Language of document : ECLI:EU:F:2008:166

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

11 december 2008

Zaak F‑113/06

Didier Bouis e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering langs zogenoemde tweede weg – Bevorderingsronde 2005 – Toekenning van gratificatiepunten – Overgangsbepalingen – Uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut – Gelijke behandeling – Ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Bouis en drie andere ambtenaren van de Commissie vragen om, kort samengevat, nietigverklaring van de besluiten om hun voor de jaren 2003 en 2004 geen ter beschikking van elk directoraat-generaal gestelde gratificatiepunten te geven noch punten ter erkenning van het werk dat zij in het belang van de instelling hebben verricht, alsmede van de besluiten om hun naam niet op te nemen op de lijst van verdienstelijke ambtenaren noch op de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2005 tot de rang A*13 zijn bevorderd.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Weigering van plaatsing op de lijst van meest verdienstelijke ambtenaren – Voorbereidende handeling – Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 45, 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Beroep – Procesbelang

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Door Commissie ingevoerd bevorderingsstelsel – Besluit tot toekenning van bepaalde soorten bevorderingspunten – Voorbereidende handeling – Besluit tot vaststelling van totale aantal aan ambtenaren toegekende punten – Voor beroep vatbaar besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 45, 90 en 91)

4.      Ambtenaren – Bevordering – Overgang naar ander stelsel

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1, eerste alinea)

1.      De lijst van verdienstelijke ambtenaren en het besluit om de naam van een ambtenaar niet op die lijst op te nemen vormen handelingen die het eindbesluit tot vaststelling van de bevorderingen voorbereiden, daaraan voorafgaan en daarvoor noodzakelijk zijn. Dit betekent dat het besluit om de naam van een ambtenaar niet op de lijst van verdienstelijke ambtenaren op te nemen niet het voorwerp van een autonoom beroep tot nietigverklaring kan vormen, maar dat de wettigheid van dat besluit altijd kan worden betwist in het kader van een beroep tegen het definitieve besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag tot vaststelling van de bevorderingen.

(cf. punten 32 en 33)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 9 april 2003, Tejada Fernández/Commissie, T‑134/02, JurAmbt. blz. I‑A‑125 en II‑609, punt 18; 19 oktober 2006, Buendía Sierra/Commissie, T‑311/04, Jurispr. blz. II‑4137, punten 96‑98

2.      Een ambtenaar is niet bevoegd om in het belang van de wet of van de instellingen in rechte op te treden en kan tot staving van een beroep tot nietigverklaring slechts hem persoonlijk betreffende grieven aanvoeren. Een door een ambtenaar ingesteld beroep strekkende tot nietigverklaring van de lijst van ambtenaren die in het kader van een bevorderingsronde tot de hogere rang zijn bevorderd, voor zover deze lijst niet zijn naam bevat, is daarom kennelijk niet-ontvankelijk, wanneer daaruit niet blijkt waarin zijn persoonlijk belang bij de instelling van het beroep bestaat. Dit is het geval wanneer de ambtenaar zich slechts beroept op het aantal gratificatiepunten dat hij voor de betrokken bevorderingsronde heeft gekregen, zonder in zijn schriftelijke opmerkingen echter één concreet element aan te voeren op grond waarvan kan worden vastgesteld dat hij in het kader van die bevorderingsronde in aanmerking kwam voor bevordering en dat hij als gevolg van de door hem beoogde nietigverklaring uitzicht op bevordering krijgt, gelet op zijn persoonlijke situatie en, met name, het totale aantal punten dat hij in elke puntencategorie heeft verkregen en de bevorderingsdrempel die tijdens die bevorderingsronde voor de betrokken rang gold.

(cf. punten 34‑39)

Referentie:

Hof: 30 juni 1983, Schloh/Raad, 85/82, Jurispr. blz. 2105, punt 14

Gerecht van eerste aanleg: 10 december 1997, Smets/Commissie, T‑134/96, Jurispr. blz. II‑2333, punt 47; 22 november 2006, Milbert e.a./Commissie, T‑434/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑273 en II‑A‑2‑1423, punten 31‑33

Gerecht voor ambtenarenzaken: 14 juni 2006, Lebedef e.a./Commissie, F‑34/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑33 en II‑A‑1‑105, punt 21

3.      In het kader van het door de Commissie ingevoerde bevorderingsstelsel zijn de individuele besluiten tot toekenning van bepaalde soorten bevorderingspunten, die worden genomen voordat het tot aanstelling bevoegd gezag definitief het totale aantal punten vaststelt dat elke ambtenaar heeft gekregen, besluiten die het eindbesluit waarbij het totale aantal punten wordt vastgesteld voorbereiden, daaraan voorafgaan en daarvoor noodzakelijk zijn. Dit geldt met name voor de toekenning, door de directeuren-generaal en krachtens een interne regeling van de Commissie, van de gratificatiepunten die elk directoraat-generaal ter beschikking zijn gesteld of voor de toekenning, door het tot aanstelling bevoegd gezag en op voorstel van de bevorderingscomités, van gratificatiepunten ter erkenning van in het belang van de instelling verricht werk krachtens die regeling. Die besluiten leggen het standpunt van het tot aanstelling bevoegd gezag ten aanzien van de betrokken ambtenaren niet definitief vast.

