

209    Derhalve is niet aangetoond dat de Commissie de grenzen waarbinnen haar beoordelingsbevoegdheid dient te blijven, kennelijk en ernstig heeft overschreden door de vaststelling van de modaliteiten volgens welke en de termijn waarbinnen Schneider zich van Legrand diende af te splitsen.

210    Het betoog van Schneider kan dan ook niet worden aanvaard.

 Instrumentalisatie van de spanningen die tussen de partijen bij de concentratie zijn ontstaan

–       Argumenten van partijen

211    Schneider stelt dat de Commissie voedsel heeft gegeven aan de spanningen die na de onverenigbaarheidsbeschikking tussen de partijen bij de concentratie zijn ontstaan, met name door haar niet in de gelegenheid te stellen tijdig kennis te nemen van de informatie die Legrand had verstrekt tijdens de discussies die tot de vaststelling van de scheidingsbeschikking hebben geleid.

212    Volgens Schneider heeft de Commissie na de scheidingsbeschikking dezelfde houding aan de dag gelegd. Zij heeft Legrand ertoe gebracht in november 2002 in Frankrijk een gerechtelijke procedure aan te spannen tegen Schneider, en vervolgens haar beoordeling van de geschiktheid van de door Schneider voorgestelde nieuwe corrigerende maatregelen gebaseerd op voormeld arrest van de Cour d’appel de Versailles.

213    De Commissie werpt tegen, dat de gewijzigde houding van Legrand veeleer een gevolg was van een eventueel belangenconflict tussen de partijen bij de concentratie.

214    Met name heeft Schneider haars inziens geen enkel concreet gegeven aangevoerd waaruit blijkt dat zij de door Legrand verstrekte dossierstukken niet heeft kunnen inzien. Nadat zij in januari 2002 een niet-vertrouwelijke versie van de betrokken stukken had ontvangen, heeft zij zelfs niet specifiek verzocht om toegang tot de vertrouwelijke versie ervan.

–       Beoordeling door het Gerecht

215    De beweringen van Schneider leveren onvoldoende bewijs voor haar stelling dat de Commissie de spanningen die tussen de partijen bij de concentratie zijn ontstaan, heeft geïnstrumentaliseerd.

216    In dit verband is met name van belang dat de Commissie in punt 88 van haar verweerschrift heeft verklaard ? zonder dat dit door Schneider is weersproken ? dat zij verzoekster in januari 2002 niet-vertrouwelijke versies van op Legrand betrekking hebbende documenten en een lijst met een niet-vertrouwelijke samenvatting van achtergehouden informatie heeft doen toekomen. Uit het dossier blijkt niet dat Schneider een specifiek verzoek om inzage in de vertrouwelijke versie van een van die documenten heeft ingediend.

217    Verder kan noch de in de scheidingsbeschikking geformuleerde eis om de omvang van Legrand ongewijzigd te laten, noch de inaanmerkingneming van nationale rechterlijke uitspraken bij de beoordeling van de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen, noch enige andere door de Commissie in het kader van de concentratiecontroleprocedure verrichte handeling objectief gezien worden beschouwd als zeker ingegeven door de wens de betrekkingen tussen de partijen bij de concentratie te doen verslechteren.

218    Het betoog van Schneider kan derhalve niet slagen.

 Miskenning door de Commissie van haar exclusieve bevoegdheid

–       Argumenten van partijen

219    Schneider meent dat de Commissie de haar ingevolge de verordening toekomende exclusieve bevoegdheid kennelijk en ernstig heeft miskend, door haar beoordeling van de geldigheid van de door de onderneming in het kader van het heronderzoek van de concentratie voorgestelde corrigerende maatregelen te laten afhangen van het dictum van het arrest van de Cour d’appel de Versailles van 29 november 2002, waarbij in kort geding uitspraak werd gedaan over een vraag van zuiver nationaal overeenkomstenrecht.

220    De Commissie is van mening dat zij nooit in strijd met haar exclusieve bevoegdheid heeft gehandeld, laat staan een voldoende gekwalificeerde onrechtmatigheid heeft begaan.

–       Beoordeling door het Gerecht

221    Bij de uitoefening van de controlebevoegdheid die haar is toegekend om concentraties met een communautaire dimensie te toetsen op hun verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt, kan de Commissie de overeenkomsten die de aanmeldende partijen binden, niet buiten beschouwing laten, voor zover deze althans volgens het toepasselijke nationale recht toelaatbaar zijn.

222    Schneider stelt ten onrechte dat de Commissie de uitoefening van haar bevoegdheid tot beoordeling van de geldigheid van de voorgestelde correctieve maatregelen heeft laten afhangen van het dictum van voormeld arrest van de Cour d’appel de Versailles. Hier is immers niet de voorrang van de communautaire mededingingsregels op de overeenkomstige regels van nationaal recht in geding, maar de vaststelling van de gevolgen van een privaatrechtelijke overeenkomst krachtens het daarop van toepassing zijnde nationale recht in overeenstemming met het gemeenschapsrecht.

223    Voor zover de Commissie de door Schneider ingediende voorstellen tot afstoting van activiteiten van Legrand als onzeker en daarmee onacceptabel heeft beschouwd wegens strijd met een volgens het toepasselijke nationale recht geldige privaatrechtelijke overeenkomst, die volgens de vaststellingen van de bevoegde nationale rechter de partijen bij de concentratie bond overeenkomstig de bepalingen van dat recht, heeft zij zich dus niet schuldig gemaakt aan een voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht.

224    Het betoog van Schneider faalt derhalve.

 Geen uitvoering te goeder trouw van het arrest Schneider I

–       Argumenten van partijen

225    Verzoekster beklemtoont dat volgens het arrest Schneider I de analyse van de Commissie betreffende alle andere markten dan de Franse sectoriële markten onjuist was. De Commissie had haars inziens dan ook geen enkele reden om het concentratieonderzoek vanaf fase I te hervatten, vooral omdat zij wist dat na 5 december 2002, de uiterste datum waarop Schneider de overeenkomst tot verkoop van Legrand nog kon laten ontbinden, Schneider geen enkel voordeel meer zou hebben van de door haar gedane inspanningen om haar schade te beperken.

226    Het was volgens Schneider dan ook logisch dat zij erop aandrong, dat de controleprocedure na het arrest Schneider I zou worden heropend op basis van de voor fase I geldende termijn van zes weken. Die termijn had de Commissie in de gelegenheid moeten stellen te goeder trouw uitvoering te geven aan het arrest Schneider I, door verzoekster de mogelijkheid te bieden eventueel passende corrigerende maatregelen voor te stellen.

227    Het besluit van 4 december 2002 tot inleiding van het fase II‑onderzoek van de concentratie bevatte bovendien tal van kennelijke beoordelingsfouten en week af van het in arrest Schneider I aangegeven onderzoeksschema. De uiteindelijke analyse van de Commissie van de mededinging op de betrokken markten vertoonde dezelfde soort leemten, fouten en ernstige tegenstrijdigheden als die welke tot de nietigverklaring van de onverenigbaarheidsbeschikking hadden geleid.

228    De Commissie ontkent dat de hervatting van de controleprocedure in fase I kan worden gezien als een blijk van kwade trouw. De gekozen oplossing, waarom Schneider zelf had verzocht, was de enige waarbij het mogelijk was dat de concentratie vóór 5 december 2002 definitief zou worden goedgekeurd.

229    De Commissie meent dat haar op de geactualiseerde gegevens van Schneider gebaseerde economische analyse, nu zij de moeite heeft genomen het bezwaar inzake de positieondersteuning nader uit te werken, op alle punten in overeenstemming is met de analyse die in het arrest Schneider I geldig is geoordeeld.

–       Beoordeling door het Gerecht

230    Uit punt 48 van de reeds aangehaalde beschikking van 9 maart 2007, Schneider Electric/Commissie, volgt dat de Commissie, anders dan Schneider stelt, geen onrechtmatigheid heeft begaan door ervoor te opteren om ter uitvoering van het arrest Schneider I de concentratiecontroleprocedure in fase I te hervatten en daarmee al het mogelijke doen om een eventuele schending van Schneiders rechten van verdediging te voorkomen.

