Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 13 september 2018 door thyssenkrupp Electrical Steel GmbH en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 juli 2018 in zaak T-577/17: thyssenkrupp Electrical Steel GmbH en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo/Europese Commissie

(Zaak C-572/18 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: thyssenkrupp Electrical Steel GmbH en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo (vertegenwoordigers: M. Günes, L. C. Heinisch, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

de beschikking van het Gerecht van 2 juli 2018 in zaak T-577/17 – thyssenkrupp Electrical Steel GmbH en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo/Commissie vernietigen;

het verzoek om nietigverklaring ontvankelijk verklaren;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor verdere behandeling ten gronde;

de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes betwisten de bestreden beschikking op grond dat zij is gebaseerd op aanzienlijke onjuiste rechtsopvattingen. Rekwirantes voeren hiertoe vijf argumenten aan:

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het douanewetboek van de Unie1 en daaraan gerelateerde gedelegeerde en uitvoeringsverordeningen, de Commissie geen bevoegdheid verlenen om besluiten te nemen die bindend zijn voor nationale douaneautoriteiten bij het onderzoek van de economische voorwaarden.

Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de rol van de Commissie bij het onderzoek van de economische voorwaarden louter procedureel is.

Ten derde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het arrest van 11 mei 2006 in de zaak Friesland Coberco Dairy Foods (C-11/05) te beschouwen als bindend juridisch precedent voor de uitlegging van artikel 259, lid 5, van uitvoeringsverordening 2015/24472 .

Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de administratieve regeling betreffende de toepassing van artikel 211, lid 6, van het douanewetboek van de Unie, en artikel 259 van uitvoeringsverordening 2015/2447, niet te beschouwen als bewijs van het bindende karakter van de conclusie van de Commissie aangaande de economische voorwaarden.

Ten vijfde heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet te oordelen dat rekwirantes rechtstreeks en individueel werden geraakt door de conclusie van de Commissie aangaande de economische voorwaarden.

____________

1 Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1).

2 Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 558).