Dit betekent dat het eindbesluit van het tot aanstelling bevoegd gezag tot vaststelling van het totale aantal punten dat elke ambtenaar heeft gekregen, dat in het individuele bevorderingsdossier kan worden ingezien, bestaat in een reeks individuele en definitieve besluiten tot toekenning van bijzondere soorten bevorderingspunten, die als zodanig zijn opgenomen in het individuele bevorderingsdossier zelf. Ofschoon die besluiten tot toekenning van bijzondere soorten bevorderingspunten eveneens moeten worden beschouwd als besluiten die het besluit tot vaststelling van het totale aantal punten voorbereiden en daaraan voorafgaan en dus niet de klachttermijn kunnen doen ingaan, vormen zij niettemin besluiten die de situatie van de belanghebbende ambtenaar met betrekking tot de betrokken soort punten definitief vastleggen.

In deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de ambtenaar, door in het eindstadium van de bevorderingsprocedure de nietigverklaring te vorderen van de individuele besluiten om hem in het kader van de twee jaar voorafgaande aan de betrokken bevorderingsronde geen ter beschikking van elk directoraat-generaal gestelde gratificatiepunten toe te kennen noch gratificatiepunten ter erkenning van het in het belang van de instelling verrichte werk, noodzakelijkerwijs heeft willen opkomen tegen het totale aantal door hem verkregen punten, zodat het niet mogelijk is, zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, alleen op grond van het feit dat het formeel niet is gericht tegen het besluit tot vaststelling van het totale aantal punten.

(cf. punten 64‑68)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Buendía Sierra/Commissie, reeds aangehaald, punten 96 en 97

4.      De specifieke vereisten die, wat de loopbaan van ambtenaren betreft, verband houden met de overgang naar een andere wijze van beheer, kunnen de administratie ertoe dwingen tijdelijk en binnen bepaalde grenzen af te wijken van de strikte toepassing van de regels en beginselen van permanente waarde die gewoonlijk op de betrokken situaties van toepassing zijn. Dergelijke afwijkingen moeten evenwel worden gerechtvaardigd door een dwingende, met de overgang verband houdende noodzaak, en mogen wat de duur en de draagwijdte ervan betreft niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is om een ordelijke overgang van de ene naar de andere regeling te waarborgen.

In het kader van de eerste bevorderingsronde volgens een nieuw, op kwantificatie van de verdiensten berustend bevorderingsstelsel, dat bij een interne regeling van de Commissie is ingevoerd en waarin voorlopige maatregelen zijn opgenomen bedoeld om de verbinding met het oude stelsel te verzekeren, kan, wanneer is bepaald dat aan ambtenaren van de rang A 12 in het kader van het jaar voorafgaande aan die bevorderingsronde verschillende soorten gratificatiepunten worden gegeven, maar de Commissie besluit om de toekenning van gratificatiepunten voorlopig te beperken, die beperking niet worden aangemerkt als een overschrijding van de bevoegdheden waarover de administratie beschikt om voorlopig de wijziging van de regels voor de bevordering van ambtenaren te regelen. Zij stelt immers slechts een grens aan de mate waarin rekening moet worden gehouden met eerder erkende verdiensten.

Ofschoon in theorie aan een ander stelsel kan worden gedacht, is de administratie hiertoe niet verplicht. De verandering van de geldende methoden voor de bevordering van ambtenaren heeft immers per definitie tot doel, tegemoet te komen aan bepaalde bezwaren die voortvloeien uit de toepassing van de oude regels. Het is dus eigen aan een dergelijk hervormingsproces, ten aanzien van de noodzaak waarvan de administratie over veel speelruimte beschikt, om op een bepaalde datum de beoordeling van de verdiensten van de ambtenaren op nieuwe grondslagen te doen plaatsvinden.

(cf. punten 79‑81 en 85)

Referentie:

Hof: 1 juli 1976, de Wind/Commissie, 62/75, Jurispr. blz. 1167, punt 17

Gerecht van eerste aanleg: 13 juli 1995, Rasmussen/Commissie, T‑557/93, JurAmbt. blz. I‑A‑195 en II‑603, punt 20; 11 februari 2003, Leonhardt/Parlement, T‑30/02, JurAmbt. blz. I‑A‑41 en II‑265, punten 51, 55 en 56; 3 mei 2006, Klaas/Parlement, T‑393/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑103 en II‑A‑2‑465, punt 56; Buendía Sierra/Commissie, reeds aangehaald, punten 213 en 220