231    Verzoekster heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de in het besluit tot inleiding van het fase II‑onderzoek vervatte analyse van de mededinging op de relevante Franse sectoriële markten dezelfde gebreken vertoont als die op basis waarvan het arrest Schneider I de beoordeling van de invloed van de concentratie op de andere dan de Franse nationale sectoriële markten ongeldig heeft verklaard.

232    Wegens het specifieke karakter van de Franse sectoriële markten konden de in het arrest Schneider I vastgestelde analysefouten niet van invloed zijn op de beoordeling van de gevolgen van de concentratie op die Franse markten.

233    Uit de punten 413 en 415 van het arrest Schneider I, in onderlinge samenhang gelezen, volgt, dat de conclusie dat de voorgestelde concentratie op de Franse sectoriële markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties, waar beide aanmeldende partijen al zeer sterk waren, zou leiden tot het ontstaan of de versterking van een machtspositie die, in de zin van artikel 2, lid 3, van de verordening, een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan ernstig zou belemmeren, niet aan het wankelen kan worden gebracht.

234    In dit verband zijn de volgende factoren als relevant beschouwd: de verdeling van de marktaandelen, die wees op het bestaan van een overheersende positie of een versterkte positie van de gefuseerde entiteit, het hogere niveau van de door de groothandel betaalde prijzen voor elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties, het verdwijnen van de rivaliteit die van oudsher tussen de twee voormalige hoofdrolspelers had bestaan, alsmede de bekendheid van de merken van de twee fusiepartners.

235    Voorts moet worden opgemerkt dat het voor de inleiding van een fase II‑onderzoek overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub c, van de verordening volstaat dat er ernstige twijfel bestaat aan de verenigbaarheid van een concentratie met de gemeenschappelijke markt, terwijl artikel 2, lid 3, van de verordening van de Commissie het bewijs van het ontstaan of de versterking van een machtspositie verlangt wanneer zij een concentratie op basis van artikel 8, lid 3, met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaart.

236    Door ter uitvoering van het arrest Schneider I te beoordelen, welke door de concentratie veroorzaakte mededingingsproblemen zich nog voordeden op de ? enkel nog als relevant beschouwde ? Franse sectoriële markten, heeft de Commissie bijgevolg de grenzen waarbinnen haar beoordelingsbevoegdheid dient te blijven, niet kennelijk en ernstig miskend.

237    In deze omstandigheden kan het betoog van Schneider niet worden aanvaard.

 Schending van de rechten van de verdediging

–       Argumenten van partijen

238    Volgens Schneider heeft de Commissie bij het heronderzoek van de concentratie haar rechten van verdediging geschonden, aangezien zij geen kennis heeft kunnen nemen van de uitkomsten van de door de Commissie verrichte marktanalyses en niet naar behoren heeft kunnen reageren op de moeilijkheden die deze aan het licht zouden hebben kunnen brengen.

239    De Commissie antwoordt dat de uitkomsten van marktonderzoeken zoals die welke zij in november 2002 heeft uitgevoerd, in de aan een besluit tot inleiding van een fase II‑onderzoek voorafgaande controlefase niet aan de bij een concentratie betrokken partijen behoeven te worden meegedeeld. Het recht om van die uitkomsten in kennis te worden gesteld, kan volgens de Commissie niet worden afgeleid uit het beginsel dat de rechten van de verdediging van de belanghebbenden moeten worden geëerbiedigd.

–       Beoordeling door het Gerecht

240    Ofschoon de rechten van de verdediging moeten worden geëerbiedigd vóór de vaststelling van elk besluit dat als een voor de betrokken ondernemingen bezwarende handeling kan worden beschouwd, zij eraan herinnerd dat het na de betrokken marktanalyses vastgestelde besluit tot inleiding van een fase II‑onderzoek niet een voor Schneider bezwarende handeling is (beschikking van 31 januari 2006, Schneider Electric/Commissie, reeds aangehaald, punt 76, bevestigd bij beschikking van 9 maart 2007, Schneider Electric/Commissie, reeds aangehaald, punt 72), waarvan de wettigheid van de eerbiediging van die rechten zou afhangen.

241    Het feit dat de Commissie Schneider niet reeds in fase I van de na de uitspraak van de arresten Schneider I en Schneider II heropende concentratiecontroleprocedure van de uitkomsten van de marktanalyses in kennis heeft gesteld, kan dus niet worden beschouwd als een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

242    Het betoog van Schneider moet dan ook van de hand worden gewezen.

 Onjuiste, oneerlijke en discriminerende analyse van de door Schneider in november 2002 voorgestelde corrigerende maatregelen

–       Argumenten van partijen

243    Schneider verwijt de Commissie dat zij, in plaats van toepassing te geven aan het in artikel 2, lid 3, van de verordening geformuleerde criterium inzake het ontstaan of de versterking van een machtspositie, waarop een onverenigbaarheidsbeschikking in de zin van artikel 8, lid 3, moet worden gebaseerd, is uitgegaan van het bestaan van ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt als bedoeld in artikel 6, lid 1, sub c, van de verordening.

244    Schneider verwijt de Commissie tevens dat zij de door haar in november 2002 voorgestelde corrigerende maatregelen ontoereikend heeft geacht, terwijl die maatregelen in de eerste plaats, waar zij voorzagen in de overdracht van zelfstandige en levensvatbare ondernemingen aan één koper, de overlapping van de activiteiten van Schneider en Legrand op de door de concentratie beïnvloede markten ongedaan zouden hebben gemaakt, in de tweede plaats dankzij de gedragsverbintenissen van Schneider tot een uitgebreid aanbod van producten en merken met goede distributiemogelijkheden zouden hebben geleid, en tot slot elk gevaar van ondersteuning van Schneiders positie door die van Legrand zouden hebben uitgesloten en de lijst van potentiële overnemers zouden hebben beperkt tot industriële ondernemingen die in staat waren de overgedragen entiteit te ontwikkelen.

245    Schneider wijst erop dat haar structuurverbintenissen werden versterkt door gedragsverbintenissen en dat de Commissie in andere concentratiezaken met dergelijke verbintenissen heeft ingestemd. Daardoor werd de toegang tot de distributie vergemakkelijkt en werd uitgesloten dat de partijen hun posities over en weer zouden versterken.

246    De Commissie betoogt in wezen dat zij zich op het standpunt heeft gesteld, dat de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen niet alle op de Franse markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties vastgestelde mededingingsproblemen zouden kunnen oplossen en dat zij, afgezien van de door het arrest van de Cour d’appel de Versailles veroorzaakte rechtsonzekerheid, tal van problemen deden rijzen in verband met de levensvatbaarheid en de autonomie van de over te dragen entiteiten en met hun vermogen om weer een daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen. Bij haar beoordeling van de gevolgen van die maatregelen voor de door de concentratie beïnvloede markten heeft de Commissie gekeken naar de marktaandelen, de ongedaanmaking van de overlapping van activiteiten, de sterkte van de over te dragen merken en de onderhandelingspositie van Schneider/Legrand jegens de groothandelaren.

247    Afgezien van het feit dat elke concentratiezaak specifieke problemen op het gebied van de mededinging oplevert, zou de invloed van de voorgestelde gedragsverbintenissen volgens de Commissie slechts zeer beperkt zijn geweest en zouden zich aanzienlijke moeilijkheden hebben voorgedaan bij het toezicht op de naleving ervan, gelet op het zeer grote aantal producten en distributeurs ten aanzien waarvan die verbintenissen hadden moeten worden toegepast.

–       Beoordeling door het Gerecht

248    Zoals uit punt 48 van de beschikking van het Hof van 9 maart 2007, Schneider Electric/Commissie, reeds aangehaald, blijkt, heeft de Commissie geen onrechtmatigheid begaan door na de uitspraak van het arrest Schneider I het onderzoek van de concentratie in fase I te hervatten.

249    Aangezien zij had besloten de controleprocedure in die fase te hervatten, kon zij bij haar besluit van 4 december 2002 tot inleiding van het fase II‑onderzoek van de concentratie niet anders dan het in artikel 6, lid 1, sub c, van de verordening geformuleerde criterium inzake het bestaan van ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt toepassen.

250    Schneider verwijt de Commissie dan ook ten onrechte dat zij niet het criterium inzake het ontstaan of de versterking van een machtspositie in de zin van artikel 2, lid 3, van de verordening heeft toegepast, waarop zij zich dient te baseren wanneer zij overeenkomstig artikel 8, lid 3, een onverenigbaarheidsbeschikking vaststelt.

