Language of document : ECLI:EU:F:2010:136

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer)

28 oktober 2010

Zaak F‑6/09

Soukaïna Fares

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Arbeidscontractanten — Indeling in rang — Inaanmerkingneming van beroepservaring”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Fares, arbeidscontractante van de Commissie, vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag om haar in te delen in rang 8 van de functiegroep III van arbeidscontractanten, zoals dit besluit volgt uit haar overeenkomst van arbeidscontractante van 28 maart 2008.

Beslissing: Het besluit van de Commissie waarbij verzoekster is ingedeeld in rang 8 van de functiegroep III van arbeidscontractanten, zoals dit besluit volgt uit haar overeenkomst van arbeidscontractante van 28 maart 2008, wordt nietig verklaard. De Commissie zal alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Arbeidscontractanten — Aanwerving — Indeling in rang — Inaanmerkingneming van beroepservaring — Beoordelingsvrijheid van tot aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag — Rechterlijke
controle — Grenzen

(Regeling andere personeelsleden, art. 86, lid 1)

2.      Ambtenaren — Arbeidscontractanten — Aanwerving — Indeling in rang — Inaanmerkingneming van beroepservaring

(Regeling andere personeelsleden, art. 86, lid 1; Algemene uitvoeringsbepalingen van Commissie, art. 7, lid 3)

1.      De uitoefening door de instelling van haar ruime beoordelingsvrijheid op het gebied van de erkenning van beroepservaring moet geschieden met inachtneming van alle toepasselijke bepalingen en zonder kennelijke beoordelingsfout. In deze context moet de controle van de rechter van de Unie zich beperken tot de vraag of het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag niet van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan en of het niet kennelijk onjuist gebruik van zijn beoordelingsmarge heeft gemaakt.

(cf. punten 39 en 40)

2.      Voor de vaststelling of een eerdere beroepservaring van een arbeidscontractant in aanmerking kan worden genomen voor zijn indeling in rang, verlangt artikel 7, lid 3, van de algemene uitvoeringsbepalingen betreffende de procedures voor de aanstelling en de inzet van arbeidscontractanten bij de Commissie niet alleen dat de omschrijving van de vroegere door de arbeidscontractant uitgeoefende functie wordt onderzocht, maar ook, indien nodig, dat de door hem in die functie uitgeoefende taken concreet worden onderzocht teneinde het niveau te bepalen van de kwalificaties die voor deze daadwerkelijk uitgeoefende taken nodig waren. Met andere woorden, ofschoon het in de praktijk in de meeste gevallen volstaat om op basis van een functieomschrijving te bepalen of een beroepservaring in aanmerking kan worden genomen voor de indeling van een arbeidscontractant, kan de Commissie niet weigeren om de concrete realiteit te onderzoeken van de door de betrokkene voordien uitgeoefende taken, wanneer hij plausibele elementen overlegt waaruit blijkt dat de door hem in de praktijk uitgeoefende taken niet overeenstemden met zijn formele functieomschrijving.

(cf. punt 63)