251    Met betrekking tot de vraag of de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen een oplossing konden bieden voor de mededingingsproblemen die volgens de Commissie nog op de Franse sectoriële markten van elektrische laagspanningsmaterialen bestonden, staat vast dat de door Schneider voorgestelde afstoting van activiteiten van Legrand een essentieel onderdeel van die maatregelen was.

252    Hieruit volgt dat de aanhoudende twijfel van de Commissie aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt mede werd gerechtvaardigd door het feit dat de Cour d’appel de Versailles Schneider had gelast, de niet door Legrand aanvaarde voorstellen betreffende de cessie van vermogensbestanddelen van deze onderneming in te trekken.

253    Met name gelet op de macht die de groep Schneider/Legrand in Frankrijk bezat als gevolg van haar sterke aanwezigheid in alle verschillende segmenten van producten die complementair zijn aan laagspanningsmaterialen voor elektriciteitsdistributie, het verdwijnen van de rivaliteit die van oudsher tussen de twee partijen bij de concentratie had bestaan en de bekendheid van hun merken, blijkt bovendien niet dat de Commissie de grenzen van haar beoordelingsvrijheid kennelijk en ernstig heeft miskend door zich op het standpunt te stellen, dat de door Schneider voorgestelde corrigerende maatregelen niet volstonden om elke ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt weg te nemen.

254    Bijgevolg is Schneider niet geslaagd in het bewijs dat de weigering van de Commissie om te erkennen dat die maatregelen haar aanhoudende ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt konden wegnemen, het gevolg was van een verkeerde, oneerlijke en discriminerende analyse van die maatregelen.

255    Het desbetreffende betoog van Schneider moet dan ook van de hand worden gewezen.

256    Uit bovenstaande overwegingen volgt dat geen van de grieven betreffende de wijze waarop de Commissie zich gedurende de concentratiecontroleprocedure heeft gedragen, een voldoende gekwalificeerde schending doet vaststaan van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

257    In deze omstandigheden kan de Commissie op grond van dat algemene gedrag niet verantwoordelijk worden gehouden voor de verergering van de schade die Schneider stelt te hebben geleden als gevolg van de voldoende gekwalificeerde schendingen van het gemeenschapsrecht in de onverenigbaarheidsbeschikking, noch voor de kosten die Schneider in het kader van de scheidingsprocedure of van de procedures voor de Franse rechter zou hebben gemaakt.

258    Dit betekent dat Schneider enkel aan de omstandigheid dat zij wegens het gebrek aan overeenstemming tussen de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 en de onverenigbaarheidsbeschikking geen corrigerende maatregelen heeft kunnen voorstellen waardoor het probleem van de ondersteuning van haar positie door die van Legrand op de relevante Franse sectoriële markten zou kunnen worden opgelost, een recht ontleent op vergoeding van de schade die zij als gevolg van deze onrechtmatigheid heeft geleden.

259    Het is derhalve aan het Gerecht om na te gaan, of tussen het in de onverenigbaarheidsbeschikking vastgestelde gebrek, dat een onrechtmatige daad oplevert die de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap teweegbrengt, en de verschillende vormen van schade die Schneider daardoor stelt te hebben geleden, een voldoende rechtstreeks causaal verband bestaat.

 Het beweerde causaal verband tussen de voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht in de onverenigbaarheidsbeschikking en de verschillende vormen van schade die verzoekster als gevolg daarvan zou hebben geleden

 De waardevermindering van de aan Schneider toebehorende activa van Legrand

260    De door Schneider primair gestelde schade bestaat haars inziens in het financieel verlies dat zij heeft geleden als gevolg van de verplichting de activa van Legrand van de hand te doen tegen een lagere prijs dan zij ervoor heeft betaald.

261    De scheidingsbeschikking, die als uitvoeringsmaatregel van een onwettige onverenigbaarheidsbeschikking zelf onwettig was, bepaalde immers een termijn waarbinnen Schneider de activa van Legrand moest hebben verkocht, en verbood haar bepaalde van die activa afzonderlijk af te scheiden.

262    Indien het voor Schneider onmogelijk was om binnen de termijn die de Commissie haar daartoe had gesteld in een beschikking waaraan de rechtsgrondslag is komen te ontvallen, de haar opgedragen overdracht van activa te realiseren zonder daardoor verliezen te lijden wegens de vermindering van de waarde van die activa tussen de datum van verwerving en de datum van de gedwongen verkoop, moeten die verliezen bijgevolg worden geacht een rechtstreeks gevolg te zijn van de verplichting om uitvoering te geven aan een onwettige beschikking, wat ook de redenen van de betrokken waardevermindering mogen zijn.

263    Om de aan een onrechtmatige handelwijze van een gemeenschapsinstelling toerekenbare schade te bepalen, moeten evenwel de gevolgen in aanmerking worden genomen van de onrechtmatigheid die de aansprakelijkheid heeft doen ontstaan, en niet die van de handeling waarin de onrechtmatigheid voorkomt, voor zover de instelling een handeling met hetzelfde effect zou hebben kunnen of moeten vaststellen zonder de rechtsregel te schenden.

264    Bij het onderzoek van het causaal verband mag met andere woorden niet worden uitgegaan van de onjuiste premisse, dat de instelling zonder de onwettige handeling niets zou hebben gedaan of juist een tegengestelde handeling zou hebben vastgesteld, wat ook onrechtmatig zou kunnen zijn. Dat onderzoek vergt integendeel een vergelijking tussen de situatie waarin de betrokken derde als gevolg van de onrechtmatige handelwijze is komen te verkeren, en die welke voor hem zou zijn ontstaan indien de instelling de rechtsregel had gerespecteerd.

265    Indien de onrechtmatigheid die aan de schadevordering ten grondslag ligt, voorkomt in een besluit waarbij aan een partij de door haar verlangde toestemming of een andere voor haar gunstige maatregel is geweigerd, mag bij het onderzoek naar de gevolgen van de onrechtmatigheid of bij de vergelijking tussen de werkelijke situatie en de gereconstrueerde rechtssituatie niet zonder meer worden aangenomen, dat de betrokkene zonder het vastgestelde gebrek hoe dan ook die toestemming of de andere door hem verlangde gunstige maatregel zou hebben verkregen.

266    Dit betekent ook dat wanneer bij de totstandkoming van een beschikking waarbij een fusie van ondernemingen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, de rechten van de verdediging zijn geschonden, niet mag worden aangenomen dat de aangemelde concentratie zonder die schending uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend verenigbaar zou zijn verklaard. In plaats daarvan moet worden beoordeeld, welke gevolgen het vastgestelde gebrek heeft kunnen hebben voor de inhoud van de beschikking.

267    De aan de Gemeenschap toerekenbare schade kan derhalve in casu niet worden vastgesteld door de situatie die als gevolg van de onverenigbaarheidsbeschikking is ontstaan, te vergelijken met die waarin de concentratie uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend zou zijn goedgekeurd, behoudens ingeval de gemeenschapsrechter zou kunnen vaststellen dat de onverenigbaarverklaring een rechtstreeks en zeker gevolg is van het feit dat de Commissie haar wettelijke verplichtingen heeft miskend.

268    Om te bepalen of er tussen de vastgestelde tekortkoming en de gestelde schade een voldoende rechtstreeks causaal verband bestaat, moet dus worden beoordeeld welke gevolgen het in het arrest Schneider I geconstateerde gebrek voor het vervolg van de controleprocedure heeft gehad.

269    Ofschoon blijkens het arrest Schneider I de voldoende gekwalificeerde schending van Schneiders rechten van verdediging de onverenigbaarheidsbeschikking onwettig heeft gemaakt, is hiermee nog niet gezegd dat zonder die schending de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar had moeten worden verklaard.

270    Volgens punt 465 van het arrest Schneider I diende de Commissie immers in het kader van de maatregelen die zij ingevolge artikel 233 EG zou moeten treffen om uitvoering te geven aan het arrest waarbij de onverenigbaarheidsbeschikking wegens die onwettigheid nietig werd verklaard (zie arrest Schneider I, punten 462 en 463), Schneider in staat te stellen naar behoren verweer te voeren met betrekking tot de punten van bezwaar die de Commissie ten aanzien van elk van de door de concentratie beïnvloede Franse sectoriële markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties in aanmerking had genomen, en in voorkomend geval corrigerende maatregelen voor te stellen in antwoord op die bezwaarpunten, en haar daarmee alsnog de gelegenheid te geven om, eventueel na een hernieuwd onderzoek van de concentratie, een goedkeuringsbeschikking te verkrijgen.

271    Zoals Schneider in repliek zelf heeft erkend, is de in de onverenigbaarheidsbeschikking uiteengezette economische analyse van de gevolgen van de concentratie voor de Franse sectoriële markten door het arrest Schneider I niet verworpen.

272    Ter uitvoering van het arrest Schneider I diende de Commissie derhalve de concentratiecontroleprocedure te heropenen zonder daarbij de mogelijkheid van verenigbaarverklaring met de gemeenschappelijke markt uit te sluiten. Daartoe diende zij Schneider in de gelegenheid te stellen haar standpunt kenbaar te maken ten aanzien van het bezwaar inzake de positieondersteuning, alsmede rekening te houden met de corrigerende maatregelen die door Schneider en Legrand eventueel zouden worden voorgesteld om de door de ondersteuning van hun respectieve posities op de betrokken Franse sectoriële markten veroorzaakte mededingingsproblemen op te lossen.

273    Het arrest Schneider I bracht dus voor de Commissie niet de procedurele verplichting mee om de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te verklaren.

274    Ook het door verzoekster ter terechtzitting verdedigde standpunt dat een aangemelde concentratie moet worden vermoed met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te zijn, dient van de hand te worden gewezen.

275    Volgens de communautaire rechtspraak schept de verordening geen vermoeden met betrekking tot de verenigbaarheid van een aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt en dient de Commissie zich in elk concreet geval een duidelijk oordeel te vormen over die verenigbaarheid en dienovereenkomstig te beslissen (arrest Gerecht van 14 december 2005, General Electric/Commissie, T‑210/01, Jurispr. blz. II‑5575, punt 61).

276    Het is juist dat een concentratie stilzwijgend wordt geacht met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te zijn wanneer de Commissie niet binnen de in artikel 10, lid 1, van de verordening bepaalde termijn van één maand een besluit tot inleiding van het fase II‑onderzoek heeft genomen, dan wel heeft nagelaten zich binnen de in artikel 10, lid 3, gestelde termijn van vier maanden over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt uit te spreken.

277    Vaststaat evenwel dat geen van deze twee situaties zich in casu heeft voorgedaan, aangezien de Commissie de twee fasen van het verenigbaarheidsonderzoek binnen de daartoe bepaalde termijnen en op de door de relevante bepalingen van de verordening voorgeschreven wijze heeft afgesloten.

278    Het in de onverenigbaarheidsbeschikking vastgestelde gebrek heeft dan ook niet tot gevolg gehad, dat Schneider een recht op ? al dan niet stilzwijgende ? goedkeuring van de concentratie is ontnomen, wat zou rechtvaardigen dat alle daaruit voortvloeiende financiële consequenties en, met name, die welke een gevolg zijn van de verplichting om de activa van Legrand van de hand te doen, als aan de Gemeenschap toerekenbare schade worden beschouwd.

279    Bijgevolg kan Schneider niet op goede gronden stellen, dat zij wegens het gebrek in de onverenigbaarheidsbeschikking een schade heeft geleden die gelijk is aan de totale waardevermindering van de activa van Legrand die zij op 10 oktober 2001 in haar bezit had, te weten een bedrag tussen 2,483 en 3,326 miljard euro, aangezien er geen voldoende rechtstreeks causaal verband bestaat tussen die schade en de schending die de aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengt.

280    Ofschoon aan verzoekster geen recht op verenigbaarverklaring van de concentratie toekwam, moet worden erkend dat zij wel een serieuze kans op een voor haar gunstige beschikking zou hebben gehad. Het feit dat die kans haar is ontnomen, zou als een zekere en voor vergoeding in aanmerking komende schade kunnen worden beschouwd.

281    Het valt immers niet uit te sluiten dat wanneer verzoekster in de gelegenheid was geweest om opmerkingen te maken over het bezwaar inzake de positieondersteuning, en desinvesteringsvoorstellen had kunnen doen waardoor de uit die ondersteuning voortvloeiende mededingingsbeperkende gevolgen van de voorgenomen concentratie hadden kunnen worden verminderd of gecompenseerd, er voor de Commissie niets anders had opgezeten dan de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te verklaren, omdat zij anders een beoordelingsfout zou hebben gemaakt.

282    Zoals overigens in het door Schneider overgelegde deskundigenrapport betreffende de vaststelling van de gestelde schade wordt opgemerkt, is het echter lastig om de aard en het bedrag te bepalen van de desinvesteringen die nodig zouden zijn geweest om de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te maken en daarmee van de Commissie goedkeuring te verkrijgen om de operatie te laten doorgaan. Nog moeilijker is het om vast te stellen, welk effect de uit die corrigerende maatregelen voortvloeiende overdrachten en transacties zouden hebben gehad op de totale waarde van de aan Schneider toebehorende activa.

283    Het antwoord op de vraag in hoeverre de economische parameters hadden moeten worden gewijzigd om de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te maken, is bijgevolg te onzeker om een zinvolle vergelijking met de uit de onverenigbaarheidsbeschikking voortvloeiende situatie mogelijk te maken. Zo Schneider al een daadwerkelijke kans op een verenigbaarheidsbeschikking is ontnomen, is de verwezenlijking van die kans hoe dan ook van te onzekere parameters afhankelijk om op overtuigende wijze te worden gekwantificeerd.

284    Zo is het denkbaar dat het nationale recht aan de overdracht van activa van Legrand in de weg had gestaan, en valt ook niet te zeggen of Schneider niet elk belang bij de concentratie zou hebben verloren indien zij genoeg activa van de hand had gedaan om het effect van de ondersteuning van haar positie door die van Legrand te compenseren.

285    De schade die Schneider stelt te hebben geleden doordat haar een serieuze kans is ontnomen om de activa van Legrand te kunnen behouden, komt bijgevolg niet voor vergoeding in aanmerking.

286    Tussen de door de Commissie begane onrechtmatigheid en het feit dat Schneider de kans op een verenigbaarheidsbeschikking is ontnomen, bestaat derhalve niet een voldoende nauw oorzakelijk verband om de Gemeenschap aansprakelijk te kunnen stellen wegens de aan Schneider opgelegde verplichting haar belang in Legrand van de hand te doen, zodat het dus ook niet mogelijk is om de totale waardevermindering van die activa tussen de datum van verwerving door Schneider en de datum van de overdracht als een aan de Gemeenschap toerekenbare schade te beschouwen.

287    Om dezelfde redenen kan Schneider evenmin op goede gronden stellen, dat de onwettige onverenigbaarheidsbeschikking het haar onmogelijk heeft gemaakt de van de concentratie verwachte synergie-effecten te realiseren en daardoor haar industriële strategie heeft ondermijnd, noch dat zij wegens de negatieve uitwerking van de beschikking op haar reputatie imagoschade heeft geleden.

288    Daarentegen bestaat tussen de vastgestelde onrechtmatigheid en twee van de door verzoekster geleden vormen van schade wél een voldoende rechtstreeks oorzakelijk verband om een recht op schadevergoeding te doen ontstaan. De eerste schadepost bestaat in de kosten die de onderneming heeft moeten maken om deel te kunnen nemen aan de na de nietigverklaringsarresten van het Gerecht van 22 oktober 2002 heropende concentratiecontroleprocedure. De tweede komt overeen met de verlaging van de voor de activa van Legrand te betalen overnameprijs, die Schneider aan de verwerver van die activa heeft moeten toekennen in ruil voor uitstel van de feitelijke overdracht teneinde te voorkomen dat de destijds bij de gemeenschapsrechter aanhangige procedures nog voor zij waren afgesloten zonder voorwerp zouden raken.

 De door Schneider gemaakte honorariumkosten, administratieve kosten en gerechtskosten

289    Wat de door Schneider gemaakte kosten ter zake van de honoraria van de ad-hoclasthebber betreft, moet worden opgemerkt dat de benoeming van een lasthebber haar rechtsgrondslag heeft in de bepalingen van artikel 7 van de verordening. Ingevolge de in lid 3 van dit artikel opgenomen uitzonderingsbepaling mag de onderneming die, zoals in casu, via een ORA eigenaar is geworden van de activa van een ander bedrijf voordat de Commissie zich over de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie heeft uitgesproken, de stemrechten die aan de uit dat ORA voortvloeiende kapitaaldeelnemingen verbonden zijn, slechts uitoefenen op basis van een door de Commissie overeenkomstig lid 4 verleende ontheffing.

290    Op de grondslag van deze bepaling heeft de Commissie Schneider op 4 december 2001 desverzocht gemachtigd de aan haar deelneming in Legrand verbonden stemrechten via een door haar benoemde lasthebber en op de wijze als voorzien in een door de Commissie goedgekeurde lastgevingsovereenkomst uit te oefenen.

291    Schneider stelt in punt 149 van haar verzoekschrift dan ook ten onrechte, dat de vaststelling van de onverenigbaarheidsbeschikking de benoeming van de lasthebber noodzakelijk maakte. Hetzelfde geldt voor de opmerking in punt 252 van haar repliek, dat wanneer de concentratie niet op 10 oktober 2001 ten onrechte was verboden, zij nooit een lasthebber had behoeven te benoemen met het oog op de uitoefening van haar rechten tijdens de algemene aandeelhoudersvergadering van Legrand in december 2001, omdat zij dan rechtstreekse en exclusieve zeggenschap over Legrand zou hebben gehad.

292     Zoals reeds is vastgesteld, bracht de nietigverklaring van de onverenigbaarheidsbeschikking immers niet automatisch mee dat de concentratie met de gemeenschappelijke markt verenigbaar werd verklaard, aangezien zich op de Franse sectoriële markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties nog steeds mededingingsproblemen voordeden als gevolg van de concentratie.

293    De kosten in verband met de inschakeling van adviseurs op juridisch, fiscaal en financieel gebied alsmede de overige administratieve kosten die Schneider heeft gemaakt met het oog op haar scheiding van Legrand volgens de door de Commissie voorgeschreven modaliteiten, kunnen evenmin als een consequentie van de onwettigheid van de onverenigbaarheidsbeschikking worden beschouwd.

294    Zoals reeds is opgemerkt, impliceerde de onwettigheid van de onverenigbaarheidsbeschikking en, bijgevolg, van de scheidingsbeschikking immers niet, dat de concentratie als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt moest worden beschouwd, noch dat de betrokken ondernemingen een gefuseerde entiteit mochten blijven vormen. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat de administratieve kosten die Schneider normaal gesproken met het oog op de scheiding van de activa heeft moeten maken, haar bespaard zouden zijn gebleven indien de Commissie een wettige beschikking had gegeven.

295    Voor zover Schneider stelt dat zij abnormale kosten heeft moeten maken wegens de onjuiste scheidingsmodaliteiten die haar bij de scheidingsbeschikking zijn opgelegd en wegens de onverzettelijkheid die de Commissie in dit verband aan de dag heeft gelegd, moet bovendien worden opgemerkt dat dit onderdeel van de gestelde schade geen verband houdt met de in het arrest Schneider I vastgestelde schending van de rechten van de verdediging, maar met op zichzelf staande grieven die volgens het onderhavige arrest geen voldoende gekwalificeerde schendingen vormen om een recht op schadevergoeding te doen ontstaan.

296    Met betrekking tot de kosten die Schneider in het kader van de door Legrand aanhangig gemaakte nationale gerechtelijke procedure heeft gemaakt, kan worden volstaan met vast te stellen dat verzoekster zelf van mening is dat deze kosten niet een gevolg zijn van de onwettige onverenigbaarheidsbeschikking, maar van het feit dat de Commissie de tussen de partijen bij de concentratie ontstane spanningen heeft geïnstrumentaliseerd, wat volgens het onderhavige arrest niet is aangetoond en dus ook geen grond voor aansprakelijkstelling van de Gemeenschap kan opleveren.

297    Wat de in verband met de procedures voor de gemeenschapsrechter gemaakte kosten betreft, deze moeten worden geacht te zijn gedekt door de kostenbeslissingen die overeenkomstig de voor dit soort kosten geldende specifieke procedurevoorschriften worden genomen in de uitspraken waardoor een einde komt aan het geding, en aan het einde van de bijzondere procedures die zijn voorzien in geval van geschil over het bedrag van de kosten (zie in casu de beschikkingen van 29 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie, T‑310/01 DEP en T‑77/02 DEP, reeds aangehaald). Deze procedures sluiten uit dat dezelfde bedragen of met hetzelfde oogmerk uitgegeven bedragen worden gevorderd in het kader van een actie wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap, ook wanneer de vordering wordt ingesteld door personen die als in het ongelijk gestelde partij in de kosten zijn verwezen, zoals het geval was met Schneider in de zaken T‑48/03 en C‑188/06 P.

298    Wat ten slotte de verschillende soorten raadplegings‑, honorarium‑ en administratieve kosten betreft die Schneider in het kader van de na de arresten Schneider I en II heropende concentratiecontroleprocedure heeft gemaakt, moet worden erkend dat tussen deze kosten en het onrechtmatige gedrag van de instelling wél een rechtstreeks en onmiskenbaar causaal verband bestaat.

299    Doordat de Commissie een van de mededingingsproblemen waarop zij haar onverenigbaarheidsbeschikking baseerde, in de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 niet had genoemd, was verzoekster immers niet in de gelegenheid geweest haar standpunt dienaangaande kenbaar te maken en passende tegenmaatregelen voor te stellen, wat voor het Gerecht reden was om de betrokken beschikking nietig te verklaren. Als gevolg van deze nietigverklaring moest de procedure worden heropend, juist om verzoekster in de gelegenheid te stellen zich over het betrokken bezwaar uit te laten en eventueel maatregelen voor te stellen die de gevolgen van de concentratie op dit punt konden corrigeren, wat zij eigenlijk had moeten kunnen doen voordat de Commissie zich uitsprak over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt.

300    De kosten die verzoekster heeft moeten maken in verband met haar deelneming aan de na de arresten Schneider I en II heropende administratieve controleprocedure, waren haar bespaard gebleven indien de Commissie meteen een beschikking had gegeven waarbij haar rechten van verdediging waren geëerbiedigd. De beschikking had dan niet wegens schending van die rechten nietig behoeven te worden verklaard, maar had de controleprocedure definitief kunnen afsluiten door de concentratie ofwel met de gemeenschappelijke markt verenigbaar, ofwel daarmee onverenigbaar te verklaren.

301    Uiteraard had Schneider, indien de mededeling van de punten van bezwaar van 3 augustus 2001 het bezwaar inzake de positieondersteuning had genoemd, zich daarover moeten uitspreken en eventueel passende corrigerende maatregelen moeten voorstellen vóór de vaststelling van de beschikking van de Commissie betreffende de verenigbaarheid van de concentratie, zoals zij in casu heeft moeten doen nadat deze beschikking nietig was verklaard en de concentratiecontroleprocedure naar aanleiding daarvan was heropend. Het valt echter moeilijk te ontkennen dat het, nadat de administratieve procedure na een onderbreking van twaalf maanden op basis van nieuwe juridische gegevens was heropend, voor Schneider veel belastender was om op het betrokken bezwaar te reageren dan het geval zou zijn geweest indien zij en haar raadslieden dit hadden kunnen doen tijdens de oorspronkelijke controleprocedure, toen zij toch al volop met de bevoegde diensten van de Commissie in gesprek waren.

302    Hieruit volgt dat tussen het onrechtmatige gedrag van de Commissie en de kosten die Schneider heeft moeten maken in verband met haar deelneming aan de na de arresten Schneider I en Schneider II heropende concentratiecontroleprocedure, een voldoende nauw oorzakelijk verband bestaat om een recht op schadevergoeding te doen ontstaan.

 De verlaging van de door Wendel-KKR voor Legrand te betalen overnameprijs in ruil voor uitstel van de datum van de feitelijke overdracht

303    Nagegaan dient te worden of de onrechtmatigheid in de onverenigbaarheidsbeschikking niet heeft geleid tot een lagere waardering van Schneiders belang in het kapitaal van Legrand in de met Wendel‑KKR gesloten verkoopovereenkomst.

304    Vaststaat dat de met het oog op de overdracht van Legrand gevoerde onderhandelingen en de op 26 juli 2002 tussen Schneider en Wendel‑KKR gesloten verkoopovereenkomst een rechtstreeks uitvloeisel waren van de onverenigbaarheidsbeschikking van 10 oktober 2001, die ondanks haar onwettigheid rechtens ten volle effect heeft gesorteerd totdat zij op 22 oktober 2002 bij het arrest Schneider I nietig werd verklaard.

305    Schneider zag zich als gevolg van die beschikking genoodzaakt om, nog vóór de beslissing op haar daartegen ingestelde beroep tot nietigverklaring, met Wendel-KKR onderhandelingen aan te knopen en af te ronden met het oog op de overdracht van haar belang in Legrand. Indien haar beroep zou worden verworpen en zij pas na die uitspraak over de verkoop van haar activa zou gaan onderhandelen, zou zij namelijk per definitie in het nadeel zijn wegens de zeer korte termijn waarbinnen de onderhandelingen zouden moeten worden afgerond, gelet op de voor de scheiding bepaalde uiterste datum van 5 februari 2003 en het feit dat het onzeker was of de Commissie opnieuw in verlenging van die termijn zou bewilligen.

306    Hieruit volgt dat Schneider zich ingevolge de onverenigbaarheidsbeschikking genoodzaakt zag om in de op 26 juli 2002 gesloten verkoopovereenkomst een prijs voor de overname van Legrand vast te stellen en zich tegelijkertijd de mogelijkheid voor te behouden, de effectieve overdracht van Legrand uit te stellen tot 10 december 2002.

307    Die datum lag immers ver genoeg van de verwachte datum van de uitspraak ? na een versnelde procedure ? van het arrest Schneider I af om Schneider in staat te stellen, in geval van verwerping van haar beroep tot nietigverklaring de wettigheid van de litigieuze beschikking bevestigd te krijgen, dan wel, in het tegengestelde geval dat de beschikking nietig zou worden verklaard ? wat is gebeurd ?, zich te verzekeren van de mogelijkheid de concentratie opnieuw door de Commissie te laten onderzoeken met inachtneming van de door haar voorgestelde nieuwe corrigerende maatregelen, zodat uiteindelijk een eindbeschikking zou worden gegeven waarbij op wettige wijze over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt werd beslist.

308    Dat Schneider zich genoodzaakt zag te onderhandelen over de verkoop van Legrand en daartoe op 26 juli 2002 een overeenkomst te sluiten en tegelijkertijd de effectieve overdracht uit te stellen tot 10 december 2002, was dus een gevolg van twee ? in haar ogen kennelijke ? onrechtmatigheden in de onverenigbaarheidsbeschikking en van haar legitieme behoefte aan een beschikking waarbij op wettige wijze over de verenigbaarheid van de concentratie zou worden beslist.

309    Bovendien moet worden vastgesteld dat, ook al had Schneider niet gemeend dat de litigieuze beschikking op bepaalde punten kennelijk onrechtmatig was en om die reden ter toetsing moest worden voorgelegd aan het Gerecht, uit het dossier niet blijkt dat de verkoopovereenkomst vóór 26 juli 2002 had kunnen worden ondertekend.

310    Er dient immers rekening te worden gehouden met de termijn die vanaf 10 oktober 2001 minimaal nodig was voor het uitwerken en in gang zetten van de complexe financiële mechanismen die ten grondslag liggen aan de verkoop van een onderneming van de omvang van Legrand, zoals ook blijkt uit Schneiders pogingen om te bewerkstelligen dat de Commissie de oorspronkelijk voor de scheiding bepaalde termijn van zes maanden zou verlengen.

311    In ruil voor het uitstel van de effectieve overdracht van Legrand, dat was ingegeven door Schneiders legitieme behoefte aan een beschikking waarbij op wettige wijze over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt zou worden beslist, moest Schneider wel ermee instemmen dat Wendel-KKR voor Legrand een lagere prijs zou betalen dan het geval zou zijn geweest in geval van verkoop van deze onderneming zonder een onverenigbaarheidsbeschikking die van meet af aan op twee punten kennelijk onrechtmatig leek te zijn.

312    Het uitstel van de effectieve verkoop van de activa van Legrand tot 10 december 2002 impliceerde immers dat Wendel-KKR een compensatie moest ontvangen voor het risico dat die activa in waarde zouden dalen, dat zij aanvaardde door met een dergelijk uitstel in te stemmen, al was het maar wegens de mogelijkheid van een ongunstige ontwikkeling van de aandelenkoersen in de periode tussen de datum van ondertekening van de verkoopovereenkomst en de tussen de contractpartners overeengekomen uiterste datum van de effectieve overdracht.

313    In dit verband moet worden opgemerkt dat in het in bijlage 29 bij het verzoekschrift overgelegde deskundigenrapport wordt gesproken van een door Schneider gemiste kans om de datum van de overdracht van Legrand te kunnen kiezen.

314    Deze compensatie in de vorm van een verlaging van de overnameprijs staat los van de in de verkoopovereenkomst opgenomen ontbindingsvergoeding, die overeenkwam met het bedrag dat Schneider verschuldigd zou zijn indien zij mocht besluiten van de overdracht af te zien.

315    In deze omstandigheden moet het feit dat door de onverenigbaarheidsbeschikking Schneiders rechten van verdediging zijn geschonden, worden geacht voldoende rechtstreeks verband te houden met het in de verkoopovereenkomst voorziene uitstel van de datum van de effectieve overdracht van Legrand tot uiterlijk 10 december 2002. Dit uitstel was immers noodzakelijk om Schneider in de gelegenheid te stellen, op zinvolle wijze gebruik te maken van het aan elke justitiabele toekomende recht om een beschikking te verkrijgen waarbij op wettige wijze wordt beslist over de verenigbaarheid van een naar behoren aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt, en om zo nodig in een met de vereiste waarborgen omklede procedure te worden gehoord.

316    Bijgevolg moet worden aangenomen dat er een voldoende rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de door het Gerecht vastgestelde gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht en de schade die Schneider heeft geleden doordat zij de voor Legrand te betalen prijs heeft moeten verlagen in ruil voor het uitstel van de effectieve overdracht van Legrand aan Wendel-KKR.

317    Uit alle bovenstaande overwegingen volgt, dat er een voldoende rechtstreeks oorzakelijk verband moet worden geacht te bestaan tussen de voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht in de onverenigbaarheidsbeschikking en twee van de schadeposten die Schneider heeft aangevoerd, namelijk in de eerste plaats de kosten die zij heeft moeten maken in verband met haar deelneming aan de na de arresten Schneider I en Schneider II heropende administratieve concentratiecontroleprocedure, en in de tweede plaats de verlaging van de voor de activa van Legrand te betalen overnameprijs, die zij aan Wendel‑KKR heeft moeten toekennen in ruil voor uitstel van de datum waarop die activa uiterlijk moesten worden overgedragen.

 De twee onderdelen van de schade en de begroting ervan

318    Er zij aan herinnerd dat het Gerecht bij beschikking van 11 december 2003 bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang de mondelinge behandeling heeft beperkt tot het beginsel van het ontstaan van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap en tot de wijze waarop de schade moet worden begroot.

319    Met betrekking tot de kosten die Schneider heeft gemaakt in verband met haar deelneming aan de heropende concentratiecontroleprocedure, moet worden opgemerkt dat zij in het kader van de administratieve scheidingsprocedure, de beroepen T‑310/01, T‑77/02 en T‑77/02 R en, ten slotte, de heropende concentratiecontroleprocedure kosten heeft gemaakt waarvan zij het totale bedrag in punt 150 van haar verzoekschrift heeft begroot.

320    Om te bepalen welk bedrag de Commissie aan Schneider zal moeten betalen ter vergoeding van de in verband met de heropende controleprocedure gemaakte kosten, moeten derhalve op het totaalbedrag van de in het voorgaande punt bedoelde kosten de volgende kosten in mindering worden gebracht: alle kosten die Schneider in de zaken T‑310/01, T‑77/02 en T‑77/02 R heeft gemaakt, de in punt 293 van dit arrest bedoelde kosten en, ten slotte, de kosten die Schneider zou hebben moeten maken in verband met de maatregelen ter correctie van de wederzijdse positieondersteuning, die zij hoe dan ook vóór de vaststelling van de onverenigbaarheidsbeschikking had moeten voorstellen indien bij de totstandkoming van deze beschikking haar rechten van verdediging waren geëerbiedigd.

321    Het is aan partijen om binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van onderhavig arrest, ofwel het Gerecht in kennis te stellen van het bedrag van deze schadepost, zoals dit in gemeen overleg is vastgesteld volgens de in het voorgaande punt aangegeven berekeningsmodaliteiten, ofwel het Gerecht hun door berekeningen gestaafde conclusies over te leggen.

322    De schade als gevolg van de lagere prijs die Wendel-KKR voor de overname van Legrand in rekening is gebracht wegens het uitstel van de effectieve overdracht van Legrand tot 10 december 2002, is gelijk aan het verschil tussen de in casu tussen de contractpartijen overeengekomen verkoopprijs en de prijs die Schneider voor Legrand had kunnen krijgen indien de eerste concentratiecontroleprocedure op 10 oktober 2001 was afgesloten met een beschikking waarbij op wettige wijze over de verenigbaarheid van de concentratie was beslist.

323    Bijgevolg moet de Commissie worden veroordeeld tot vergoeding van de vaststaande en kwantificeerbare schade die verzoekster daardoor heeft geleden.

324    Ter raming van het bedrag van deze tweede schadepost dient overeenkomstig de artikelen 65, sub d, 66, lid 1, en 70 van het Reglement voor de procesvoering een deskundigenonderzoek te worden bevolen, nadat partijen in hun opmerkingen zijn gehoord en hun is verzocht zich over de keuze van een deskundige uit te spreken.

325    Daartoe zal de deskundige een eensluidend afschrift ter hand worden gesteld van de verkoopovereenkomst van 26 juli 2002 en van het deskundigenrapport van 1 oktober 2003 betreffende de vaststelling van de door Schneider gestelde schade, zoals opgenomen in, respectievelijk, bijlage 8 en bijlage 29 bij het verzoekschrift.

 De mate waarin Schneider heeft bijgedragen tot de door haar geleden schade

 Argumenten van partijen

326    De Commissie is van mening dat Schneider een vanuit het oogpunt van de communautaire concentratiecontrole uiterst risicovolle rechtsweg heeft bewandeld, terwijl het Franse recht haar mogelijkheden voor toenadering tot Legrand bood die bij de Commissie konden worden aangemeld, zonder dat dit evenwel de verplichting van een ORA meebracht.

327    Schneider antwoordt dat de door haar gekozen weg de enige mogelijke was, omdat anders de economische gevolgen en de veiligheid van de concentratie zouden zijn ondermijnd. Zij stelt ook dat zij op geen enkele wijze had kunnen voorzien dat de Commissie met een principieel verbod zou komen, noch dat te haren aanzien de rechten van de verdediging zouden worden geschonden.

 Beoordeling door het Gerecht

328    Vaststaat dat Schneider door middel van een ORA de eigendom van de aandelen Legrand heeft verworven, waarbij zij een beroep heeft gedaan op de in artikel 7, lid 3, van de verordening voorziene ontheffing van de schorsende werking die volgens de bepalingen van de verordening voor concentraties geldt.

329    Ofschoon zij aldus in de zin van artikel 3, lid 1, sub b, van de verordening zeggenschap over Legrand heeft verworven op een wijze die zowel naar Frans recht als volgens het communautaire mededingingsrecht volkomen rechtmatig was, heeft zij daarmee ook bewust het risico aanvaard dat de controle van de concentratie aan het einde van de in de verordening bepaalde termijnen zou uitlopen op een beschikking waarbij een juridisch perfecte concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt zou worden verklaard en dat om die reden de scheiding van de activa van de reeds gefuseerde ondernemingen zou worden gelast.

330    Gelet op de omvang van de tot stand gebrachte fusie en de hieruit resulterende aanzienlijke versterking van de economische macht van de enige twee hoofdrolspelers op de Franse sectoriële markten van elektrisch materiaal voor laagspanningsinstallaties, kon Schneider niet onwetend zijn van het feit dat wegens de fusie op zijn minst de kans bestond dat op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt een machtspositie in het leven zou worden geroepen of versterkt en dat de concentratie om die reden overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de verordening door de Commissie zou worden verboden.

331    De macht van de fusiepartners op de Franse sectoriële markten en de versterking van hun posities als gevolg van de fusie bleken immers uit de bijlagen 7 tot en met 17 bij het ontwerpformulier CO van 12 december 2000, die niet langer vertrouwelijk zijn (niet in de Jurisprudentie gepubliceerde beschikking van de president van de Vierde kamer van het Gerecht van 21 februari 2006 in de onderhavige zaak, punt 25) en waarin de aanmeldende partijen het volgende overzicht hadden verstrekt van de ? procentueel uitgedrukte ? marktaandelen van de belangrijkste ondernemingen op de Franse sectoriële markten in 1999:


Segmenten

Schneider

Cible

Hager

Siemens

ABB

Segment1

Hoofdverdelers


32


-


-


2


2

Segment 2

Tussenverdelers


30


7


2


0


1

Segment 3

Kabeldragers


-


-


4


-


-

Segment 4

Eindverdelers


32


15


15


0,1


1

Segment 5

Apparatuur voor gebruik na eindverdeler


9


67


3


-


-

Segment 5.A.1

Contactdozen en stroomonderbrekers


6


87


-


-


-

Segment 5.A.2

Meet‑ en regelsystemen


-


-


-


-


-

Segment 5.A.3

Beveiligingssystemen


-


-


-


-


-

Segment 5.A.4

Communicatienetwerken


-


-


-


-


-

Segment 5.B

Installatiesystemen


31


66


-


-


-

Segment 5.C

Kabelbanen


-


38


10


-


-


332    Hieruit volgt dat Schneider, door het reële risico te aanvaarden dat een juridisch perfecte concentratie achteraf onverenigbaar zou worden verklaard en zij dan de door haar verworven activa weer zou moeten afstoten, zelf heeft bijgedragen tot de schade die zij heeft geleden (zie in die zin arrest Hof van 7 november 1985, Adams/Commissie, 145/83, Jurispr. blz. 3539, punt 54).

333    Dit geldt echter niet voor de schade die Schneider heeft geleden wegens haar deelneming aan de heropende administratieve concentratiecontroleprocedure, aangezien deze deelneming losstaat van de datum waarop de concentratie tot stand is gebracht.

334    In deze omstandigheden worden de gegevens van de zaak billijk beoordeeld wanneer Schneider verantwoordelijk wordt gehouden voor een derde van de voor vergoeding in aanmerking komende schade die zij heeft geleden wegens de verlaging van de door Wendel-KKR te betalen overnameprijs.

335    Uit het vorenoverwogene volgt, dat de Commissie moet worden veroordeeld tot vergoeding, onder de hiervóór uiteengezette voorwaarden, van de kosten die Schneider heeft moeten maken in verband met haar deelneming aan de na de arresten Schneider I en II heropende concentratiecontroleprocedure, alsmede van twee derde van de schade die Schneider heeft geleden wegens de verlaging van de door Wendel‑KKR voor Legrand te betalen overnameprijs.

 De rente

 Argumenten van partijen

336    Schneider vordert dat het bedrag van de toegekende schadevergoeding wordt vermeerderd met compensatoire rente tegen een jaarlijkse rentevoet van 4 % over de periode vanaf 4 december 2002, de datum waarop het fase II‑onderzoek werd ingeleid, tot de datum van uitspraak van het eindarrest.

337    Zij vordert bovendien betaling van moratoire rente tegen hetzelfde percentage vanaf de dag van uitspraak van het te wijzen arrest.

338    Volgens de Commissie heeft Schneider niet aangetoond dat zij het slachtoffer is geweest van een uitzonderlijke situatie die de betaling van compensatoire rente rechtvaardigt. Het bedrag van de schadevergoeding zou haars inziens hooguit kunnen worden verhoogd met moratoire rente vanaf de datum van uitspraak van het arrest.

339    Overigens acht de Commissie het door Schneider gevorderde percentage van 4 % exorbitant.

 Beoordeling door het Gerecht

340    Blijkens de in artikel 288, tweede alinea, EG bedoelde algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, mag in het kader van een beroep tot schadevergoeding in de regel rente worden gevorderd (arrest Dumortier Frères e.a./Raad, reeds aangehaald, punt 25).

341    De vergoeding van de schade die een justitiabele door onrechtmatig handelen van een gemeenschapsorgaan heeft geleden, dient het vermogen van de gelaedeerde zo veel mogelijk te herstellen.

342    Wanneer, zoals in casu, aan de voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap is voldaan, kan de gemeenschapsrechter derhalve de nadelige gevolgen door de tijd die is verstreken tussen het tijdstip waarop het schadeveroorzakend feit zich heeft voorgedaan – te weten 10 december 2002, de datum van de effectieve overdracht van Legrand aan Wendel‑KKR – en de datum van betaling van de vergoeding niet buiten beschouwing laten, voor zover rekening dient te worden gehouden met de geldontwaarding (arrest Hof van 3 februari 1994, Grifoni/EGA, C‑308/87, Jurispr. blz. I‑341, punt 40, en arrest Gerecht van 13 juli 2005, Camar/Raad en Commissie, T‑260/97, Jurispr. blz. II‑2741, punt 138).

343    De datum vanaf welke geen inflatiecorrectie meer behoeft te worden berekend, is in beginsel die van de uitspraak waarbij de verplichting tot vergoeding van de door de verzoeker geleden schade wordt vastgesteld (arrest Hof van 19 mei 1992, Mulder e.a./Raad en Commissie, C‑104/89 et C‑37/90, Jurispr. blz. I‑3061, punt 35, en arrest Camar/Raad en Commissie, reeds aangehaald, punten 142 en 143).

344    Echter, voor zover het bedrag van de schadevordering op de datum van de uitspraak van dat arrest niet vaststaat en ook niet op grond van vaststaande objectieve gegevens kan worden bepaald, kan de vertragingsrente niet vanaf die datum lopen, maar pas, in geval van vertraging en tot volledige betaling, vanaf de datum van de uitspraak van het arrest houdende vaststelling van het schadebedrag.

345    Hieruit volgt dat de inflatiecorrectie van de vanaf 10 december 2002 aan verzoekster verschuldigde vergoeding moet doorgaan tot de datum van de uitspraak van het arrest houdende vaststelling van het schadebedrag, dat vanaf die datum zal worden vermeerderd met vertragingsrente tot de volledige betaling.

346    De toe te passen rentevoet wordt berekend op basis van de door de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties vastgestelde percentages, die achtereenvolgens voor elk van de twee betrokken periode gelden, vermeerderd met twee punten, mits daarbij het door verzoekster gevorderde percentage van 4 % niet wordt overschreden (arrest Mulder e.a./Raad en Commissie, punt 342, punt 35).

 Verzoek om de toegekende schadevergoeding te verhogen met het bedrag van de daarover verschuldigde nationale belasting

 Argumenten van partijen

347    Schneider vordert dat het bedrag van de toegekende schadevergoeding wordt verhoogd met de belasting die zij over dat bedrag zal dienen te betalen.

348    De Commissie antwoordt dat bij gebreke van een belastinggrondslag geen vergoeding kan worden gevorderd van kosten van fiscale aard. Het gaat hierbij niet meer om de wijze van toepassing van de criteria ter berekening van de schade, maar om het onderzoek ten gronde daarvan.

 Beoordeling door het Gerecht

349    Het Gerecht oordeelt dat het bedrag van de toegekende schadevergoeding niet kan worden verhoogd met de nationale belasting die mogelijk in de toekomst over dat bedrag zal worden geheven.

350    Volgens het door Schneider in bijlage 29 bij haar verzoekschrift overgelegde deskundigenrapport staat niet eens vast dat over de door het Gerecht toegekende schadevergoeding belasting zal moeten worden betaald.

351    Hoe dan ook is het verzoek van Schneider prematuur, aangezien het bedrag van de schadevergoeding nog niet vaststaat en er evenmin duidelijkheid bestaat over het belastingtarief dat in voorkomend geval door de nationale belastingdienst met betrekking tot dat bedrag zal worden toegepast.

352    Het verzoek om het schadevergoedingsbedrag te vermeerderen met het bedrag van de nationale belasting die daarover zou kunnen worden geheven, moet bijgevolg hoe dan ook worden afgewezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verklaart:

1)      De Europese Gemeenschap wordt veroordeeld tot vergoeding van, in de eerste plaats, de kosten die Schneider Electric SA heeft moeten maken in verband met haar deelneming aan de na de uitspraak van de arresten van het Gerecht van 22 oktober 2002, Schneider Electric/Commissie (T‑310/01 en T‑77/02), heropende concentratiecontroleprocedure, en, in de tweede plaats, twee derde van de door Schneider Electric geleden schade ter hoogte van het bedrag waarmee zij de door de verkrijger van Legrand SA te betalen overnameprijs heeft moeten verlagen in ruil voor uitstel van de effectieve overdracht van Legrand tot uiterlijk 10 december 2002.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      Binnen een termijn van drie maanden na de uitspraak van dit arrest zullen partijen het Gerecht in kennis stellen van het bedrag van het eerste onderdeel van de schade, zoals dit in gemeen overleg volgens de in punt 320 van dit arrest aangegeven modaliteiten is vastgesteld.

4)      Bij ontbreken van overeenstemming zullen partijen het Gerecht binnen deze termijn hun door berekeningen gestaafde conclusies doen toekomen.

5)      Er zal een deskundigenonderzoek plaatsvinden met het oog op de begroting van het in punt 1 van het dictum bedoelde tweede onderdeel van de door Schneider Electric geleden schade.

6)      Schneider Electric en de Commissie wordt verzocht, zich over de keuze van een deskundige uit te spreken dan wel aan het Gerecht een lijst van deskundigen voor te leggen, teneinde een van hen door het Gerecht als deskundige te laten aanwijzen.

7)      De griffie van het Gerecht zal de deskundige met het oog op zijn onderzoek eensluidende afschriften van de bijlagen 8 en 29 bij het verzoekschrift doen toekomen.

8)      De deskundige zal worden gevraagd zijn verslag binnen een nog te bepalen termijn aan te bieden.

9)      Het verslag zal door de griffie van het Gerecht aan partijen worden betekend.

10)    De vergoeding zal worden gecorrigeerd en met vertragingsrente worden vermeerderd overeenkomstig de in de punten 345 en 346 van het onderhavige arrest omschreven criteria.

11)    De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Legal

Wiszniewska-Białecka

Vadapalas

Moavero Milanesi

 

      Wahl

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 juli 2007.

De griffier

 

      De president van de Vierde kamer

Inhoud


Rechtskader

Voorgeschiedenis van het geschil

Procesverloop en conclusies van partijen

Ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Ten gronde

Algemene opmerkingen van partijen

Inleidende overwegingen van het Gerecht

De onrechtmatigheden in de onverenigbaarheidsbeschikking

De in de analyse van de gevolgen van de concentratie geconstateerde onjuistheden

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Schending van Schneiders rechten van verdediging

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

De overige door de Commissie begane onrechtmatigheden, die volgens Schneider de door haar als gevolg van de onverenigbaarheidsbeschikking geleden schade hebben verergerd dan wel haar nieuwe schade hebben berokkend

Gebrek aan loyaliteit

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Schending van Schneiders recht om te worden gehoord door een onpartijdige autoriteit

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Starheid van de Commissie bij de vaststelling van de modaliteiten van de scheiding van Schneider en Legrand

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Instrumentalisatie van de spanningen die tussen de partijen bij de concentratie zijn ontstaan

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Miskenning door de Commissie van haar exclusieve bevoegdheid

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Geen uitvoering te goeder trouw van het arrest Schneider I

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Schending van de rechten van de verdediging

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Onjuiste, oneerlijke en discriminerende analyse van de door Schneider in november 2002 voorgestelde corrigerende maatregelen

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Het beweerde causaal verband tussen de voldoende gekwalificeerde schending van het gemeenschapsrecht in de onverenigbaarheidsbeschikking en de verschillende vormen van schade die verzoekster als gevolg daarvan zou hebben geleden

De waardevermindering van de aan Schneider toebehorende activa van Legrand

De door Schneider gemaakte honorariumkosten, administratieve kosten en gerechtskosten

De verlaging van de door Wendel-KKR voor Legrand te betalen overnameprijs in ruil voor uitstel van de datum van de feitelijke overdracht

De twee onderdelen van de schade en de begroting ervan

De mate waarin Schneider heeft bijgedragen tot de door haar geleden schade

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

De rente

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Verzoek om de toegekende schadevergoeding te verhogen met het bedrag van de daarover verschuldigde nationale belasting

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht


* Procestaal: Frans.